ECLI:NL:RBMNE:2019:2362

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
480139 / HA RK 19-132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris wegens vermeende vooringenomenheid in strafzaak

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2019 een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. D.C.P.M. Straver beoordeeld. Verzoeker, die als verdachte in een strafzaak onder parketnummer 16/705921-18 is aangemerkt, heeft het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een beslissing van de rechter-commissaris op 19 oktober 2018. Verzoeker meende dat de rechter-commissaris zich in te vergaande mate had uitgelaten over de waardering van het bewijs, wat bij hem de objectief gerechtvaardigde vrees deed ontstaan dat de rechter-commissaris vooringenomenheid koesterde ten aanzien van de schuldvraag. De wrakingskamer heeft de procedure behandeld op 10 mei 2019, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.H.H. Meulemeesters. De gewraakte rechter en de officier van justitie waren afwezig.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris niet heeft berust in de wraking en zich primair op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek niet onverwijld is ingediend. Subsidiair heeft zij betoogd dat er geen blijk van vooringenomenheid is gegeven. De rechtbank heeft de vrees voor partijdigheid beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. De wrakingskamer concludeerde dat de overwegingen van de rechter-commissaris niet de conclusie rechtvaardigen dat zij vooringenomen is. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure in de onderliggende strafzaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 480139 / HA RK 19-132
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
24 mei 2019
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van verhoor van 19 oktober 2018 ten behoeve van de voorgeleiding van verzoeker bij de rechter-commissaris;
- het wrakingsverzoek van 30 april 2019 gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank;
- de schriftelijke reactie van mr. Straver van 6 mei 2019;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie mr. C. Booij.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 10 mei 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is namens verzoeker mr. Meulemeesters verschenen. Verzoeker is met bericht niet verschenen. De gewraakte rechter en de officier van justitie zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de afdeling strafrecht van deze rechtbank, locatie Utrecht, is een strafzaak onder parketnummer 16/705921-18 aanhangig. In die strafzaak is verzoeker verdachte. Op
19 oktober 2018 is verzoeker voorgeleid bij rechter-commissaris mr. Straver (hierna: de rechter-commissaris) ter toetsing van de inverzekeringstelling en inbewaringstelling en is door mr. Straver een beslissing genomen.
2.2.
Verzoeker heeft aanleiding gevonden om de rechter-commissaris te wraken. Aan het wrakingsverzoek legt verzoeker de volgende overweging van de rechter-commissaris voor haar beslissing op 19 oktober 2018 ten grondslag:
“Er zijn heel veel tapgesprekken die zijn gevoerd ten tijde van of kort na een woninginbraak met steeds dezelfde personen in een wisselende samenstelling. Een aantal van die personen is ook op heterdaad betrapt bij een woninginbraak of in de directe nabijheid daarvan gezien/gecontroleerd. Dit maakt dat er meer aanwijzingen zijn dat de tapgesprekken die zijn genoteerd in het dossier de interpretatie hebben die de politie daaraan gegeven heeft dat een willekeurige andere verklaring die overigens ook niet gegeven is. Daar komt tenslotte bij dat een van de verdachten inmiddels een verklaring heeft afgelegd over inbraak aan de [adres] te [woonplaats] en de daarbij weggenomen Playstation 4 en is gezien dat verdachte in het kader van tapgesprekken daadwerkelijk een breekijzer heeft aangekocht. Daaruit volgt eveneens dat de politie een juiste interpretatie aan de tapgesprekken heeft gegeven”.
Verzoeker meent dat de rechter-commissaris zich in te vergaande mate heeft uitgelaten over de waardering van het bewijs. Hierdoor is bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter-commissaris vooringenomenheid koestert ten aanzien van de schuldvraag. Daarbij is van belang de (door de verdediging gedane) constatering dat het bewijs in de strafzaak in overwegende mate berust op de interpretatie van tapgesprekken. Verzoeker heeft bij brief van 9 april 2019 onderzoekswensen kenbaar gemaakt en daarbij bezwaar gemaakt tegen het horen van de verzochte getuigen door de rechter-commissaris onder verwijzing naar de aangehaalde passage. Op 30 april 2019 ontving verzoeker een
e-mail dat de verhoren van de getuigen zouden worden ingepland bij deze rechter-commissaris. Nu verzoeker meent dat de rechter-commissaris op voorhand de indruk heeft gewekt overtuigd te zijn van de schuld van verzoeker wordt op een oneerlijke wijze en in strijd met artikel 6 EVRM uitvoering gegeven aan de onderzoeksopdracht van de rechtbank.
2.3.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich primair op het standpunt dat het wrakingsverzoek niet onverwijld is ingediend. Het lag voor de hand dat zij als rechter-commissaris na de voorgeleiding te hebben gedaan ook de onderzoekshandelingen zou gaan verrichten. Het verzoek had daarom onmiddellijk na het constateren van de vermeende partijdigheid op 19 oktober 2018 moeten worden ingediend. Subsidiair stelt de rechter-commissaris zich op het standpunt dat zij geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Het dossier in de onderliggende strafzaak is omvangrijk. Zij heeft de gewoonte om uitgebreid in te gaan op verweren en te trachten haar beslissing zo goed mogelijk te motiveren als ze die verweren verwerpt. Dat heeft zij in deze strafzaak ook gedaan. Haar motivering is er niet op gericht om op de stoel van de zittingsrechter te gaan zitten waar het gaat om bewijsvoering. De motivering voor haar beslissing kan niet zo worden opgevat dat die in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
2.4.
De officier van justitie heeft schriftelijk meegedeeld dat hij zich kan vinden in de reactie van de rechter-commissaris.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De rechtbank zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Ingevolge artikel 513 Sv moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen, aan verzoeker bekend zijn geworden. In de onderhavige zaak dateert de overweging van de rechter-commissaris waar in het wrakingsverzoek naar wordt verwezen van 19 oktober 2018. Deze overweging in combinatie met de mededeling dat mr. Straver de rechter-commissaris zal zijn die de onderzoekshandelingen in de strafzaak van verzoeker uitvoert, zijn aanleiding geweest voor het wrakingsverzoek. Ondanks het feit dat er geruime tijd is verstreken tussen de betreffende overweging en de indiening van het wrakingsverzoek zal de wrakingskamer hier geen gevolgen aan verbinden gelet op het feit dat eerst op 30 april 2019 de mededeling werd gedaan dat mr. Straver de behandelend rechter-commissaris zal zijn. Verzoeker kan aldus worden ontvangen in het verzoek.
3.4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de overwegingen van de rechter-commissaris bij haar beslissing bij de voorgeleiding op 19 oktober 2018 de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De wrakingskamer is van oordeel dat de overwegingen van de beschikking van de rechter-commissaris niet de conclusie rechtvaardigen dat de rechter-commissaris stellig en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven over de schuld van verdachte. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat het de taak is van de rechtercommissaris de ernst van de feiten, waarvan verdachte wordt verdacht alsmede de mate waarin het dan voorhanden dossier verdachte belasten, te wegen. De wrakingskamer heeft verder in aanmerking genomen dat het selectief citeren van delen van de beschikking niet tot deze conclusie kan leiden, maar dat de overwegingen in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Aldus gelezen is duidelijk dat de rechter-commissaris bij de beslissing op de haar voorgelegde vraag de ‘redelijke verdenking’ als toetsingskader heeft gehanteerd en dat de overwegingen van de beschikking in dit licht dienen te worden bezien.
3.5.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter-commissaris ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
3.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn advocaat, de gewraakte rechter-commissaris, de officier van justitie alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/705921-18 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M. Berendsen, voorzitter, en mr. A. van Dijk en
mr. L.P. de Haas als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.