ECLI:NL:RBMNE:2019:1858

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
16/706102-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk telen van hennep, diefstal van elektriciteit en uitkeringsfraude

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep, diefstal van elektriciteit en uitkeringsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 22 februari 2017 in een pand te Maarssen opzettelijk 564 hennepplanten heeft geteeld. Daarnaast heeft hij in dezelfde periode elektriciteit gestolen van Stedin Netbeheer B.V. door middel van braak en verbreking. De verdachte heeft ook opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Stichtse Vecht, wat heeft geleid tot uitkeringsfraude. Tijdens de zitting op 16 april 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en het tijdsverloop in de zaak, waarbij de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM was overschreden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de andere feiten gehandhaafd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de griffier heeft het vonnis opgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706102-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2019. De onderhavige strafzaak is ter terechtzitting gelijktijdig behandeld met de tegen verdachte aanhangig gemaakte ontnemingsvordering, bekend onder hetzelfde bovenstaande parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen de door verdachte gemachtigd raadsman
mr. T.S. van der Horst, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: (
primair) in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 22 februari 2017 te [woonplaats] (in een pand aan de [adres] ), samen met (een) ander(en), opzettelijk 564 hennepplanten heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad dan wel (
subsidiair)dat hij onbekend gebleven personen daarvoor opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest;
feit 2: (
primair) in de periode van 6 januari 2016 tot en met 22 februari 2017 in Maarssen samen met (een) ander(en) elektriciteit van Stedin Netbeheer B.V. heeft gestolen door middel van braak of verbreking dan wel (
subsidiair) dat hij onbekend gebleven personen daarvoor opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft;
feit 3: op 22 februari 2017 te Maarssen een nabootsing van een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
feit 4: in de periode van 10 januari 2016 tot en met 22 februari 2017 te Maarssen uitkeringsfraude heeft gepleegd door meermalen opzettelijk geen opgave te doen en/of te verzwijgen dat hij werkzaamheden verrichtte in een hennepkwekerij en of inkomsten daaruit had.

3.VOORVRAGEN

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte een schrijven van de gemeente Stichtse Vecht van 17 december 2017 heeft ontvangen dat zij voornemens is om aan verdachte een bestuurlijke boete op te leggen. Met verzending van het voorgenomen besluit is het bestuursrechtelijke traject in gang gezet en is er bij cliënt het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij zich voor wat betreft dit verwijt bij het bestuursorgaan zou moeten verantwoorden.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in de vervolging voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verweer van de raadsman als volgt.
Artikel 243 Wetboek van Strafvordering luidt als volgt
:
1.
Indien de officier van justitie afziet van verdere vervolging, doet hij de verdachte daarvan onverwijld schriftelijk mededeling.
2.
Indien terzake van een feit aan de verdachte een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een mededeling als bedoeld in artikel 5:50, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht is verzonden, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging.
(…)
Artikel 5:50, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht luid als volgt
:
1. Indien de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen,
a. wordt het rapport reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt;
b. zorgt het bestuursorgaan voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.
2. Indien het bestuursorgaan nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat:
a. voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of
b. de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd,
wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.
In de onderhavige zaak heeft de gemeente Stichtse Vecht blijkens een aan verdachte gericht schrijven van 7 december 2017 – voor zover hier van belang – medegedeeld dat:
  • zij van plan is aan verdachte een bestuurlijke boete op te leggen;
  • zij verdachte in de gelegenheid stelt om te reageren op dat voornemen, het zogenaamde hoorrecht;
  • verdachte zowel mondeling als schriftelijk gebruik kan maken van dit hoorrecht.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 7 december 2017, gelet op de hiervoor weergegeven inhoud, niet beschouwd kan worden als een mededeling als bedoeld in artikel 5:50, tweede lid, onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht. Verdachte heeft immers op dat moment zijn zienswijze op het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete nog niet naar voren gebracht. De raadsman heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat verdachte na het ontvangen van voornoemde brief nimmer meer iets van de gemeente heeft vernomen.
Verder overweegt de rechtbank dat in de “Aanwijzing sociale zekerheidsfraude” (hierna: de aanwijzing) wordt gesteld dat, gelet op het una via-beginsel, in elke zaak bij de sanctionering gekozen dient te worden tussen het bestuurlijke of strafrechtelijke traject. Om richting te geven aan het una via-beginsel worden vervolgens twee categorieën onderscheiden in de Aanwijzing.
In beginsel worden zaken van de “eerste categorie” bestuursrechtelijk afgedaan. Dat betreft zaken met een benadelingsbedrag kleiner dan 50.000,00 euro. Zaken van de “tweede categorie” worden strafrechtelijk afgedaan, dat zijn zaken met een benadelingsbedrag groter of gelijk aan 50.000,00 euro. In de Aanwijzing zijn tevens diverse uitzonderingen opgenomen om in afwijking van voornoemde benadelingsgrenzen een overtreding hetzij strafrechtelijk, hetzij bestuursrechtelijk te kunnen afdoen. Wanneer sprake is van een uitzonderingssituatie, kan worden afgeweken van de hoofdregel en kan, voor zover hier relevant, een zaak met een benadelingsbedrag van kleiner dan 50.000,00 euro toch strafrechtelijk worden afgedaan. Dat is het geval bij een combinatie van sociale zekerheidsfraude met een of meer (andersoortige) strafbare feiten. Dan wordt de combinatie met fiscale, economische en commune delicten meegewogen in de beoordeling of een zaak toch strafrechtelijk dient te worden aangepakt. Dat is in deze zaak het geval, immers verdachte wordt tevens (en in de eerste plaats) verdacht van het telen/aanwezig hebben van hennepplanten. De strafrechtelijke vervolging van verdachte op grond van artikel 227b Sr is derhalve conform de Aanwijzing. Aan de verdachte is ook feitelijk geen bestuurlijke boete opgelegd, zodat van ne bis in idem geen sprake is.
Gelet op het voorgaande en nu er daarvoor geen andere beletselen zijn, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging.
3.4
Reden voor schorsing van de vervolging
De rechtbank is van oordeel dat geen redenen aanwezig zijn voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat bij het onder 1 primair ten laste gelegde sprake is geweest van telen. Van een nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) is volgens de officier van justitie geen sprake geweest en zij heeft ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde gevorderd verdachte van het onderdeel ‘medeplegen’ vrij te spreken.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd verdachte van dat feit vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. De raadsman heeft in dat kader aangevoerd dat sprake is geweest van – kort gezegd – het onrechtmatig binnentreden van de woning aan de [adres] te [woonplaats] omdat er op het moment van binnentreden nog geen redelijk vermoeden van schuld was. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in 359a van het Wetboek van Strafvordering en hieraan dient het rechtsgevolg bewijsuitsluiting te worden verbonden, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen en verdachte van de overige ten laste gelegde feiten vrijgesproken dient te worden.
De door de verdediging gevoerde standpunten en verweren ten aanzien van voornoemde feiten worden, voor zover zij bespreking behoeven, hierna besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dat feit vrijspreken.
4.3.2
De bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde [1]
De bevindingen op het [adres] te [woonplaats]
De politie is op 22 februari 2017 het chalet aan het [adres] te [woonplaats] binnengetreden. Op het genoemde adres staat onder meer ingeschreven [verdachte] , geboren op [1965] . [2]
Op de vliering van dit chalet werden in twee ruimten hennepplanten aangetroffen. Deze ruimten zullen ruimte 2 en ruimte 3 worden genoemd. Op de begane grond bevond zich in een slaapkamer een kweektent met hennepplanten. Deze ruimte zal ruimte 4 worden genoemd.
Ruimte 2 was ingericht als hennepkwekerij. In totaal stonden er 197 hennepplanten. De planten waren ongeveer 50 a 70 centimeter hoog.
Ruimte 3 was ingericht als hennepkwekerij. In totaal stonden er 313 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 50 centimeter. [3]
In ruimte 4 stond een kweektent met in totaal 54 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 110 a 120 centimeter. Gezien de uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, werd geconstateerd dat de aangetroffen hennepplanten hennep betroffen. Een representatieve bemonstering van de aangetroffen hennepplanten gaf bij een cannabistest een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj vermeld op lijst 2 van de Opiumwet. [4]
De stroomvoorziening is ter plaatse onderzocht door [fraude-inspecteur] , fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder Stedin Netbeheer B.V. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. [5] Namens Stedin Netbeheer B.V. heeft [fraude-inspecteur] aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit in de periode 6 januari 2016 tot en met 22 februari 2017. [6]
In de “rapportage diefstal energie”/aangifte heeft [fraude-inspecteur] beschreven dat 1 volledige hennepoogst (de rechtbank begrijpt: kweekcyclus) een periode van 70 dagen bedraagt.
Op 22 februari 2017 kwam [fraude-inspecteur] bij het pand aan het [adres] te [woonplaats] . Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding, aansluiting en meetinrichting) van Stedin Netbeheer BV en de elektrische installatie in de meterkast van het [adres] zag [fraude-inspecteur] dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Verder zag hij dat hoofdzekeringen waren bijgeplaatst en dat er aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen een illegale aansluiting was bijgeplaatst en aangesloten. Deze illegale aansluiting zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze illegale aansluiting werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. Verder zag [fraude-inspecteur] dat verzegelingen aan het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter verbroken en verwijderd waren. Bij het volgen van de illegale aansluiting zag [fraude-inspecteur] dat deze uitkwam in een onderverdeling van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerijen ongemeten van elektriciteit werden voorzien.
Met betrekking tot de hennepkwekerij zag [fraude-inspecteur] een aantal omstandigheden die duiden op eerdere oogsten:
- dikke laag stof op de kappen van de assimilatielampen;
- vervuild filtermateriaal van de koolstoffilters, waarbij is opgemerkt dat het filtermateriaal ter plaatse was vervuild, hetgeen volgt uit het feit dat op de contactplaatsen tussen de bevestigingsbanden en de koolstoffilters geen vervuiling is aangetroffen;
- gebruikte koolstoffilters;droge afvalbladeren en droge hennepplanten;
- droognetten met daarin restanten van volgroeide hennepplanten;
- in het watervat, dat diende voor de watertoevoer bestemd voor de hennepkwekerijen, was op het water een witte laag zichtbaar en de zijkant van het watervat was voorzien van een dikke kalkaanslag;
- scharen met restanten van hennepproducten;
- fles slaolie. [7]
In het rapport “berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij” wordt weergegeven dat gezien de aangetroffen materialen, de oude hennepresten en de vervuiling van de plantage, kan worden uitgegaan van meerdere eerdere oogsten. [8]
De bevindingen met betrekking tot verdachtes uitkering
De verdachte ontvangt sinds 14 april 2014 een uitkering op grond van de Participatiewet van de gemeente Stichtse Vecht naar de norm van een alleenstaande. [9] De verdachte is op grond van artikel 17 van de Participatiewet verplicht aan Burgemeester en wethouders, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn, dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand.
Om het recht op en de hoogte van de uitkering te kunnen bepalen moeten, op het door de gemeente aan verdachte verstrekte formulier, vragen beantwoord en/of eventuele veranderingen aangegeven worden met betrekking tot onder andere de arbeids- en inkomensomstandigheden van de verdachte. [10] Op een heronderzoeksformulier van 10 januari 2017 heeft verdachte geen melding gemaakt van werkzaamheden en inkomsten. [11]
De verklaring van verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de eigenaar is van de hennepkwekerijen die zijn aangetroffen op de zolder en de slaapkamer in het pand aan het [adres] te [woonplaats] . [12] Hij had zelf het idee gekregen om een hennepkwekerij te beginnen [13] en hij verzorgde de planten. [14] Voor de planten die zijn aangetroffen door de politie is er tweemaal eerder hennepplantjes gepoot. [15]
Vanaf ongeveer augustus 2016 kweekt hij hennep. In de hennepkwekerij heeft hij werkzaamheden verricht en hij heeft deze niet doorgegeven aan de gemeente. [16]
4.3.2
Overwegingen van de rechtbank
4.3.2.1 Overwegingen met betrekking tot het binnentreden
De rechtbank stelt vast dat verbalisant [verbalisant 1] op 14 januari 2017 vanuit een politievaartuig, met behulp van een thermische camera, beeldopname(n) heeft vastgelegd van het woonwagenkamp, gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] . Op de beelden van het genoemde woonwagenkamp zag verbalisant [verbalisant 1] meerdere opvallende warmtebeelden en -spots aanwezig. De uitgestraalde warmte kan volgens verbalisant [verbalisant 1] duiden op de aanwezigheid van een hennepkwekerij.
Niet ter discussie staat dat op het chalet waar verdachte woonachtig was een opvallend warmtebeeld te zien is, een zogenaamde “black-hot”.
De rechtbank overweegt dat het warmtebeeld dat verbalisant [verbalisant 1] door middel van de warmtecamera heeft waargenomen op zich reeds voldoende verdenking behelst voor een hennepkwekerij in dat pand. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 december 2014 (ECLI:NL:HR:3537). Niet aannemelijk is geworden dat dit warmtebeeld een onjuist of vertekend beeld geeft van de woning waar de verdachte woonachtig was, of dat dit warmtebeeld geheel dan wel mede kan zijn veroorzaakt door een afwijkend warmtepatroon van bijvoorbeeld de naastgelegen panden.
Op basis van voornoemd warmtebeeld is de machtiging tot binnentreden in de woning dan ook op de juiste grond afgegeven. Dat verbalisant [verbalisant 2] op 11 februari 2017 nog bij het woonwagenkamp is geweest en hij niets heeft gerelateerd omtrent het chalet van verdachte maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het binnentreden in de woning door de politie op 22 februari 2017 rechtmatig is geweest en verwerpt het verweer dat strekt tot uitsluiting van het bewijs van de bewijsmiddelen die uit dat binnentreden zijn voortgevloeid.
4.3.2.1 Overwegingen met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van de ten laste gelegde
hennepplanten.
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde acht de rechtbank, met name gelet op de weergegeven indicatoren en de verklaring van verdachte dat hij tweemaal eerder hennepplanten heeft gepoot, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf 1 juli 2016 tot en met 22 februari 2017 zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. De rechtbank hecht in dat kader geen geloof aan de stelling van verdachte dat de hennepkwekerij (vooral) door anderen met behulp van ‘tweedehands’ spullen is opgezet en de elektriciteit buiten zijn aanwezigheid is aangelegd, nu deze stelling in het geheel niet is geconcretiseerd of verifieerbaar gemaakt.
De rechtbank heeft met betrekking tot de pleegperiode rekening gehouden met een kweekcyclus van 10 weken en met de geschatte ouderdom van de aangetroffen hennepplanten. Dat de eerste kweek is verbrand en de tweede kweek er door verdachte is uitgetrokken, acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden, nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd en deze zich bovendien niet verhoudt tot de hiervoor weergegeven indicatoren, zoals de scharen met restanten van hennep en de bevindingen aangaande hennepresten en droognetten.
Het dossier bevat, mede gelet op het vorenstaande, onvoldoende bewijs dat verdachte bij het telen van de hennep en de diefstal van elektriciteit nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meer anderen en verdachte zal dan ook van het onderdeel ‘medeplegen’ worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, zoals hieronder in rubriek 5 is weergegeven.
4.3.2.2 Overwegingen met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde uitkeringsfraude. Met betrekking tot de pleegperiode sluit deze aan bij hetgeen is overwogen over de periode van het onder 2 primair ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
Primair
in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 22 februari 2017 te [woonplaats] , opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan [adres] , een hoeveelheid van in totaal 564 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
Primair
in de periode van 1 juli 2016 tot en met 22 februari 2017 te Maarssen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid
elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
4.
16/659629-17
in de periode van 1 juli 2016 tot en met 22 februari 2017 te Maarssen, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een
ander, terwijl hij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk geen
opgave gedaan van en verzwegen dat hij, verdachte, werkzaamheden
verrichtte in een hennepkwekerij en inkomsten had uit de opbrengsten van die hennepkwekerij.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van bewezenverklaring van één of meerdere feiten, verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak en met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennep, diefstal van elektriciteit en uitkeringsfraude.
Het telen van hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade aan de maatschappij oplevert. Hennep is immers een stof die verslavend werkt en bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. Ook is deze teelt noodzakelijk om de illegale handel in softdrugs mogelijk te maken, hetgeen diverse andere vormen van criminaliteit met zich meebrengt. Hiervan is in geval van verdachte sprake, gelet op het feit dat verdachte de elektriciteit ten behoeve van de hennepteelt door diefstal heeft verkregen en hij uitkeringsfraude heeft gepleegd door tegen de uitkeringsinstantie te verzwijgen dat hij werkzaamheden in en inkomsten uit de hennepkwekerij had.
Verdachte heeft door het plegen van uitkeringsfraude misbruik gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid. Sociale voorzieningen zijn immers uitsluitend bestemd voor diegenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties erop kunnen vertrouwen dat aan hen de juiste gegevens, waaronder wijzigingen in werkzaamheden en inkomsten, worden aangeleverd.
De rechtbank heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en strafmaat enerzijds gelet op de binnen de rechtspraak ontwikkelde LOVS-oriëntatiepunten, die dienen als vertrekpunt van denken voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid, en anderzijds op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met deze zaak vergelijkbaar zijn.
De LOVS-oriëntatiepunten geven voor het telen van hennep, waarbij sprake is van 500-1000 hennepplanten, een taakstraf voor de duur van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden weer. Voor fraude, waarbij sprake is van een benadelingsbedrag van minder dan € 10.000,-, geven voornoemde oriëntatiepunten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week tot 2 maanden of een taakstraf weer. Voornoemde oriëntatiepunten gaan uit van een
first offender. Daarnaast is er nog sprake van diefstal van elektriciteit.
Uit het strafblad van verdachte van 4 maart 2019 is gebleken dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Het strafblad zal dan ook niet in het voor- of nadeel van verdachte worden meegewogen.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, in beginsel een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM aanvangt op het moment dat vanuit de Nederlandse Staat tegen de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 22 februari 2017, te weten de datum van binnentreden van de woning en de inverzekeringstelling van verdachte. Nu dit vonnis op 30 april 2019 zal worden gewezen is de genoemde termijn met ruim 2 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het tijdsverloop in deze zaak, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun meer is.
De rechtbank acht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden. Deze straf is hoger dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat met de door de officier gevorderde straf naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten en gezien de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, niet kan worden volstaan.

9.BESLAG

De verdediging heeft verzocht tot teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen personenauto (Ford Fiësta, kleur blauw, gekentekend [kenteken] ). De rechtbank zal hieromtrent geen beslissing nemen nu op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering op deze personenauto conservatoir beslag rust.
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een nabootsing van het vuurwapen van het merk Walther, type Nighthawk, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 227b en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 3 en 11 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 nabootsing vuurwapen, gelijkend op een Walther Nighthawk;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. Smit-Colenbrander, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2019.
De griffier en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 oktober 2016
tot en met 22 februari 2017 te [woonplaats] , gemeente Stichtse Vecht, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een
hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 564, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel
3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen), gelegen
in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 22 februari 2017 te [woonplaats] ,
gemeente Stichtse Vecht, met elkaar, althans één van hen, (telkens)
opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan
[adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 564, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of
meer tijdstip(pen), gelegen in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 22
februari 2017 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is
geweest,
- door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor
de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of
- door werkzaamheden te verrichten voor de teelt/het kweken van hennepplanten
en/of -stekken (onder andere door deze water te geven).
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 januari 2016
tot en met 22 februari 2017 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid
stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 6 januari 2016 tot en met 22 februari 2017 te
Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in
elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven personen
en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven
personen en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door opzettelijk een pand voor die diefstal ter beschikking te stellen.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 22 februari 2017 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, een
wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een vuurwapen, dat
door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een
Walther Nighthawk, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
16/659629-17
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari
2016 tot en met 22 februari 2017 te Maarssen, in de gemeente Stichtse Vecht,
althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk
voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de
Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een
ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden
dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens
anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering
krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk geen
opgave gedaan van en/of verzwegen dat hij, verdachte, werkzaamheden
verrichtte (in een hennepkwekerij) en/of inkomsten en/of tegoeden had (uit de
opbrengsten van die hennepkwekerij);
art 227b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal:
2.Proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’, pag. 16 (dossier I).
3.Idem, pag. 17.
4.Idem, pag. 18.
5.Idem, pag. 18.
6.Proces-verbaal van aangifte van [fraude-inspecteur] , namens Stedin Netbeheer B.V, pag. 64 (dossier I).
7.Rapportage diefstal energie van [fraude-inspecteur] , namens Stedin Netbheer B.V., pag. 67-69 (dossier I).
8.Pag. 171 tot en met 182 (dossier I).
9.Proces-verbaal van onderzoek, pag. 4 (dossier II)
10.Idem, pag. 5.
11.Heronderzoeksformulier Sociale Zaken d.d. 10 januari 2017, betreffende [verdachte] , pag. 36 en 37 (dossier II)
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 160 (dossier I).
13.Idem, pag. 161.
14.Idem, pag. 162.
15.Idem, pag. 163.
16.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 86 (dossier II)