Bij besluit van 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort een gemeentelijke bijdrage vastgesteld voor de vernieuwbouw inclusief uitbreiding van het [naam school] van € 8.940.000,-. Vervolgens heeft overleg plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder om tot nadere afspraken te komen. Bij besluit van 15 december 2016 heeft verweerder de gemeentelijke bijdrage van € 8.940.000,- toegekend. Een verslag van afspraken tussen eiseres en verweerder maakt deel uit van dit besluit. Vervolgens is door eiseres een aanbestedingsprocedure gestart. Deze aanbestedingsronde heeft echter niet tot een gunning geleid, omdat de inschrijvingen het beschikbare budget aanzienlijk overschreden. Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort daarom aanvullend krediet beschikbaar gesteld van € 698.000,-.
Bij het primaire besluit heeft verweerder vervolgens, onder meer, een bedrag van € 9.638.000,- toegekend. Daarbij heeft verweerder overwogen dat deze bijdrage taakstellend budget is en prijsvast tot eind oktober 2018, behoudens het gestelde in artikel 6.2. van het verslag van afspraken (bouwkostenstijging na oktober 2018). Bij dit besluit heeft verweerder een nieuw verslag van afspraken gevoegd en het besluit van 15 december 2016 inclusief het bijbehorende verslag van afspraken ingetrokken.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het toegekende bedrag van € 9.638.000,- prijsvast is, met andere woorden niet hoeft te worden geïndexeerd tot oktober 2018.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat het toegekende bedrag niet geïndexeerd hoeft te worden. In het verslag van afspraken van december 2016 is in artikel 6.1 overeengekomen dat de gemeente haar bijdrage jaarlijks indexeert volgens de methodiek die toegepast wordt in de Verordening voorziening huisvesting onderwijs 2016. De gemeentelijke bijdrage is gebaseerd op prijspeil 2015. De verstrekking van het aanvullend krediet van € 698.000,- brengt hier geen verandering in. Het door verweerder opgestelde nieuwe verslag van afspraken is eenzijdig opgesteld. Eiseres is niet betrokken geweest bij de totstandkoming ervan en heeft er nooit mee ingestemd.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Bij besluit van 15 december 2016 stelde verweerder een bedrag van € 8.940.000,- beschikbaar. Eiseres droeg een bedrag van € 3.460.000,- bij, waardoor op dat moment een totaalbudget beschikbaar was van € 12.400.000,-. In dit bedrag waren niet alleen de bouwkosten begrepen, maar ook alle bijkomende kosten, zoals leges, terreininrichting, sloopkosten, tijdelijke huisvesting, plankosten en verhuiskosten.
De aanbesteding voor de vernieuwbouw in 2017 heeft niet tot een gunning geleid, omdat de inschrijvingen het plafondbudget overschreden. Omdat onderhandelen met één van de inschrijvers/aannemers de voorkeur verdiende boven heraanbesteden, was extra budget nodig om dat mogelijk te maken. Daarop is de gemeenteraad van Amersfoort gevraagd extra budget beschikbaar te stellen. Dat extra budget is door de gemeenteraad beschikbaar gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze gang van zaken worden afgeleid dat het aanvullend krediet door de gemeenteraad beschikbaar werd gesteld om de extra bouwkosten te dekken. De aanleiding was immers het mislukken van de aanbestedingsprocedure en ook uit het Raadsbesluit van 6 juni 2017 blijkt dat de gestegen bouwprijzen en het repareren van de consequenties van deze marktsituatie ten grondslag lagen aan het besluit om een aanvullend krediet van € 698.000,- ter beschikking te stellen. Daarmee kon de bouwopdracht in juli 2017 alsnog worden gegund aan [bedrijfsnaam] voor de reeds overeengekomen aanneemsom van € 8.574.385,- (exclusief BTW).
In juli 2017 is de bouwopdracht gegund aan [bedrijfsnaam] prijsvast einde werk oktober 2018. Omdat met de aannemer een vaste aanneemsom is afgesproken tot einde werk oktober 2018 was deze aanneemsom het uitgangspunt bij de berekening van het benodigde aanvullend krediet. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder er daarbij van uit is gegaan dat hiermee de bouwkosten van de vernieuwbouw en de uitbreiding kunnen worden voldaan. Dit is anders dan wat eiseres hierover stelt, namelijk dat het aanvullend krediet is verstrekt op basis van de uitgangspunten van het verslag van afspraken van december 2016. Dat van deze uitgangspunten zou zijn uitgegaan is niet logisch, nu de berekening van de bouwkosten in dit verslag van afspraken is gebaseerd op het prijspeil van deze kosten in 2015. Het verslag van afspraken is gebaseerd op een andere situatie dan die nu aan de orde is. Dat was toen namelijk een situatie waarbij de aanbestedingen nog moesten plaatsvinden en waarbij rekening gehouden moest worden met prijsstijgingen in de toekomst. De daarna ontstane omstandigheden waarbij de aanbesteding mislukt is en opnieuw onderhandelen nodig was waarbij met één partij een aanneemsom prijsvast is overeengekomen, zijn gewijzigde omstandigheden op basis waarvan verweerder wat betreft de bouwkosten mocht afwijken van de in het verslag van december 2016 gemaakte afspraak over indexering. Dit betekent dat eiseres er niet op mocht vertrouwen dat het aanvullend krediet om de bouwopdracht te kunnen gunnen voor de in juni 2017 overeengekomen aanneemsom prijsvast einde werk oktober 2018 zou worden beschouwd als bouwkosten naar prijspeil 2015 die op grond van de afspraken gemaakt in 2016 geïndexeerd zouden worden. De beroepsgrond van eiseres dat aan de gemeenteraad een lager bedrag aan benodigd aanvullend krediet (teruggerekend naar prijspeil 2015) is gevraagd, waardoor een tekort is ontstaan dat met de afgesproken indexering vanzelf zou worden gedekt, is voor zover het de bouwkosten betreft feitelijk onjuist en slaagt niet. Voor zover eiseres ook aanvoert dat nieuwe afspraken gemaakt hadden moeten worden oordeelt de rechtbank dat dat niet als verplichting uit artikel 15 van de Verordening voortvloeit. Deze beroepsgronden slagen niet.
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5 al is opgemerkt, omvatte het totale budget van verweerder en eiseres ook de bijkomende kosten, zoals leges, terreininrichting, sloopkosten, tijdelijke huisvesting, plankosten en verhuiskosten. De rechtbank gaat er op basis van het dossier en de toelichting van partijen vanuit dat deze kosten niet zijn meegenomen in de met de [bedrijfsnaam] overeengekomen aanneemsom. Voor zover ze daar buiten vallen, ziet de rechtbank niet in waarom deze kosten niet langer zouden behoeven te worden geïndexeerd, zoals eerder tussen partijen overeengekomen en neergelegd in het verslag van afspraken van december 2016. Voor de dekking van deze kosten is geen aanvullend krediet beschikbaar gesteld door de gemeenteraad en in zoverre is er voor deze kosten dan ook geen sprake van gewijzigde omstandigheden. Het eenzijdig opstellen van een nieuw “verslag van afspraken” om verandering te brengen in eerder gemaakte afspraken is daarom wat betreft deze kosten onrechtmatig. Nu het aanvullend krediet dat is gebaseerd op de vaste aanneemsom enkel dient ter bekostiging van de bouwkosten en niet van de bijkomende kosten dienen de afspraken ten aanzien van de indexering van deze laatste kosten te worden gehandhaafd. Deze kosten zijn immers vastgesteld naar het prijspeil van 2015 en dienen om die reden te worden geïndexeerd. In zoverre slaagt het beroep.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank daarvoor over onvoldoende gegevens beschikt. De rechtbank heeft op de zitting de mogelijkheden tot finalisering verkend. Dat heeft opgeleverd dat de rechtbank geen bestuurlijke lus toepast en verweerder opdraagt een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).