ECLI:NL:RBMNE:2019:2652

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
UTR 18/3481
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor individuele studietoeslag op basis van het wettelijk minimumloon

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van een individuele studietoeslag. Eiseres, een voltijdstudent, had op 27 juni 2017 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De aanvraag werd afgewezen op 16 januari 2018, omdat eiseres in staat werd geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 30 augustus 2018. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de aanvraag conform het wettelijke criterium heeft getoetst. Eiseres voerde aan dat de onderzoeksvraag die aan het Uwv was voorgelegd onjuist was, en dat de regeling niet aansluit bij de situatie van studenten met een arbeidshandicap. De rechtbank oordeelde echter dat de onderzoeksvraag correct was geformuleerd en dat het Uwv op basis van deze vraag een zorgvuldige beoordeling had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat het advies van het Uwv onjuist was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat verweerder in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag had kunnen komen. De rechtbank benadrukte dat het toekennen van een individuele studietoeslag een discretionaire bevoegdheid van verweerder is, en dat er geen aanleiding was om dit besluit onredelijk te achten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 juni 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.I.A. Schröder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: mr. P.S. Teunissen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand in de vorm van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 17 augustus 2018 ten grondslag gelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft op 27 juni 2017 bij verweerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een individuele studietoeslag op grond van de Pw. Zij heeft hierbij aangegeven dat zij voor het studiejaar 2017-2018 ingeschreven staat als voltijd student [.] aan de Universiteit van [...] en zij hiervoor studiefinanciering ontvangt van de Dienst Uitvoering Onderwijs. Op verzoek van verweerder heeft eiseres bankafschriften en informatie van haar huisarts [A] van 28 juli 2017 verstrekt. Ook heeft eiseres aangegeven geen overige vermogensbestanddelen of schulden te hebben.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres heeft verweerder een (medisch) advies opgevraagd bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige hebben in dat verband beoordeeld of eiseres met haar beperkingen in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Onder verwijzing naar deze beoordeling heeft het Uwv op 27 november 2017 geconcludeerd dat eiseres in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen.
1.3.
Op basis van het advies van het Uwv heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluiten genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiseres gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres met haar beperkingen in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Er wordt volgens verweerder dan niet voldaan aan de voorwaarde uit artikel 36b, aanhef en onder d, van de Pw. Om die reden komt eiseres niet in aanmerking voor een individuele studietoeslag.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder een onjuiste onderzoeksvraag aan het Uwv heeft voorgelegd. Volgens eiseres moet de vraag zijn of zij
naast haar studiein staat is om het wettelijke minimumloon te verdienen. Dit is ook de bedoeling geweest van de wetgever; om een financiële compensatie te bieden voor studenten die als gevolg van een arbeidshandicap moeilijk een studie kunnen combineren met een bijbaan. Door de uitleg van verweerder, schiet de regeling haar doel voorbij. Dit blijkt volgens eiseres ook uit de Evaluatie Individuele studietoeslag van de Inspectie SZW van november 2018 (hierna: de Evaluatie). Als gevolg van de onjuiste vraagstelling, is het advies van het Uwv onbruikbaar. Verweerder heeft dit advies daarom niet ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit.
4. In artikel 36b, eerste lid, van de Pw is bepaald dat op een daartoe strekkend verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele studietoeslag kan verlenen indien hij op de datum van de aanvraag:
a. 18 jaar of ouder is;
b. recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
c. geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft; en
d. een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
In artikel 3, eerste lid, van de Verordening Individuele studietoeslag Stichtse Vecht 2017 is bepaald dat het college bepaalt of de aanvrager voldoet aan de criteria van artikel 36b van de Pw en niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie, conform artikel 36b, eerste lid, onderdeel d, van de Pw. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het college voor deze beoordeling advies kan opvragen bij het Uwv.
5. De rechtbank stelt vast dat op pagina 1 van het Rapport Advies studietoeslag van het Uwv van 24 november 2017 als onderzoeksvraag staat vermeld: ‘
Gemeente vraagt Uwv om vast te stellen of de klant, die mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie, in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen’. De rechtbank stelt voorts vast dat deze onderzoeksvraag op dezelfde wijze als de tekst uit artikel 36b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Pw is geformuleerd.
6.1.
De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voornoemde onderzoeksvraag onjuist is. Hiertoe neemt de rechtbank de toelichting bij de totstandkoming van de regeling (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33161, nr. 125) in aanmerking, waarin staat: ‘
Mensen met een arbeidshandicap hebben een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan. Door dit amendement krijgen gemeenten de mogelijkheid om aan mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren.
Uit deze toelichting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de regeling bedoeld is voor mensen met een arbeidshandicap en dat de vraag of iemand een arbeidshandicap heeft, wordt beoordeeld door de toets uit te voeren of zij als zodanig in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen. Dit is zo opgenomen in artikel 36b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Pw. Deze beoordeling staat los van de vraag of iemand in zijn feitelijke situatie (dus naast zijn studie) in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen.
6.2.
De rechtbank ziet in de Evaluatie ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een onjuiste onderzoeksvraag heeft gehanteerd. Uit pagina 7 en 20 van de Evaluatie volgt dat door diverse gemeenten en betrokken organisaties is aangegeven dat het criterium ‘niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen’ niet aansluit bij het doel van de regeling, namelijk jongeren met een beperking die niet kunnen bijverdienen een (financieel) steuntje in de rug te geven. Een beter passend criterium zou volgens de Evaluatie zijn ‘door een beperking naast de studie niet kunnen bijverdienen’. Hieruit volgt dat dit laatste criterium op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam nog niet gold. Verweerder heeft terecht zijn onderzoeksvraag op het geldende criterium van artikel 36b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Pw gebaseerd. Dat het huidige criterium in de ogen van eiseres te strikt is, betekent niet dat de onderzoeksvraag onjuist is.
6.3.
Het Uwv heeft op basis van de door verweerder gestelde onderzoeksvraag een onderzoek verricht. Hiertoe heeft een verzekeringsarts de beperkingen van eiseres als gevolg van haar ziekte vastgesteld. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op basis van de dossiergegevens, een gesprek met eiseres en de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres minimaal één drempelfunctie kan uitoefenen en daarmee in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Eiseres heeft geen specifieke gronden tegen deze verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling gericht. Gelet daarop, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze beoordeling en het advies van het Uwv onzorgvuldig tot stand is gekomen of onjuist is. Verweerder heeft het advies van het Uwv dan ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres heeft ook aangevoerd dat haar studie een studiebelasting van 40 uur per week heeft en het haar niet lukt om met haar beperkingen naast haar studie een bijbaan te hebben. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat verweerder, gelet op het doel van de regeling en de hoeveelheid geld die verweerder ter beschikking heeft, uit goedheid zou moeten overgaan tot toekenning van haar aanvraag.
8. De rechtbank stelt voorop dat het al dan niet toekennen van een individuele studietoeslag een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. Om die reden moet de rechtbank het gebruik van die bevoegdheid terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechtbank in deze procedure alleen toetst of verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres getoetst aan de criteria zoals deze zijn weergegeven in artikel 36b van de Pw. Dat het criterium onder d ook op een andere, ruimere wijze, kan worden uitgelegd, betekent niet dat de beoordeling van verweerder onjuist is. Verweerder heeft voorts geen aanleiding gezien om in uitzondering hierop in het geval van eiseres tot toekenning over te gaan. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen aanleiding het besluit van verweerder onredelijk te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.