ECLI:NL:RBMNE:2019:2100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
16/652518-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met gevangenisstraf na vrijspraak voor mishandeling

Op 13 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat de aangever pijn of letsel had opgelopen door de kopstoot die de verdachte zou hebben gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om de mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen. Echter, de bedreiging die de verdachte aan de aangever had geuit, werd wel bewezen geacht. De rechtbank baseerde zich op de verklaringen van de aangever en getuigen, die bevestigden dat de verdachte dreigende woorden had geuit, zoals 'ik maak je kapot' en 'ik maak je dood'. De rechtbank oordeelde dat deze woorden in de context van de situatie voldoende waren om bij de aangever een redelijke vrees voor zijn leven te doen ontstaan.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van één week geëist, maar de rechtbank besloot de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie dagen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreiging, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de aangever. De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/652518-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring van het detentiecentrum te Schiphol (UAH).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen mr. M. Berndsen advocaat te Amsterdam namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 8 augustus 2016 te Nieuwegein [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2:op 8 augustus 2016 te Nieuwegein [slachtoffer 1] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde mishandeling en bedreiging wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarvoor op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde mishandeling en de bedreiging.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman namens verdachte een beroep gedaan op noodweer. Verdachte kreeg als eerste een klap, waartegen hij zich mocht verdedigen. Dit heeft hij gedaan door aangever te duwen, zodat is voldaan aan de proportionaliteitseis.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de mishandeling, omdat op basis van de verschillende verklaringen niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat verdachte een kopstoot of stomp heeft gegeven.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging stelt de raadsman dat drie getuigen de bedreiging niet hebben gehoord, terwijl aangever verklaart dat de bedreigingen door verdachte zouden zijn geschreeuwd, hetgeen maakt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de woorden zijn geuit.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de uiting ‘Ik maak je kapot’ niet kan gelden als een bedreiging met de dood of zwaar lichamelijk letsel. Dit zou ook kunnen duidden op het maatschappelijk, financieel of juridisch kapot maken van iemand. Indien bewezen zouden de tenlastegelegde bedreigingen bovendien meer grootspraak zijn dan een effectieve bedreiging, die de in de wet genoemde vrees kan opwekken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1: mishandeling
De rechtbank stelt op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden vast dat verdachte de persoon is geweest die aangever een kopstoot heeft gegeven. Dit wordt immers verklaard door zowel aangever als de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden – en dan met name de aangifte – volgt echter niet dat aangever ten gevolge van deze kopstoot pijn en/of letsel heeft opgelopen. Uit de aangifte volgt evenmin dat de kopstoot een “min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam” [1] tot gevolg heeft gehad nu de aangever hierover enkel zegt: Ik voelde dat hij met de kopstoot mijn voorhoofd raakte en ook mijn pet die ik op mijn hoofd had”. Uit het dossier kan dan ook niet worden opgemaakt dat de kopstoot met zodanig veel kracht is gegeven dat de rechtbank zonder meer zou kunnen aannemen dat dit pijn heeft gedaan of dat er sprake was van een hevig onlust veroorzakende gewaarwording.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling.
Bewijsmiddelen feit 2: bedreiging [2]
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging en heeft het volgende verklaard:
Op 8 augustus 2016 ben ik met mijn auto naar de Mac Donalds in Nieuwegein gereden. Ik zag een auto rijden van het merk Audi. Ik zag dat in deze auto twee jongens zaten. Ik hoorde dat de auto ineens achter mij stilstond. Ik hoorde dat de
bestuurder schreeuwde: ‘Ik maak je kapot, ik maak je dood, moet ik uitstappen.’ [3]
Getuige [getuige 1] is door de politie als getuige gehoord en heeft het volgende verklaard:
De bestuurder liep op [slachtoffer 1] af en riep daarbij: ‘Ik maak je dood kankerbolle, ik maak je dood!’ [4]
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de bestuurder van de auto was. [5]
Bewijsoverweging
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever op 8 augustus 2016 heeft bedreigd. Door de raadsman is aangevoerd dat er getuigen zijn die de bedreiging niet hebben gehoord, maar dit sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat de woorden wel zijn gezegd.
De rechtbank verwerpt voorts het verweer van de raadsman dat de uiting ‘Ik maak je kapot’ geen bedreiging met de dood of bedreiging met lichamelijk letsel is. De rechtbank heeft daarbij gelet op de context waarin deze bedreiging is geuit. De woorden ‘Ik maak je kapot’ werden immers gevolgd door de woorden ‘Ik maak je dood’.
Ook het verweer van de raadsman dat de door verdachte geuite woorden geen bedreiging, maar meer grootspraak zouden zijn geweest slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewoordingen die verdachte heeft gebruikt van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen en dat de opzet van verdachte hier ook op was gericht.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de woorden “ nu ga je eraan” omdat dat volgens de aangifte is gezegd door de passagier en niet door verdachte.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 8 augustus 2016 te Nieuwegein, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je kapot, ik
maak je dood, moet ik uitstappen’ en ‘ik maak je dood kankerbolle, ik maak je dood’ althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 1 week, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, hetgeen dient de leiden tot strafvermindering. De raadsman verzoekt aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging. Verdachte was kennelijk geïrriteerd, omdat aangever met zijn auto – naar de mening van verdachte – in de weg stond.
Verdachte heeft aangever eerst vanuit zijn auto bedreigd en is vervolgens ook uit de auto gestapt om de bedreigende woorden kracht bij te zetten. Door zich zo te gedragen heeft verdachte gezorgd voor overlast en gevoelens van angst en onveiligheid bij aangever en andere betrokkenen.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte van 21 maart 2019. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk feit.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een advies van Reclassering Nederland van 15 april 2019, opgemaakt door [slachtoffer 2] in een andere strafzaak van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking komt. Verdachts denkpatronen, gedrag en handelen vormen een riscofactor, ondanks dat dit de afgelopen jaren wel lijkt te zijn verbeterd. Een interventie gericht op emotieregulatie is daarom geïndiceerd. Verdachte heeft huisvesting, een inkomen en zijn schulden zijn afbetaald. De kinderen van verdachte vormen een beschermende factor. Zij zijn ook de reden dat verdachte mee wil werken aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden, zodat hij stappen kan zetten naar een sociaal maatschappelijk geaccepteerd bestaan.
Straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is. De rechtbank houdt in straf verminderde zin rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden en acht het niet opportuun om aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen ruim twee jaar nadat het feit is gepleegd. De rechtbank zal aan verdachte ook geen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op leggen, zoals geadviseerd door de reclassering, omdat dit advies ziet op een andere strafzaak, waarvoor verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en waarvan de behandeling ter terechtzitting nog zal plaatsvinden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet aannemelijk is dat immateriële schade is ontstaan door de ten laste gelegde feiten, gelet op de verklaringen van vrienden van aangever die aangeven dat het slechts een klein opstootje was.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat schade is ontstaan als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, zodat de vordering moet worden afgewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
In zijn algemeenheid overweegt de rechtbank dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding (ook wel smartengeld genoemd) bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106. lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek sprake kan zijn indien het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij heeft geleid tot 1) geestelijk letsel of 2) tot een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of op een fundamenteel recht. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het om meer moet gaan dan alleen psychisch onbehagen. Het bestaan van geestelijk letsel als gevolg van een persoonsaantasting zal in rechte moeten worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De benadeelde partij [benadeelde] vraagt € 3.000,- immateriële schadevergoeding wegens gevoelens van angst en onveiligheid. Niet blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Voorgaande maakt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.om voor toewijzing in aanmerking te komen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart de onder 1 ten laste gelegde
mishandelingniet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 2 ten laste gelegde
bedreigingbewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en C.M.A.T. van der Geest, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 augustus 2016 te Nieuwegein, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die
[slachtoffer 1] een kopstoot te geven en/of meerdere malen, althans eenmaal, te
slaan en/of te stompen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 08 augustus 2016 te Nieuwegein,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je kapot, ik
maak je dood, moet ik uitstappen" en/of "en nu ga je er aan" en/of "ik maak
je dood kankerbolle, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.HR 15 mei 2015 ECLI:NL:HR:2015:1237
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 augustus 2016, genummerd PL0900-2016244554, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 71. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 30 en 31.
4.een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 39.
5.een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 55.