ECLI:NL:RBMNE:2019:2725

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
UTR 18/2879
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van cameratoezicht op openbare weg en privacybescherming

In deze zaak hebben eisers, omwonenden van een perceel waar beveiligingscamera's zijn geplaatst, de Autoriteit Persoonsgegevens verzocht om handhavend op te treden tegen deze camera's. De eisers zijn van mening dat zij niet gefilmd willen worden terwijl zij de openbare weg gebruiken. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft het verzoek echter afgewezen, wat heeft geleid tot een beroep bij de Rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft op 12 maart 2019 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de Autoriteit Persoonsgegevens een zorgvuldig besluit heeft genomen. De bescherming van eigendommen is een gerechtvaardigd belang volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank stelt vast dat er in dit geval een incident heeft plaatsgevonden waarbij eieren zijn gegooid, wat de noodzaak van cameratoezicht onderstreept. De camera's filmen slechts een klein deel van de openbare weg en brengen niet meer personen in beeld dan noodzakelijk is voor de bescherming van de eigendommen van derde-partijen.

De rechtbank concludeert dat de belangen van de derde-partijen bij het beschermen van hun eigendommen zwaarder wegen dan de belangen van de eisers. De rechtbank wijst erop dat er waarborgen zijn getroffen om de privacy van passanten te minimaliseren, zoals het informeren van passanten over het cameratoezicht. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2879
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2019 in de zaak tussen

1. [eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2] ,
3. [eiseres sub 3] ,
allen te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. Y.M.G. van den Heerik),
en
Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder
(gemachtigden: mr. E.S. van de Deijl en mr. O.S. Nijveld).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1], en
[derde-partij 2], beiden te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.H. Hartman.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen twee beveiligingscamera’s op het perceel van derde-partijen afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. [eiser sub 1] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partijen zijn verschenen, zonder hun gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.
Overwegingen
1. Eisers hebben verweerder verzocht om handhavend op te reden in verband met twee op de openbare weg gerichte camera’s op het adres [adres] te [woonplaats] . Daarbij hebben eisers toegelicht dat zij niet gefilmd willen worden als zij de openbare weg gebruiken.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een zorgvuldig besluit heeft genomen en goed heeft gemotiveerd hoe hij tot dat besluit is gekomen. Het verslag van het onderzoek ter plaatse door verweerder is helder. Er was geen noodzaak om eisers uit te nodigen om aanwezig te zijn bij het onderzoek ter plaatse. Op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was het wel zorgvuldig geweest als verweerder voor het nemen van het bestreden besluit het verslag van het onderzoek ter plaatse had opgestuurd aan eisers, zodat ze daar op hadden kunnen reageren. In zoverre is er sprake van een gebrek. Eisers hebben na het bestreden besluit echter voldoende de gelegenheid gehad om te reageren op het verslag. Het gebrek behoeft niet meer herstel dan dat. De rechtbank vindt dit gebrek daarom geen reden om het bestreden besluit te vernietigen en passeert het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
3. De rechtbank vindt het bestreden besluit inhoudelijk ook juist. De bescherming van eigendommen is een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit belang is in dit geval ook daadwerkelijk aanwezig, omdat er in ieder geval één incident heeft plaatsgevonden waarbij eieren zijn gegooid. Dat daarvan geen aangifte is gedaan door derde-partijen, wil niet zeggen dat er geen daadwerkelijk belang is. Het cameratoezicht is verder noodzakelijk om de eigendommen van derde-partijen goed te beschermen. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Uit het onderzoek ter plaatse, dat zich heeft gericht op wat feitelijk wordt gefilmd, is gebleken dat de camera’s slechts een klein deel van de openbare weg filmen en niet méér personen op de weg in beeld brengen dan noodzakelijk is om de eigendommen van derde-partijen te beschermen. Voor het effectief beveiligen van de eigendommen is het nodig dat de perceelgrens mét het toegangshek en een stuk van de daaraan grenzende openbare weg in beeld komt. Zoals verweerder heeft toegelicht, voldoen minder vergaande beveiligingsmaatregelen niet en is het voor een efficiënte beveiliging nodig dat wordt gefilmd, zodat bijvoorbeeld een aangifte goed kan worden onderbouwd. Verweerder heeft het belang van derde-partijen bij het beschermen van hun eigendommen terecht zwaarder laten wegen dan het belang van eisers, die als omwonenden slechts vluchtig in beeld komen. Passanten komen niet helemaal in beeld, tenzij ze vlak voor het toegangshek gaan staan, op het terrein van derde-partijen. Verder worden passanten over het cameratoezicht geïnformeerd door middel van stickers. Uit het voorgaande volgt dat er waarborgen zijn die de schending van de privacy zo veel mogelijk minimaliseren. Uit de toelichting van verweerder ter zitting en in het verweerschrift blijkt dat verweerder ook heeft geverifieerd dat daadwerkelijk aan deze waarborgen is voldaan. Bij de beoordeling is niet van belang dat het mogelijk is dat de stand van de camera’s in de toekomst wordt aangepast. Het wantrouwen van eisers is geen reden om handhavend op te treden. Het gaat er om of er ten tijde van het bestreden besluit in strijd werd gehandeld met de AVG, en dat is niet het geval. De derde camera die volgens eisers is geplaatst, valt buiten het handhavingsverzoek. De uitleg van verweerder ter zitting waarom daar geen verdere aandacht aan is besteed komt de rechtbank overigens ook niet onredelijk voor. Verweerder is dus terecht niet tot handhaving overgegaan.
4. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzitter, mr. M.C. Stoové, en mr. J. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.