ECLI:NL:RBMNE:2019:2365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
478323 / HA RK 19-96
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak over visumaanvraag

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. M.L. Braaksma, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een visumaanvraag. Het wrakingsverzoek werd ingediend door verzoekster op 22 maart 2019, na een zitting op 18 februari 2019, waar de rechter enkel de betaling van het griffierecht had besproken. Verzoekster stelde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat zij niet goed voorbereid was op de zitting en de rechter geen inhoudelijke bespreking van de zaak had gevoerd. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek deels niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. Voor het overige werd het verzoek ongegrond verklaard, aangezien de beslissing van de rechter om geen vrijstelling van het griffierecht te verlenen een procesbeslissing was die niet door de wrakingskamer kon worden getoetst. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 478323 / HA RK 19-96
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
24 mei 2019
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
verder te noemen: verzoekster,
gemachtigde: H.W. Lanfermeijer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van 22 maart 2019;
- de toelichting op het wrakingsverzoek van 4 april 2019;
- de schriftelijke reactie van mr. M.L. Braaksma van 6 mei 2019.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 10 mei 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is namens verzoekster verschenen H.W. Lanfermeijer. Verzoekster en de gewraakte rechter zijn niet verschenen. De IND is als vertegenwoordiger van de Minister van Buitenlandse Zaken niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.L. Braaksma als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het nummer VK AWB 18 / 4572 VISUM T2. In deze zaak heeft op 18 februari 2019 een zitting plaatsgevonden na het door verzoekster ingestelde beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor een toeristenvisum. De rechter heeft bij beslissing van 20 februari 2019 geoordeeld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht. Bij brief van 28 februari 2019 is een verzoek tot herziening van deze beslissing ingediend. Bij brief van 19 maart 2019 is namens de rechter aan verzoekster medegedeeld dat de brief van 28 februari 2019 geen aanleiding heeft gegeven voor een herziening van de beslissing.
2.2.
Verzoekster heeft een wrakingsverzoek ingediend en aan dat verzoek het volgende ten grondslag gelegd. De behandeling ter zitting van 18 februari 2019 ging uitsluitend over de betaling van het griffiegeld. De inhoudelijke kant van de zaak werd door de rechter niet besproken. Dit was op voorhand niet kenbaar gemaakt, waardoor verzoekster niet goed was voorbereid. Vragen van de rechter konden door verzoekster niet of niet volledig worden beantwoord. De rechter heeft vervolgens onterecht vastgesteld dat verzoekster met haar maandinkomen het griffierecht kan en moet betalen. Het verzoek om deze beslissing te herzien is door de rechter afgewezen zonder een motivering daarvoor te geven. De onbevredigende behandeling van de zaak op de zitting van 18 februari 2019, een onbevredigende handelwijze ten aanzien van de procesvoering, het negeren van een redelijk en goed gemotiveerd herzieningsverzoek en het uitsluitend praten over het griffiegeld waarvan bekend is dat dat niet betaald kan worden, geeft verzoekster aanleiding te veronderstellen dat de rechter niet onpartijdig is.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie geeft zij aan zich te conformeren aan het oordeel van de wrakingskamer.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Artikel 8:16 Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de handelswijze van en de bejegening door de rechter ter zitting van 18 februari 2019 de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Het wrakingsverzoek is echter pas op 22 maart 2019 ingediend. Dat is een maand nadat de aan het wrakingsverzoek op dit punt ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden verzoekster bekend zijn geworden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet tijdig is in de zin van artikel 8:16 Awb. Dit betekent dat verzoekster in zoverre niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
3.3.
De wrakingskamer oordeelt verder als volgt. De beslissing van de rechter om geen vrijstelling van betaling van het griffierecht te verlenen is een procesbeslissing. De juistheid van dergelijke beslissingen kan in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Alleen als een procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid tegenover verzoeker, dan wel dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer dient dus te beoordelen of de beslissing van de rechter zo onbegrijpelijk is, dat deze niet anders kan worden uitgelegd dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid. Van onbegrijpelijke beslissingen als hier bedoeld is geen sprake. Dit geldt ook voor de beslissing van de rechter om het verzoek tot herziening van de beslissing van 20 februari 2019 af te wijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op de zitting van 18 februari 2019 en voor het overige ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster en haar gemachtigde, de gewraakte rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M. Berendsen, voorzitter, en mr. A. van Dijk en
mr. L.P. de Haas als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.