ECLI:NL:RBMNE:2019:1969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
UTR 19/452
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van politieke partijen en stichtingen in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot omgevingsvergunningen

Op 15 april 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (SSLU) en de vereniging Klimaatpartij als eiseressen optraden tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. De zaak betrof de omgevingsvergunning voor de bouw van de Galaxy Tower, waarvoor de eiseressen zich niet ontvankelijk verklaard zagen. De rechtbank oordeelde dat beide eiseressen geen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Klimaatpartij, als politieke partij, werd uitgesloten van het belanghebbend zijn omdat zij zich richt op algemene en collectieve belangen, wat in strijd is met de wet. SSLU werd eveneens niet als belanghebbende aangemerkt, omdat haar statutaire doelstelling te algemeen was en er onvoldoende feitelijke werkzaamheden waren die haar rechtstreeks betroffen. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift van eiseressen niet-ontvankelijk en vernietigde het bestreden besluit, met uitzondering van het gedeelte dat de dwangsommen betreft. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 3.395,60 en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseressen te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/452

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2019 in de zaak tussen

de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrechten
de vereniging Klimaatpartij, te Utrecht, eiseressen
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Rus-van der Velde).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Amrâth Hotels & Restaurants B.V., te Bussum, gemachtigde: mr. I.H. van den Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2017 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan Amrâth Hotels & Restaurants B.V. (vergunninghouder) voor het bouwen van een gebouw voor een hotel, 316 appartementen en een ondergrondse parkeergarage aan een locatie aan de Croeselaan en de Jaarbeursboulevard te Utrecht (ook bekend als de Galaxy Tower).
Bij besluit van 8 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd, in die zin dat de door verweerder verschuldigde dwangsom is verhoogd.
Eiseressen hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2019. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [A] . Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
ing. [B] . Eiseressen hebben ter zitting verklaard dat de dwangsommen door het nadere besluit van 19 februari 2019 niet langer in geschil zijn.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, met uitzondering van het gedeelte dat de dwangsommen betreft;
- verklaart het bezwaarschrift van eiseressen niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
€ 3.395,60;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseressen te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding te beoordelen of eiseressen als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt bij het door hen in bezwaar bestreden besluit.
2. In artikel 1:2, eerste lid, Awb is bepaald dat onder ‘belanghebbende’ wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid van dit artikel is voor rechtspersonen geregeld dat de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen ook als hun belangen worden beschouwd.
3.1.
Volgens verweerder en vergunninghouder is eiseres Klimaatpartij geen belanghebbende, omdat zij een politieke partij is. Verweerder verwijst hierbij naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
14 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1151) en 12 december 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB9488). Ter zitting is dit standpunt aangevuld onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Awb (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p.150) Hier staat in dat de woorden “in het bijzonder” in het derde lid van artikel 1:2 Awb bedoeld zijn om juist politieke partijen uit te sluiten.
3.2.
De Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (hierna: SSLU) is ook geen belanghebbende volgens verweerder en vergunninghouder. De statutaire doelstelling is onvoldoende concreet en algemeen geformuleerd om aan te kunnen nemen dat SSLU door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat zij ook geen of onvoldoende feitelijke werkzaamheden ziet bij SSLU, die in dit kader relevant zijn. Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat de feitelijke werkzaamheden volgens haar slechts bestaan uit het af en toe plaatsen van een artikel op de website, waarbij veel artikelen over juridische procedures, of de voorbereiding daarvan, gaan. Deze kunnen volgens vergunninghouder daarom niet worden beschouwd als relevante feitelijke werkzaamheden. Daarnaast stelt vergunninghouder zich op het standpunt dat SSLU gezien haar doelstelling niet of onvoldoende rechtstreeks wordt geraakt door het besluit een omgevingsvergunning te verlenen.
4. De rechtbank heeft eiseressen bij brief van 2 april 2019 gevraagd een nadere toelichting te geven omtrent hun ontvankelijkheid. De rechtbank heeft daarbij gevraagd te reageren op het standpunt dat Klimaatpartij geen belanghebbende is, omdat zij een politieke partij is. Daarnaast heeft de rechtbank uitdrukkelijk gevraagd te reageren op het standpunt dat de doelstelling van SSLU onvoldoende concreet en te algemeen geformuleerd is, én om aan te geven wat de feitelijke werkzaamheden van SSLU zijn geweest in het jaar voorafgaand aan het indienen van het bezwaarschrift.
Klimaatpartij
5. Klimaatpartij stelt in reactie op de brief van 2 april 2019 dat zij wel belanghebbende is, omdat de uitspraken waar verweerder naar verwijst zien op politieke partijen die een ruim scala van maatschappelijke belangen behartigen terwijl Klimaatpartij zich in het bijzonder op ‘het klimaat’ richt. Ter zitting heeft Klimaatpartij toegelicht dat de woorden ‘in het bijzonder’ uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb, juist op haar van toepassing zijn. Zij richt zich namelijk in het bijzonder op het klimaat en stelt het klimaat ook voorop bij de standpunten die zij inneemt bij andere politieke thema’s zoals bijvoorbeeld de verdeling van welvaart.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres Klimaatpartij geen belanghebbende is en overweegt daartoe als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat een politieke partij, in een geval waarin bezwaar en beroep openstaat voor belanghebbenden, niet kan opkomen ter bescherming van algemene en collectieve belangen, omdat zich daartegen de woorden "in het bijzonder" aan het slot van artikel 1:2, derde lid, van de Awb verzetten (ECLI:NL:RVS:2017:3354). De bewuste uitsluiting van politieke partijen als belanghebbende in bestuursrechtelijke procedures door de wetgever is ook op Klimaatpartij van toepassing. Politieke partijen worden immers opgericht om te kunnen deelnemen aan verkiezingen voor zetels in vertegenwoordigende organen die een algemeen belang behartigen. Dat Klimaatpartij zich als een partij met één focuspunt opstelt maakt dit niet anders.
Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (SSLU)
7. SSLU stelt dat de voor de Galaxy Tower verleende omgevingsvergunning rechtstreekse gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit in Utrecht. Daarnaast stelt SSLU dat uit haar website blijkt dat sprake is van voldoende feitelijke activiteiten die bovendien los staan van juridische procedures. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft SSLU enkele e-mails aan de gemeenteraad verstrekt, waarmee zou zijn aangetoond dat zij de gemeenteraad en de pers ‘opiniërend probeert te informeren’. Deze e-mails zijn van 7 januari 2015, 2 januari 2018, 28 juni 2015, 5 januari 2015, 7 november 2013 en 12 mei 2016.
8. Bij de beoordeling van de vraag of eiseres in haar belang wordt geraakt door de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de Galaxy Tower moeten eerst haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden in onderling verband worden beoordeeld.
9. SSLU heeft bij haar beroep de statuten zoals vastgesteld ten tijde van haar oprichting in 2005 overgelegd. Uit de bijgevoegde recente uitdraai van de Kamer van Koophandel blijkt dat zij op 19 december 2008 zijn gewijzigd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend (zie ECLI:NL:RBMNE:2016:339) dat de doelstelling in artikel 2.1 van de statuten na deze wijziging wordt omschreven als: “bestrijding van luchtverontreiniging in Utrecht en de regio Utrecht en het tegengaan van blootstelling aan verontreinigde lucht, die schadelijk is voor de gezondheid en het milieu”.
10. De rechtbank is van oordeel dat SSLU geen belanghebbende is en overweegt daartoe als volgt. De belangen die SSLU volgens haar statutaire doelstelling beoogt te beschermen worden met de vergunningverlening onvoldoende rechtstreeks geraakt. Daar komt bij dat de gestelde feitelijke werkzaamheden vóór het indienen van het bezwaarschrift (op 2 januari 2018) gedurende een periode van ongeveer een jaar ontbreken of gaan over het voeren of voorbereiden van procedures. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat het belang van SSLU rechtstreeks is betrokken bij de vergunningverlening.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseressen beide geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb zijn. Verweerder had het bezwaar van eiseressen tegen de omgevingsvergunning van 21 november 2017 niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover daarbij niet over de door verweerder verschuldigde dwangsom is beslist. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en doen wat verweerder had behoren te doen. Het bezwaar van eiseressen wordt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb (alsnog) niet-ontvankelijk verklaard.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Eiseressen hebben verder vergoeding gevraagd van de kosten van de door hen ingeschakelde deskundige [naam adviesbureau] . De rechtbank acht het inroepen van deze deskundige en de opgevoerde kosten redelijk en zal de kosten zoals verzocht toewijzen tot € 2.371,60 inclusief BTW. Daarbij is uitgegaan van een tijdsbesteding van 24,5 uur. Het totale bedrag aan proceskosten bedraagt € 3.395,60.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, voorzitter, R.C. Moed en
J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.