ECLI:NL:RBMNE:2019:2026

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
UTR 18/1476
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en procesbelang bij beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Huisman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als verweerder. Eiseres had een Ziektewet (ZW)-uitkering ontvangen, maar deze werd per 11 juni 2017 beëindigd. Eiseres heeft tegen het besluit van de verweerder beroep ingesteld, omdat zij het niet eens was met de beëindiging van haar uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de ZW-uitkering gedurende de maximale uitkeringsduur van 104 weken heeft ontvangen en dat zij daarmee het maximale resultaat heeft bereikt. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen procesbelang meer is voor eiseres om het beroep voort te zetten. De rechtbank heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1476

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Randstad Uitzendbureau B.V., te Diemen, gemachtigde: mr. N.J.E. Pappot-van Veen.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 11 juni 2017 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 12 oktober 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 mei 2017 gegrond verklaard.
Bij besluit van 1 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder - onder intrekking van het besluit van 12 oktober 2017 - het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische
gegevens bevatten aan de derde-partij, haar werkgever.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2019. Eiseres is samen met haar moeder verschenen. Eiseres is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen. Derde-partij is tevens niet verschenen.

Overwegingen

1. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft eiseres geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van deze uitspraak bij de werkgever bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens - voor zover hier van belang - hieronder daarom zo veel als mogelijk vermeden.
2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is per 1 februari 2016 via Randstad Uitzendbureau B.V. gaan werken bij [bedrijf] B.V. als administratief medewerkster voor 40 uur per week. Op 17 februari 2016 heeft zij zich ziek gemeld, waarna aan haar een ZW-uitkering is toegekend. Op 26 april 2017 heeft een eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden, wat heeft geleid tot het primaire besluit van
10 mei 2017, waarbij de ZW-uitkering is beëindigd. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 12 oktober 2017 de ZW-uitkering van eiseres alsnog voortgezet. De reden daarvoor was, kort gezegd, dat volgens arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Bakker door de primaire arbeidsdeskundige ten onrechte werd uitgegaan van een maatmanomvang van 20 uur per week in plaats van 40 uur per week. Bij besluit van 20 februari 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar ZW-uitkering met ingang van 12 februari 2018 is beëindigd vanwege het bereiken van de maximale uitkeringsduur van 104 weken. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beslissing dat de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 11 juni 2017 wordt beëindigd, gehandhaafd omdat eiseres per 26 januari 2017 in staat wordt geacht meer dan 65% van het loon te verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op aanvullende medische en arbeidskundige rapporten die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep IJsseldijk heeft de maatmanomvang, net als de primaire arbeidsdeskundige, vastgesteld op 20 uur per week. Verweerder heeft voor de beëindigingsdatum rekening gehouden met een uitlooptermijn van een maand en een dag na het bestreden besluit, maar dat betekent dat de einddatum van de ZW-uitkering over de maximale uitkeringsduur van 104 weken heen zou gaan. Om die reden heeft verweerder de eerdere beëindiging van de ZW-uitkering per 12 februari 2018 vanwege het bereiken van die maximale uitkeringsduur, zoals vermeld in het besluit van 20 februari 2018, gehandhaafd.
4. Eiseres is het niet eens met de vaststelling van de maatmanomvang. Volgens haar mag verweerder niet uitgaan van een omvang van 20 uur per week. Alvorens in te gaan op de inhoudelijke beoordeling hiervan, ziet de rechtbank zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep tegen het bestreden besluit ontvankelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:995) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
Uit het besluit van 20 februari 2018 volgt dat eiseres op 12 februari 2018 al 104 weken een ZW-uitkering had ontvangen. Dit is op grond van artikel 29, vijfde lid van de ZW de maximale termijn voor een ZW-uitkering. Het is dan ook de vraag of eiseres met dit beroep nog meer kan bereiken.
5. Gelet hierop heeft de rechtbank eiseres voor de zitting gevraagd naar haar procesbelang. Bij brief van 18 januari 2019 en op de zitting heeft zij toegelicht dat zij een materieel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, nu uit het ingebrachte besluit van 20 maart 2018 blijkt dat verweerder haar aanvraag om een WIA-uitkering per
12 februari 2018 heeft afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiseres de voor de Wet WIA geldende wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen, nu de ZW-uitkering voor het einde van deze periode is beëindigd. Daarbij heeft verweerder enkel verwezen naar het bestreden besluit zonder dat er een medische of arbeidskundige beoordeling is verricht. Als in deze zaak geen oordeel wordt gegeven over de maatmanomvang loopt de WIA-zaak hier al op stuk, aldus eiseres.
6. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zij procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft de ZW-uitkering gedurende de maximale uitkeringsduur van 104 weken ontvangen en heeft daarmee het maximale resultaat bereikt. Met het verzoek van eiseres om inhoudelijk in te gaan op de medische en arbeidskundige beoordeling, kan geen ander resultaat worden bereikt. De omstandigheid dat de WIA-beoordeling heeft geleid tot een afwijzing van de WIA-aanvraag waarbij de medische en arbeidskundige beoordeling in deze ZW-zaak als uitgangspunt zijn genomen, maakt ook niet dat er sprake is van procesbelang. De WIA-beoordeling ziet in het kader van de einde wachttijd op een andere datum en kent een eigen beoordelingskader, waarbij verweerder een zelfstandige medische en arbeidskundige beoordeling moet verrichten op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard. Dit betekent dat aan de omstandigheid dat het recht op de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 11 juni 2017 is geëindigd op zichzelf geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend. Het staat eiseres vrij om voor die WIA-beoordeling alle medische en arbeidskundige bezwaren aan de orde te stellen, ook de bezwaren die in deze zaak zijn aangevoerd.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.