Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
‘In eerste instantie is de hoofdstandplaats in Luxemburg gelegen. Tenzij de werknemer op een later tijdstip op basis van zijn professionele en/of individuele vaardigheden of vanwege de behoeften van de werkgever een andere aanstelling krijgt. De werknemer (werkneemster) kan echter al naargelang de behoeften van de werkgever op de volgende standplaats worden aangesteld: alle lidstaten van de Europese Unie. De werknemer (werkneemster) kan telefonisch of schriftelijk op de hoogte worden gesteld van een andere standplaats.’Artikel 6 van de arbeidsovereenkomsten bepaalt dat de normale werkweek,
‘van maandag t/m zaterdag en al naargelang de behoeften van de onderneming’, 40 uren bedraagt. In artikel 8 van de arbeidsovereenkomsten is bepaald dat de werknemer in beginsel zijn verlof vaststelt,
‘tenzij dit in strijd is met de behoeften van de dienstverlening en de wensen van andere werknemers in de onderneming.’Artikel 10 van de arbeidsovereenkomsten luidt:
‘Onderhavige arbeidsovereenkomst is onderworpen aan de bepalingen van de gewijzigde Luxemburgse wet van 24 maart 1989 inzake de arbeidsovereenkomst, en de bepalingen van de op de werkgever toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst.’In een aanhangsel bij deze arbeidsovereenkomsten, eveneens gedateerd 11 juli 2016, is bepaald:
‘Voortaan geldt voor elke werknemer die op verschillende locaties werkt in verschillende landen van de EEG het wettelijke aantal werkuren per week, met inachtneming van het minimum aantal uren geldend in het land waar hij werkt. Arbeiders die in Nederland tewerk gesteld worden hebben op het Nederlandse grondgebied geen recht op aanvullend pensioen.’
‘Caisse pension’.Het
‘Centre commun de la sécurité social’te Luxemburg heeft ten behoeve van de heer [C] (als ‘houder’) voor de periode van 11 juli 2016 tot en met 10 juli 2018 (voor maximaal 24 maanden) twee A1-verklaringen (
‘Verklaringen betreffende de sociale zekerheidswetgeving van toepassing op de houder/Verordening (EG) nr. 883/04 en (EG) nr. 987/09’) afgegeven, houdende de bevestiging dat hij
‘in een ander land geen premies hoeft te betalen’in het kader van sociale zekerheidswetgeving.
‘Code de la Sécurité Sociale’blijven werkenden die door hun werkgever gedetacheerd worden naar het buitenland aangesloten bij de Luxemburgse pensioenverzekering. Dit Luxemburgse eerste pijler-pensioen wordt uitgevoerd door de
‘Caisse nationale d’assurance pension’.Naast dit wettelijk verplichte stelsel kunnen in Luxemburg aanvullende pensioenregelingen bestaan. Dat tweede pijler-pensioen kan door een werkgever ten behoeve van zijn werkgever - in beginsel facultatief - worden verzekerd in aanvulling op het eerste pijler-pensioen. Artikel 15 van de Luxemburgse wet van 8 juni 1999 inzake aanvullende pensioenstelsels, dat gaat over gedetacheerde medewerkers, luidt:
‘Overeenkomstig richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(de zogenoemde Beschermingsrichtlijn, ktr.)
, worden tijdens de duur van de detachering naar een andere lidstaat de premies van het aanvullend pensioenstelsel doorbetaald in de staat van herkomst waar de gedetacheerde medewerker is aangesloten. De gedetacheerde medewerker en, indien van toepassing, zijn werkgever, zijn vrijgesteld van elke verplichting tot betaling van premies aan een aanvullend pensioenstelsel in een andere lidstaat (-).’De derde pijler van het Luxemburgse pensioenstelsel omvat pensioensparen waarvoor iemand zelf kiest ter voorbereiding van zijn pensioen.
3.De vorderingen over en weer, en de standpunten van partijen
4.De beoordeling van het geschil
‘Solang du Selbstgeworfenes fängst, ist alles Geschicklichkeit und lässlicher Gewinn’). De kantonrechter constateert dat partijen weliswaar geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die het mogelijk maken dat wordt vastgesteld dat Presta (in de zin van artikel 4 van de Handhavingsrichtlijn) in Luxemburg daadwerkelijk substantiële activiteiten verricht, andere dan uitsluitend intern beheer en/of administratie. Maar ter zitting heeft mr. Maes wél opgemerkt dat er voor Presta in Luxemburg ‘gewoon niet zo veel te doen’ is. De kantonrechter treedt niet in de beoordeling van de juistheid van de aan Presta verstrekte A1-verklaringen. Wél rijst de vraag of de door Presta in Nederland tewerk gestelde werknemers een gewoonlijk werkland, anders dan Nederland, hebben. Dat is van belang, omdat artikel 2 lid 1 van de Detacheringsrichtlijn het begrip ‘ter beschikking gestelde werknemer’ definieert als ‘iedere werknemer die gedurende een bepaalde periode werkt op het grondgebied van een Lid-Staat die niet de Staat is waar die werknemer gewoonlijk werkt’. Dat de richtlijn slechts geldt ingeval van detachering vanuit een gewoonlijk werkland strookt ook met die term ‘detachering’. Deze impliceert dat iets of iemand (tijdelijk) wordt losgemaakt van, en zich daardoor aftekent tegen, een achtergrond waaruit die losmaking plaatsvindt. De kantonrechter laat dit verder voor wat het is, omdat partijen zich niet hebben uitgelaten over de arbeidshistorie van de als ‘voorbeeldwerknemer’ opgevoerde heer [C] , noch over die van enige andere werknemer van Presta.
‘Statutenwechsel’kan voordoen. Uit overweging 5 van de considerans bij en uit artikel 1 van de Beschermingsrichtlijn volgt dat deze richtlijn en de Coördinatieverordening elkaar qua werkingssfeer wederzijds uitsluiten. De Beschermingsrichtlijn, die strekt ter bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich van een lidstaat naar een andere verplaatsen, heeft betrekking op ‘ouderdomspensioenen en (-) invaliditeits- en nabestaandenuitkeringen ter aanvulling op of ter vervanging van de uitkeringen die voor dezelfde risico’s door de wettelijke socialezekerheidsregelingen worden verstrekt.’ Het gaat hier dus om tweede pijler-pensioenvoorzieningen, zoals onder meer die waartoe in Nederland de Wet Bpf 2000 en de daarop gebaseerde ministeriële besluiten verplichten. Artikel 6 van de Beschermingsrichtlijn bepaalt dat de deelneming die in een aanvullende pensioenregeling in een lidstaat bestaat, bij een detachering van de betrokken werknemer in een andere lidstaat kan worden voortgezet en dat als de betaling van bijdragen aan die aanvullende pensioenregeling in dat ene land wordt voortgezet, de gedetacheerde werknemer en zijn werkgever worden vrijgesteld van elke verplichting om bij te dragen aan een aanvullende pensioenregeling in een andere lidstaat. De materiële werkingssfeer van de Coördinatieverordening, de opvolger van Verordening (EEG) nr. 1408/71, is beperkt tot wettelijke regelingen met betrekking tot de in de verordening opgesomde takken van sociale zekerheid, daaronder uitkeringen bij ouderdom en aan nabestaanden, dus op wat in Nederland het eerste pijler pensioen is. De verordening beoogt geen harmonisatie, maar -
nomen est omen- coördineert alleen.
‘Code de la Sécurité Sociale’niet het karakter van een eerste pijler-pensioenvoorziening ontnemen. Zoals uit de notitie van mr. Goslings blijkt, kent het Luxemburgse pensioenstelsel daarnaast een afzonderlijke tweede pijler. Presta heeft niet gesteld dat zij in Luxemburg deelneemt aan een aanvullende pensioenregeling voor de bedrijfstak waarin zij werkzaam is (volgens mr. Goslings is er geen collectieve arbeidsovereenkomst voor de Luxemburgse slagerijbranche). Presta heeft evenmin gesteld dat zij voor haar (in Nederland werkzame) personeel een eigen aanvullende pensioenvoorziening heeft getroffen. De conclusie moet dan ook zijn dat voor de werknemers van Presta om wie het in geding gaat in Luxemburg slechts, overeenkomstig de Coördinatieverordening, een eerste pijler pensioenvoorziening, maar geen aanvullend pensioen in de tweede pijler, waarop de Beschermingsrichtlijn ziet, is getroffen.