ECLI:NL:RBMNE:2019:1734

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
16/702649-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door reisbureau met valse hoedanigheid en listige kunstgrepen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van meerdere gedupeerden. De verdachten deden zich voor als een bonafide reisbureau, genaamd [bedrijf 1] B.V., en hebben in de periode van 19 december 2012 tot en met 30 juli 2013 een bedrag van ongeveer € 503.922,51 aan gedupeerden afgetroggeld door hen te bewegen tot de afgifte van geldbedragen voor niet geleverde vakanties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten geen hotels of vliegtickets hebben geboekt, ondanks dat de gedupeerden wel betalingen hebben gedaan. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de grote hoeveelheid gedupeerden, de professionaliteit en geraffineerdheid van de oplichting, en het feit dat de verdachten geen verantwoordelijkheid hebben genomen voor hun daden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafvervolging. De vordering van de benadeelde partijen is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die is geleden door de gedupeerden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/702649-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] (Polen), [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 januari 2019, 3 april 2019 en 10 april 2019.
De inhoudelijke behandeling heeft op 3 april 2019 plaatsgevonden, waarbij de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd is behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (16/702643-13). Op 10 april 2019 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A-M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht. De verdachte is met uitzondering van de terechtzitting van 14 januari 2019 niet ter terechtzitting verschenen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 3 april 2019 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 19 december 2012 tot en met 30 juli 2013 in Nederland en in het buitenland samen met (een) ander(en) diverse organisaties en/of bij die organisaties aangesloten particulieren en/of particulieren heeft opgelicht door zich onder de naam [bedrijf 1] B.V. voor te doen als bonafide reisbureau en waardoor voornoemde organisaties en particulieren zijn bewogen tot de afgifte van geldbedragen, met een totaal van ongeveer € 503.922,51.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden.
De door de verdediging ingenomen standpunten en gevoerde verweren worden hierna bij de overwegingen besproken. Standpunten en verweren die niet van belang zijn voor de beoordeling worden niet besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Door de Stichting Garantiefonds Gespecialiseerde Touroperators (hierna: GGTO) werd aangifte gedaan van oplichting gepleegd door [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) Deze aangifte was voor de politie aanleiding tot het starten van het onderzoek onder de naam 09Fantasie13.
4.3.2
Bewijsmiddelen [1]
4.3.2.1 Het bedrijf [bedrijf 1]
In het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat beschreven dat [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] , op [2012] is opgericht en op die datum is ingeschreven in het handelsregister. Het geplaatst kapitaal betreft € 20.000,- en als bedrijfsomschrijving wordt weergegeven: “Het exploiteren van een reisbureau casu quo het optreden als touroperator, waaronder begrepen het organiseren en bemiddelen bij (toeristische) reizen alsmede het samenstellen en aanbieden van pakketreizen.” Als enig aandeelhouder en bestuurder staat met ingang van [2012] vermeld: [medeverdachte] , geboren op [1980] . [2]
Op het rekeningafschrift op naam van [medeverdachte] , rekeningnummer [rekeningnummer] , staat beschreven dat op 7 januari 2013 een bedrag van € 20.000,- is ontvangen. Dit bedrag is afkomstig van de rekening op naam van: “hr. [verdachte] en/of mw. [bestuursvoorzitter] ., [adres] [woonplaats] .” Dezelfde dag wordt hetzelfde bedrag van de rekening van [medeverdachte] overgemaakt naar rekening [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 1] . Als omschrijving staat vermeld: “ [omschrijving] BV”. [3]
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat op het adres [adres] te [vestigingsplaats] een bedrijfspand is gevestigd waarin het bedrijf [bedrijf 2] haar werkzaamheden verricht. Dit bedrijf heeft een dienstverlenende taak en is gespecialiseerd in virtuele kantoordiensten, zoals het beschikbaar stellen van vestigingsadressen, telefoonnummers en kantoorruimten. [bedrijf 2] is een onderdeel van [bedrijf 3] . [4] In een telefoongesprek heeft [getuige 1] , werkzaam bij [bedrijf 3] , aan de politie verteld dat [bedrijf 1] de kantoorruimte op de [adres] te [vestigingsplaats] huurde en dat
[medeverdachte] het contract op 14 december 2012 heeft getekend. [5] In het dossier zijn met betrekking tot de huur van de ruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] een aantal documenten gevoegd, te weten:
- een offerte met nummer [nummer] van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 1] , waarbij in de bijlage de volgende gegevens bij het e-mailadres en het telefoonnummer worden genoemd:
[e-mail adres] _@hotmail.comen [telefoonnummer] ; [6]
- in de samenvatting van deze offerte wordt vermeld dat de borg € 181,50 bedraagt; [7]
- een rekeningafschrift waaruit volgt dat op 17 december 2012 van de bankrekening van [verdachte] en [bestuursvoorzitter] Polen een bedrag is afgeschreven van € 181,50, met vermelding [nummer] . [8]
Ter terechtzitting van 10 april 2019 is [medeverdachte] als getuige in de strafzaak van verdachte verklaard dat hij ( [medeverdachte] ) de eigenaar was van [bedrijf 1] en dat verdachte diverse werkzaamheden voor [bedrijf 1] heeft verricht. [bedrijf 1] was gespecialiseerd in reizen naar Turkije, maar verzorgde ook reizen naar andere landen. De website van [bedrijf 1] was te bereiken via
www. [website] .nlen
www. [website] .been op de website was informatie gekopieerd van een andere touroperator, te weten [touroperator] . Mede naar aanleiding van klachten door [touroperator] is de website in een later stadium aangepast. Verder heeft hij verklaard dat hij voor [bedrijf 1] contracten heeft afgesloten met het garantiefonds GGTO en [bedrijf 5] . Het logo van GGTO is op de website van [bedrijf 1] geplaatst. [9]
4.3.2.2 De aangiften/klachten en verklaringen van gedupeerden
GGTO
Namens GGTO, gevestigd te Amsterdam, heeft [aangever 1] schriftelijk aangifte gedaan van oplichting door [bedrijf 1] , [medeverdachte] en [verdachte] . In deze aangifte wordt weergegeven dat GGTO een stichting is, die zich tot doel heeft gesteld garantie te bieden aan reizigers die een reisovereenkomst hebben afgesloten met een van de aangesloten touroperators. [10] [bedrijf 1] was bij GGTO aangesloten in de periode van 14 maart 2013 tot en met 3 juni 2013. Het contact tussen GGTO en [bedrijf 1] liep hoofdzakelijk tussen [A] en [B] (GGTO) en [verdachte] ( [bedrijf 1] ). [11] Uit mailcorrespondentie is gebleken dat veel gedupeerden verwezen naar het e-mailadres [e-mail adres] .nl. [12]
De schade die GGTO heeft opgelopen door toedoen van [bedrijf 1] is (ten tijde van de aangifte) nog niet vast te stellen omdat nieuwe gedupeerden zich blijven melden. [13]
Bij de aangifte van GGTO is een deelnemersovereenkomst opgenomen met [bedrijf 1] , met als ingangsdatum 14 maart 2013. Deze deelnemersovereenkomst is namens [bedrijf 1] getekend door [medeverdachte] . [14]
Bij de aangifte van GGTO is tevens een dagvaarding opgenomen van [touroperator] B.V. jegens [bedrijf 1] . In deze dagvaarding staat onder meer vermeld dat [bedrijf 1] op haar website door [touroperator] georganiseerde reizen aanbiedt, waarbij [bedrijf 1] een exacte kopie van de reistekst – zoals op de eigen website van [touroperator] staat genoemd – gebruikt. [bedrijf 1] blijkt alle door [touroperator] op haar website aangeboden data gekopieerd te hebben. Voorts vermeldt [bedrijf 1] bij de door haar aangeboden reizen als uitvoerende luchtvaartmaatschappij [luchtvaartmaatschappij 1] dan wel [luchtvaartmaatschappij 1] , waarbij voor beide maatschappijen hun vluchtcodes [vluchtcodes] respectievelijk [vluchtcodes] worden genoemd. [touroperator] wil op geen enkele manier met [bedrijf 1] geassocieerd worden. Door consumenten gemaakte boekingen blijken bovendien niet in het systeem van [touroperator] geregistreerd te worden. [15]
[bedrijf 4] / [bedrijf 5]
Namens [bedrijf 4] , gevestigd in [vestigingsplaats] in België, heeft [aangeefster 1] op 29 juli 2013 aangifte gedaan. Zij heeft toen verklaard dat de handelsnaam van [bedrijf 5] .be is en dat [bedrijf 5] .be ook gebruik maakt van de domeinnaam [bedrijf 5] .nl. Sinds februari 2013 werden er via het internet reizen aangeboden aan consumenten via [bedrijf 5] .be en [bedrijf 5] .nl door [bedrijf 1] B.V. [16] Het betrof reizen van acht dagen en zeven nachten in hotel [hotel 1] in Side, voor een bedrag van € 449,- per persoon. [bedrijf 1] B.V. had hiervoor een overeenkomst afgesloten met de firma [bedrijf 5] .be, waarbij laatstgenoemde de reizen aanbood voor een percentage van 15% van de omzet. De betalingen werden door de consument gedaan aan [bedrijf 5] .be en [bedrijf 5] .nl (hierna beide genoemd: [bedrijf 5] ). Door [bedrijf 5] moet er een bedrag van € 250.000,- worden overgemaakt naar [bedrijf 1] . Ongeveer € 30.000,- van dat bedrag was voor [bedrijf 5] . [bedrijf 5] heeft € 110.000,- elektronisch overgeschreven naar de bankrekening van [bedrijf 1] . Uit alle correspondentie is [bedrijf 5] gebleken dat [bedrijf 1] alle hotels, vluchten en boekingen niet heeft uitgevoerd, dan wel heeft geannuleerd, maar wel alle betalingen die door de consumenten zijn gedaan, heeft ontvangen. Voorts is de website van [bedrijf 1] niet meer online (de rechtbank begrijpt: in ieder geval ten tijde van en kort voor de aangifte) en is er geen contact meer te krijgen met [bedrijf 1] of [medeverdachte] . [17] Door [getuige 2] , manager bij [bedrijf 5] , is nog verklaard dat de door [bedrijf 1] aangeboden reis een groot succes was omdat er meer dan 600 leden op de aanbieding zijn ingegaan. Door het grote succes besefte [bedrijf 5] dat het risico groot was en wilden zij met betrekking tot de € 220.000,- die zij verschuldigd waren aan [bedrijf 1] met [bedrijf 1] een betalingsafspraak overeenkomen. Hiervoor heeft [getuige 2] samen met zijn zaakvoerder persoonlijk afgesproken met [verdachte] . Via een gerechtelijke dading zijn zij uiteindelijke tot een compromis gekomen, waarbij zij de helft van het bedrag rechtstreeks hebben uitbetaald aan [bedrijf 1] en de andere helft hebben geparkeerd bij een advocaat. [18]
[aangeefster 1] heeft als bijlage bij haar aangifte een emailbericht van 9 juli 2013 van [C] , ‘reservation manager’ bij [bedrijf 6] , aan [getuige 2] overgelegd. Hierin staat vermeld dat het bedrag van € 20.000,- niet wordt teruggestort aan [bedrijf 1] , omdat alle hotelboekingen zijn geannuleerd en het hotel [hotel 1] onkosten heeft gemaakt. [19]
[aangeefster 2]
, wonende te België, heeft op 24 juni 2013 bij de Belgische politie een klacht ingediend. Zij heeft toen verklaard dat zij op 25 februari 2013 via de website van [bedrijf 1] een reis voor vier personen heeft geboekt naar Turkije en dat zij op 4 maart 2013 een voorschot heeft overgemaakt van € 936,60 op rekeningnummer
[rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] , [adres] te [vestigingsplaats] . Op 19 maart 2013 las zij op de site van [bedrijf 1] bij de beoordelingen dat verschillende mensen nog steeds geen tickets hadden ontvangen ondanks dat zij wel tijdig een voorschot hadden betaald. [aangeefster 2] kreeg argwaan en probeerde met de verantwoordelijke contact op te nemen, maar kreeg zowel per mail als telefonisch geen gehoor. [20]
Bij de klacht van [aangeefster 2] is als bijlage een door haar ontvangen boekingsbevestiging van [bedrijf 1] opgenomen. Hierop staat onder meer vermeld: Hotel [hotel 2] van 2 september 2013 tot 15 september 2013; vluchtnummers [vluchtcodes] en [vluchtcodes] , met vertrektijden 05:50 uur en 20:25 uur, operator [luchtvaartmaatschappij 2] , 4 passagiers; te betalen
€ 3.122,--; 1ste betaling van € 936,60 voor 1 maart 2013. [21]
[aangeefster 3]
heeft op 27 februari 2014 in een aanvullende verklaring verklaard dat zij via internet [bedrijf 7] bij [bedrijf 1] was terechtgekomen. Via [bedrijf 1] had zij in maart 2013 een 8-daagse vliegreis naar Istanbul met daarna een rondreis geboekt. Het totale reisbedrag bedroeg € 448,- en dat had zij aan [bedrijf 1] betaald. [22] Zij had bij [bedrijf 1] geboekt omdat het er betrouwbaar uit zag en het goedkoop was. In het begin kreeg zij op al haar mails antwoord van [bedrijf 1] . Toen zij eenmaal betaald had was de informatie minder. Om te verifiëren wie [bedrijf 1] was heeft zij bij het garantiefonds GGTO navraag gedaan. Zij kreeg door dat er iets mis was met [bedrijf 1] toen zij na een paar maanden controleerde of [bedrijf 1] nog was aangesloten bij het garantiefonds en het haar bleek dat zij er door het garantiefonds uitgegooid waren. [23]
Als bijlage is een rekeningafschrift gevoegd waaruit volgt dat zij op 13 maart 2013 een bedrag heeft overgemaakt van € 448,- naar [bedrijf 7] . [24]
[aangever 2]
, wonende te België, heeft op 24 juni 2013 bij de Belgische politie een klacht ingediend. Hij heeft toen verklaard dat hij op 11 maart 2013 via de Belgische website [bedrijf 5] .be vouchers heeft gekocht, voor een totaalbedrag van € 1.696,-, voor een reis naar hotel [hotel 1] aan de Turkse Rivièra. Omdat hij een familiekamer bestelde en uitzicht op zee wilde moest hij nog € 421,- extra betalen aan [bedrijf 1] . De vouchers van [bedrijf 5] .be dienden als betaalbewijs en moesten aangeboden worden aan [bedrijf 1] . [25] Nadat [aangever 2] op 21 juni 2013 zag dat op internet werd gewaarschuwd voor boekingen bij [bedrijf 1] heeft hij een mail gestuurd naar het hotel in Turkije. In de mail die hij van het hotel ontving is aan hem gemeld dat zijn boeking niet op de reserveringslijst stond. [26]
Bij de klacht van [aangever 2] is als bijlage een door hem ontvangen boekingsbevestiging opgenomen van [bedrijf 1] . Hierop staat onder meer vermeld: Hotel [hotel 1] van 21 juli 2013 tot 28 juli 2013; reeds aanbetaald € 2117,-. [27] Verder is bij de klacht een mail gevoegd afkomstig van
fomr@ [e-mail adres] .com.tr(Hotel [hotel 1] ) van 23 juni 2013 gevoegd. In deze mail gericht aan
[e-mail adres] @telenet.be( [aangever 2] ) wordt het volgende geschreven: “Dear Sir, we checked our reservation system. But we couldn’t find any reservation for under the name. Please contact with your travel agency, where you booked (…)”. [28]
[aangever 3]
heeft op 23 juni 2013 aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft toen verklaard dat hij op 22 februari 2013 een reis heeft geboekt naar Lara in Turkije. Deze reis had hij geboekt via de website
www. [website] .be. De totale reissom bedroeg € 3.188,- en dit bedrag heeft hij in twee termijnen overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] te [vestigingsplaats] . Op 22 juni 2013 zag hij dat de website van [bedrijf 1] niet meer in de lucht was. [29] Van het hotel in Turkije hoorde hij dat er geen reservering bekend was onder zijn naam. [30]
Bij de aangifte van [aangever 3] is als bijlage een door hem ontvangen boekingsbevestiging opgenomen van [bedrijf 1] . Hierop staat onder meer vermeld: Hotel [hotel 3] van 1 juli 2013 tot 11 juli 2013; vluchtnummers [vluchtcodes] en [vluchtcodes] , met als vertrektijden 10:00 uur en 06:00 uur, operator [touroperator] , 3 passagiers; te betalen € 3.188,-; 1ste betaling van € 493,20 voor 1 maart 2013. [31]
Tussen de familie [aangever 3] en [bedrijf 1] heeft e-mailcorrespondentie plaatsgevonden, waaronder een e-mailbericht bericht afkomstig van
[e-mail adres] .nlaan
[e-mail adres] @gmail.com(de rechtbank begrijpt de partner van aangever [aangever 3] ) van 7 maart 2013 09:44 uur. In dit bericht wordt weergegeven: “Geachte klant, Zoals afgesproken vind u in de bijlage de hotel reservering, kunt u zorgdragen voor de betaling? De prijzen heb ik op de reservering onherkenbaar gemaakt!” Met vriendelijke groet, [verdachte] . [32]
4.3.2.3 De geldstromen met betrekking tot de geboekte reizen bij [bedrijf 1]
In het proces-verbaal ‘verstrekking en bevindingen gevorderde gegevens’ van [verbalisant 1] staat weergegeven dat uit verstrekte gegevens blijkt dat:
  • bankrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] ter beschikking zijn gesteld aan [bedrijf 1] B.V. en dat dit allemaal betaalrekeningen zijn;
  • [medeverdachte] wettelijk vertegenwoordiger is van genoemde betaalrekeningen;
  • met betrekking tot bankrekening [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte] een pas is uitgegeven.
  • aan [medeverdachte] bankrekeningnummer [rekeningnummer] ter beschikking is gesteld.
De saldo’s op de rekeningen van [bedrijf 1] en de genoemde rekening van [medeverdachte] zijn op 30 oktober 2013 allemaal negatief.
Uit de mutaties van de bankrekeningen van [bedrijf 1] blijkt onder andere dat in de periode van 28 januari 2013 tot en met 19 juni 2013 in totaal een bedrag van € 503.972,51 is bijgeschreven. Deze bijgeschreven bedragen zijn te relateren aan de verkoop van reizen, waaronder:
Bankrekening
Valutadatum
Bedrag
Door
[rekeningnummer]
Vanaf 26-02-2013 t/m 20-05-2013
€ 2.032,00
Diverse particulieren
[rekeningnummer]
23-04-2013
€ 110.000,00
[bedrijf 5]
[rekeningnummer]
Vanaf 28-01-2013 t/m 19-06-2013
€ 224.016,05
Diverse particulieren
[rekeningnummer]
19-04-2013
€ 39.491,34
[bedrijf 8]
[rekeningnummer]
16-05-2013
€ 43.876,36
[bedrijf 8]
[rekeningnummer]
24-05-2013
€ 40.000,00
[bedrijf 8]
[rekeningnummer]
05-06-2013
€ 34.556,76
[bedrijf 8]
[rekeningnummer]
14-06-2013
€ 10.000,00
[bedrijf 8] [33]
Van de rekening [rekeningnummer] is in Nederland in de periode van 11 februari 2013 tot en met 14 juni 2013 in totaal een bedrag van € 245.980,- contant opgenomen. [34] In Turkije is van deze rekening in de periode van 30 april 2013 tot en met 19 juni 2013 in totaal € 2.241,36 contant opgenomen.
Van de rekeningen [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 1] B.V. wordt in de periode van 14 maart 2013 tot en met 17 juni 2013 in totaal een bedrag van
€ 186.156,21 overgemaakt naar een bankrekeningnummer ( [rekeningnummer] ) in Polen ten name van [bedrijf 9] / [bedrijf 10] . [35]
In het proces-verbaal ‘rechtshulpverzoek Polen’ staat beschreven dat op 21 november 2011 een Besloten Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is ingeschreven met de naam [bedrijf 9] , gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] . De naam is op 10 april 2013 gewijzigd in [bedrijf 10] . Het vestigingsadres is op 2 juli 2013 gewijzigd naar [adres] te [woonplaats] .
Als vennoten staan geregistreerd:
  • [bestuursvoorzitter] vanaf 21 november 2011 tot en met 10 april 2013 als bestuursvoorzitter;
  • [verdachte] vanaf 21 november 2011 als bestuursvoorzitter met zelfstandige volmacht;
  • [medeverdachte] vanaf 10 april 2013 tot en met 2 juli 2013 als bestuursvoorzitter.
De gemachtigden op de bankrekening ( [rekeningnummer] ) van [bedrijf 10] zijn:
  • [verdachte] en [bestuursvoorzitter] in de periode van 2 december 2012 tot 23 april 2013;
  • [verdachte] en [medeverdachte] in de periode van 23 april 2013 tot 20 mei 2014;
De bedragen die door [bedrijf 1] op de rekening van [bedrijf 9] / [bedrijf 10] worden bijgeschreven worden als volgt besteed:
Datum
Bedrag
Betreft
23-04-2013
€ 50.000,00
Contante opname (door wie is onbekend)
26-04-2013
€ 10.000,00
Contante opname door [verdachte]
26-04-2013
€ 1.280,00
Overboeking naar eigen rekening [bedrijf 10] BV
08-05-2013
€ 51.000,00
Contante opname (door wie is onbekend)
15-05-2013
€ 300,00
Overboeking naar eigen rekening [bedrijf 10] BV
17-05-2013
€ 60.500,00
Contante opname door [medeverdachte]
13-06-2013
€ 1.045,80
Overboeking naar eigen rekening [bedrijf 10] BV
17-06-2013
€ 1.000,00
Overboeking naar eigen rekening [bedrijf 10] BV
24-06-2013
€ 10.247,63
Overboeking naar eigen rekening [bedrijf 10] BV
Totaal
€ 185.373,93
Na de overboeking op 24 juni 2013 bedraagt het saldo op de rekening € 0,00. [38]
4.3.3
Overwegingen van de rechtbank
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte als werknemer in dienst is geweest van [bedrijf 1] en hij nimmer het oogmerk heeft gehad om de (reis)overeenkomsten met organisaties/klanten niet na te komen en hij ook niet het oogmerk heeft gehad om zich met de betalingen van de organisaties/klanten wederrechtelijk te bevoordelen. Van oplichting op of het medeplegen daarvan is geen sprake geweest. Verdachte was enkel belast met de marketing van [bedrijf 1] en medeverdachte [medeverdachte] was verantwoordelijk voor de contacten met de tussenpersonen en de boekingen.
Met betrekking tot deze contacten en de boekingen heeft de raadsman gewezen op de overboekingen die hebben plaatsgevonden van de rekening van [bedrijf 1] naar de rekening van [bedrijf 6] en de facturen van [bedrijf 11] . Uit deze overboekingen en facturen volgt volgens de raadsman dat [bedrijf 1] wel degelijk bezig is geweest met het boeken van reizen.
Verder kan niet bewezen worden dat verdachte de ten laste gelegde organisaties/klanten heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen door gebruik te maken van de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen.
Wellicht dat er te twijfelen valt aan medeverdachtes kwaliteiten als ondernemer en hij te veel vertrouwen heeft gesteld in [bedrijf 6] en [bedrijf 11] , maar hierdoor heeft verdachte zich niet schuldig gemaakt aan een strafrechtelijke oplichting, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Partiële vrijspraken
De rechtbank overweegt allereerst dat zij gebonden is aan de wijze waarop de oplichting ten laste is gelegd, ook ten aanzien van de omschrijving van datgene waartoe de in de tenlastelegging genoemde personen zijn bewogen. De steller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om hetgeen aan verdachten wordt verweten te omschrijven als het bewegen tot afgifte van € 503.922,51 door de in de tenlastelegging genoemde (rechts)personen.
De rechtbank stelt vast dat GGTO niet is bewogen tot afgifte van enig goed (geld) aan verdachten en dat het handelen jegens GGTO van verdachten niet ten laste is gelegd als het bewegen tot iets anders dan afgifte van geld. De rechtbank zal verdachten daarom vrijspreken van het oplichten van GGTO.
In voornoemd bedrag van 503.922,51 als genoemd in de tenlastelegging is, gelet op hetgeen is weergegeven omtrent de ontvangen geldbedragen op de rekeningen van [bedrijf 1] , ook opgenomen een bedrag ad € 167.924,46. Dit bedrag ziet op de gelden die ontvangen zijn van [bedrijf 8] , echter is oplichting van [bedrijf 8] niet ten laste gelegd. Vandaar dat de rechtbank het laatst genoemde bedrag in mindering zal brengen op het totaal afgegeven bedrag.
Overige overwegingen
De rechtbank overweegt verder dat uit het dossier is gebleken dat er in de ten laste gelegde periode grote hoeveelheden contant geld zijn opgenomen. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat de opgenomen contante bedragen daadwerkelijk zijn besteed aan het boeken van reizen. In totaal is een bedrag van slechts € 24.472,00 (pag. 770) van de rekeningen van [bedrijf 1] aan een bankrekening ten name van [bedrijf 6] , waarvan de status onbekend is, overgemaakt. In het licht van vorenstaande bewijsmiddelen en ook overigens is bovendien niet aannemelijk geworden dat dit aan [bedrijf 6] overgemaakte geld in enige relatie staat tot de door de klanten van [bedrijf 1] geboekte reizen. Evenmin is aannemelijk geworden dat [bedrijf 1] grote contante bedragen heeft betaald aan [bedrijf 11] ten behoeve van het boeken van reizen voor klanten. De door [medeverdachte] , bij het verhoor van de rechter-commissaris op 26 maart 2019 overgelegde facturen, maken, nu immers uit deze facturen niet volgt dat daadwerkelijk enige betaling is verricht door [bedrijf 1] die te relateren is aan reizen die bij [bedrijf 1] zijn geboek.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de Hoge Raad in het arrest van 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2889) heeft geconcludeerd dat niet iedere vorm van bedrog en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht kan worden gebracht als het misdrijf oplichting.
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen, te weten het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels, hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer.
Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang. Het gaat bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de ‘persoon’ van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daar misbruik van te maken.
De in artikel 326, eerste lid, bedoelde oplichtingsmiddelen hebben bovendien niet altijd betrekking op gedragingen die scherp van elkaar te onderscheiden zijn. Daardoor kunnen concrete uitwerkingen van deze oplichtingsmiddelen onderling samenhang vertonen en elkaar overlappen. Er kunnen zich dus gevallen voordien waarin hetzelfde gedrag van de verdachte meebrengt dat meerdere oplichtingsmiddelen zijn gebruikt. In zo een geval kan dit gedrag als het gebruiken van meer dan een oplichtingsmiddel worden ten laste gelegd en bewezenverklaard; daarbij behoeft de rechter niet te kiezen uit die oplichtingsmiddelen omdat die keuze voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde niet van belang is.
In het onderhavige geval hebben verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig gemaakt aan de volgende handelingen die - nu geenszins is gebleken van enige serieuze inspanning om reizen en vluchten te boeken en gezien de wijze van handelen - als bedrieglijk handelen kunnen worden gekwalificeerd:
 een professioneel uitziende website gemaakt onder de naam van [bedrijf 1] en zich via die website voorgedaan als bonafide reisbureau gespecialiseerd in reizen naar Turkije;
 op die website gekopieerde informatie weergegeven afkomstig van de website van [touroperator] en op die wijze klanten in de veronderstelling gelaten dat de aangeboden hotels en de daarbij horende vluchten via [bedrijf 1] geboekt konden worden;
 naar klanten boekingsbevestigingen gestuurd waarop onder meer de geboekte reizen en vluchten stonden vermeld, alsmede informatie omtrent de betalingen en de betalingstermijnen van de door de klanten via [bedrijf 1] geboekte reizen;
 [bedrijf 1] aangesloten bij garantiefonds GGTO en de gegevens van dit garantiefonds weergegeven op de website van [bedrijf 1] om zo bij klanten vertrouwen op te wekken;
 e-mail- telefooncontact onderhouden met klanten en hen voorlichting gegeven omtrent door hen te boeken of geboekte reizen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het vorenstaande bedrieglijke handelen te scharen onder de oplichtingsmiddelen:
het aannemen van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels.
Ten slotte overweegt de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen is in dat kader gebleken dat verdachte en medeverdachte [verdachte] vanaf de oprichtingsfase van [bedrijf 1] – zowel op financieel gebied als bij het aangaan van contracten – en vervolgens bij het binnenhalen van zo veel mogelijk boekingen, tot het moment van het laten wegstromen van zeer aanzienlijke bedragen naar de Poolse bedrijven [bedrijf 9] / [bedrijf 10] sprake is geweest van een voldoende en nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte die in de kern er uit bestond om gezamenlijk zo veel mogelijk geld met hun fraudeleuze handelen binnen te halen.
Voor het overige vindt het verweer van de raadsman zijn weerlegging in voornoemde bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 19 december 2012 tot en met 30 juli 2013 in Nederland en/of
België en/of Polen en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of
meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- particulieren aangesloten bij de Stichting Garantiefonds Gespecialiseerde Touroperators (hierna GGTO) en
- particulieren aangesloten bij [bedrijf 5] , en
- particulieren aangesloten bij [bedrijf 4] en [bedrijf 4] , en
- [aangeefster 3] (voor het bedrag van 448 euro), en
- [aangeefster 2] (voor het bedrag van 936,60 euro, en
- [aangever 2] (voor het bedrag van 1.696 euro), en
- [aangever 3] (voor het bedrag van 3.188 euro),
heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen van in totaal
336.048,05 euro), in elk geval van enig goed,
hierin bestaande dat verdachte telkens tezamen met een mededader, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid,
- een bedrijf, genaamd [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan de [adres] te
[vestigingsplaats] , heeft opgericht en heeft voorgedaan als bonafide reisbureau,
gespecialiseerd in reizen naar Turkije en
- een website, met de adressen www. [website] .nl en www. [website] .be, een kopie van de website van een andere Touroperator, heeft gekopieerd en online heeft gezet en openbaar heeft gemaakt,
en/of
- dat bedrijf, [bedrijf 1] B.V., heeft aangesloten en/of heeft doen
aansluiten bij waarborgfondsen voor particulieren om zo rechtvaardig
vertrouwen op te wekken en/of doen opwekken, waaronder die genoemde Stichting
GGTO terwijl dat genoemde bedrijf niet
voldeed aan de voorwaarden van dat waarborgfonds en aldus onder valse
voorwendselen dat bedrijf betrouwbaar (doen) laten lijken,
en
- op die websites reizen naar Turkije heeft aangeboden en offertes voor
die reizen heeft aangeboden/verzonden,
en
- klanten, welke te kennen hadden gegeven een reis (van hunner gading) te willen boeken, in het bezit heeft gesteld en/of heeft doen stellen van boekingsformulieren,
en
- op de boekingsformulieren heeft vermeld en/of heeft doen vermelden dat de
touroperators en touroperator en vliegmaatschappij en hotels zouden
zijn geïnformeerd en/of geboekt en/of in orde zijn gemaakt,
en
- klanten die betaald hadden voor de reis heeft verzekerd en heeft doen verzekeren dat de reis gereld zou zijn en vervolgens die reis uiteindelijk niet heeft geleverd en/of heeft doen leveren en/of hotels en/of touroperators en/of vliegtickets nooit te
boeken,
en
- contact heeft opgenomen en/of heeft doen opnemen met klanten en naar die klanten facturen gestuurd en/of doen versturen, ten behoeve van het ontvangen en/of doen ontvangen van (aan-)betaling(en) voor die reis/reizen,
en
- email-verkeer en telefonische contacten heeft onderhouden met een of meer van de bovengenoemde benadeelden, waardoor mede bij die benadeelden de indruk werd gewekt dat [bedrijf 1] en diens medewerker(s) betrouwbaar was/waren,
waardoor die personen en garantiefondsen telkens werden bewogen
tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een verbod om als zelfstandig ondernemer bedrijven op te richten en via internet diensten aan te bieden (van welke aard dan ook), voor de duur van 5 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, in geval van bewezenverklaring van het ten laste gelegde, aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf.
De raadsman heeft verzocht er in strafmatigende zin rekening mee te houden dat verdachte niet financieel heeft geprofiteerd van de door [bedrijf 1] ontvangen gelden, dat verdachte zich steeds beschikbaar heeft gehouden voor justitie, dat verdachtes rol beperkt is gebleven en dat hij door het feit al geraakt is omdat hij door diverse gedupeerde klanten is bedreigd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan de oplichting van een zeer groot aantal gedupeerden door zich met het bedrijf [bedrijf 1] voor te doen als bonafide reisbureau.
Alvorens een website te openen hebben verdachte en zijn mededader een contract afgesloten met het garantiefonds GGTO. Hierdoor konden zij het logo van dit garantiefonds op hun website plaatsen. Deze website betrof grotendeels een kopie van de website van een bekende touroperator ( [touroperator] ). Door het plaatsen van het voornoemde logo op de website, alsmede door onder meer het telefonisch en via de e-mail verstrekken van informatie en het telkens verstrekken van boekingsbevestigingen kwam [bedrijf 1] betrouwbaar over. Veel klanten hebben dan ook direct bij of indirect via bijvoorbeeld [bedrijf 5] een reis bij [bedrijf 1] geboekt. Na het boeken ontvingen zij een boekingsbevestiging met daarop onder meer aangegeven het geboekte hotel, de gereserveerde vlucht en de data waarop de betalingen binnen dienden te zijn. De klanten waren dan ook in de veronderstelling dat zij na betaling van (een deel) van de reis op vakantie zouden gaan. In werkelijkheid hebben verdachte en zijn mededader geen hotels en geen vliegtickets geboekt en is geenszins gebleken dat er iemand via [bedrijf 1] op reis is geweest.
De verdachte heeft nimmer stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen en zich kennelijk geen moment gerealiseerd dat hij de gedupeerden groot leed heeft aangedaan. In veel gevallen in financiële zin, maar ook in de zin van gederfde vakantievreugde. Bovendien heeft verdachte met het door hem gepleegde feit schade toegebracht aan het vertrouwen dat in de toerismebranche en het betalingsverkeer wordt gesteld. De verdachte heeft met zijn laakbare handelen enkel oog gehad voor het verbeteren van zijn eigen financiële positie.
Verdachte heeft samen met zijn mededader de in de bewezenverklaring genoemde gedupeerden bewogen om in totaal € 336.048,05 aan [bedrijf 1] over te maken. Een deel van dit geld is contant opgenomen en een ander deel is via bedrijven van de verdachten in Polen weggesluisd.
Als vetrekpunt van denken geven de LOVS-oriëntatiepunten bij een benadelingsbedrag tussen € 250.000,- en € 500.000,- een gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden weer.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden:
  • het grote aantal gedupeerden;
  • de hoge mate van professionaliteit en de geraffineerdheid waarmee de oplichting gepaard ging. Hierbij wijst de rechtbank onder meer op het zich aansluiten bij het garantiefonds GGTO, het (doen) maken van een website, het kopiëren van gegevens van een bekende touroperator op die website en het aanmaken en versturen van als echt uitziende boekingsbevestigingen;
  • het feit dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen personen;
  • verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en geenszins heeft aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien;
  • verdachte zijn strafbare handelen niet uit eigen beweging heeft beëindigd, maar hiermee pas is gestopt nadat veel mensen zich in juni 2013 hadden gemeld met klachten over [bedrijf 1] . Verdachte heeft hierop nooit meer iets van zich laten horen en is met de noorderzon is vertrokken.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van 18 februari 2019 is gebleken dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Het strafblad van verdachte zal dan ook niet in het voor- of nadeel van verdachte worden meegewogen.
De rechtbank is – rekening houdend met hetgeen hiervoor is weergegeven omtrent de ernst van het bewezen verklaarde en de strafverzwarende omstandigheden – van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse gevangenisstraf.
In hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht omtrent strafmatigende omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andere strafmodaliteit of een andersluidend oordeel te komen.
Tot slot zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Verdachte is op 1 september 2016 voor het eerst gehoord. Aan dat verhoor heeft hij in redelijkheid de verwachting kunnen ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Gelet op de datum van het wijzen van dit vonnis wordt de redelijke termijn van 2 jaren met bijna 8 maanden overschreden, terwijl deze overschrijding verdachte niet kan worden verweten.
Indien voornoemde termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden hebben opgelegd. Rekening houdend met voornoemde overschrijding zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden aan verdachte opleggen.
De rechtbank merkt met betrekking tot de strafmaat op dat zij in de strafzaak van de medeverdachte eveneens een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden vond omdat – hoewel verdachte en zijn medeverdachte ieder hun eigen rol hadden – de rechtbank de rollen en handelingen van de verdachte ten behoeve van de oplichting gelijkwaardig acht. Enkel omdat in deze zaak de redelijke termijn is geschonden wordt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden opgelegd.
De rechtbank acht oplegging van een beroepsverbod, zoals door de officier van justitie is gevorderd, in dit geval niet opportuun.

9.PARTICULIERE BENADEELDE PARTIJEN

In dit strafproces hebben zich 8 personen als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben vorderingen ingediend tot vergoeding van niet door de verzekering of het garantiefonds vergoede materiële schade, die zij ten gevolge van het aan de verdachte ten laste gelegde feit hebben geleden. Voorts hebben een aantal benadeelde partijen ook immateriële schadevergoeding gevorderd die zij hebben geleden ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. In de hieronder weergegeven tabel is achtereenvolgens weergegeven: de naam van de benadeelde partij, de gevorderde materiële schadevergoeding en indien dat het geval is de gevorderde immateriële schadevergoeding.
Naam
Materiële schade
Immateriële schade
[benadeelde 1]
€ 3.418,-
€ 500,-
[aangever 2]
€ 422,04
€ 1.200,-
[benadeelde 2]
€ 6.000,-
[aangever 3]
€ 3.188,-
€ 3.000,-
[benadeelde 3]
€ 3.083,85
[aangeefster 2]
€ 936,60
€ 300,-
[benadeelde 4]
€ 1.670,-
[benadeelde 5]
€ 2.493,35
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] , [aangeefster 2] , [aangever 2] en [benadeelde 3] integraal toegewezen kunnen worden, nu deze vorderingen voldoende onderbouwd zijn.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 3] en [benadeelde 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat in beide gevallen de geboekte bij en betaalde reis aan [bedrijf 1] toegewezen kan worden, hetgeen respectievelijk betekent een bedrag van € 3.188 en € 1.918,-. In beide gevallen kan volgens de officier van justitie een bedrag van € 500,- aan immateriële schade worden toegewezen en voor het overige dienen deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vordering omdat deze op geen enkele wijze is onderbouwd. Tot dezelfde beslissing dient volgens de officier van justitie gekomen te worden ten aanzien van de vordering van [benadeelde 5] omdat zij niet wordt genoemd in de tenlastelegging en er dus geen causaal verband is tussen haar vordering en het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de op te leggen schadevergoedingen gevorderd telkens de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op zijn gevoerde pleidooi tot integrale vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank tot dezelfde conclusie dient te komen omdat er sprake is van complexe vorderingen en deze vorderingen op de laatste werkdag vóór de zitting en in het geval van [benadeelde 5] op de zitting zijn ingediend. De vorderingen heeft de raadsman dan ook niet met zijn cliënt kunnen bespreken. In dit kader heeft hij nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 februari 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:663).
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat voor zover de benadeelde partijen immateriële schadevergoeding hebben gevorderd deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover de vorderingen dan ook zien op immateriële schade of schade in verband met een nieuw te boeken reis dienen deze gevorderde kosten afgewezen te worden dan wel dient de benadeelde voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Tijdstip van indienen van de vorderingen
De rechtbank stelt vast dat een groot deel van de vorderingen van de benadeelde partijen in deze zaak één dag voor de zitting door de rechtbank en de verdediging zijn ontvangen en dat de vordering van [benadeelde 5] pas ter terechtzitting is ontvangen.
In de door de raadsman aangehaalde uitspraak van rechtbank Gelderland ging het om twee hogere vorderingen die de dag voor de zitting waren ingediend. Bovendien was blijkens die uitspraak niet eenvoudig vast te stellen welk aandeel van de toegebrachte schade aan verdachte viel toe te rekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderliggende zaak geenszins sprake van complexe onderbouwingen bij de vorderingen. De ingediende vorderingen zijn inzichtelijk en voorzien van eenvoudige berekeningen. Niet zonder meer blijkt dat de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om zich daarop te kunnen voorbereiden. De situatie dat de raadsman de vordering niet heeft kunnen bespreken met verdachte is bovendien voorzien in de wet, nu daaruit volgt dat het de benadeelde partij is toegestaan tot aan het requisitoir ter zitting een vordering in te dienen. De raadsman heeft ter zitting niet verzocht om een onderbreking van de zitting teneinde de vorderingen te bestuderen en te bespreken. Uit het pleidooi van de raadsman blijkt ook dat hij zich kennelijk voldoende op de vorderingen heeft kunnen beraden. Gelet daarop, ziet de rechtbank geen aanleiding de benadeelde partijen reeds hierom niet-ontvankelijk te verklaren in hun gehele vordering.
Benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in hun vorderingen
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] zijn door de steller van de tenlastelegging niet in de tenlastelegging opgenomen. De rechtbank zal deze benadeelde partijen dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Voor zover zij vallen onder “particulieren aangesloten bij GGTO of [bedrijf 5] ” hebben zij bovendien reeds “deels” een vergoeding voor geleden schade ontvangen.
Immateriële schade
Voor vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade geldt het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank valt geen van de benadeelde partijen [aangeefster 2] , [aangever 3] en [aangever 2] die immateriële schade hebben gevorderd onder het bereik van het genoemde artikel. Naar zijn aard is bij het type delict als waarvan hier sprake is, te weten oplichting, - in de regel – geen sprake van aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze, zodanig dat dit een enkel psychisch onbehagen of gekwetst voelen overstijgt. In geen van de zaken waar (naast materiële schade) immateriële schadevergoeding is gevorderd zijn omstandigheden gesteld of gebleken die recht geven op een zodanige vergoeding. De rechtbank zal voor zover de benadeelde partijen immateriële schadevergoeding hebben gevorderd hen in dat deel van hun vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de geboekte bij en (direct of indirect) betaalde reis aan [bedrijf 1] rechtstreekse schade betreft, die rechtstreeks voortvloeit uit het hiervoor bewezen verklaarde. Dit betekent dat aan de hierna te noemen benadeelde partijen, die hun vordering op dit punt voldoende hebben onderbouwd de volgende bedragen, met oplegging van de wettelijke rente, worden toegewezen:
Naam
Toegewezen bedrag
Wettelijke rente vanaf
[aangever 2]
€ 421,-
25 maart 2013
[aangever 3]
€ 3.188,-
15 mei 2013
[aangeefster 2]
€ 936,60
4 maart 2013
De rechtbank zal voor zover de voornoemde benadeelde partijen meer hebben gevorderd hen in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat die gevorderde kosten niet in causaal verband staan met het bewezen verklaarde.
Hoofdelijke aansprakelijkheid en schadevergoedingsmaategel
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor elk toegewezen bedrag hoofdelijk aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van elke benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met het toepasselijke (hierna in het dictum te noemen) aantal dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de desbetreffende benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BENADEELDE PARTIJ GGTO

De Stichting Garantiefonds Gespecialiseerde Touroperators heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 90.489,40,--, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
I.
Het totaal bedrag uitgekeerd aan gedupeerde reizigers van € 81.022,45
II
Kosten rechtsbijstand ten bedrage van € 9.466,95, die zijn opgesplitst in de volgende kosten posten:
  • € 796,94 (kosten doen van aangifte)
  • € 6.567,01 (kosten civiele advocaten)
  • € 2.148,00 (kosten indien vordering en bijwonen zitting).
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. Zij heeft gevorderd om de vordering van GGTO geheel toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, op grond van de in rubriek 9.2 door hem aangevoerde standpunten, allereerst op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de kosten met betrekking tot de civiele procedure dienen te worden afgewezen omdat de relevantie hiervan met de onderhavige strafzaak onvoldoende is aangetoond. De kosten voor het indienen van de vordering en het bijwonen van de zitting dienen eveneens afgewezen te worden, aldus de raadsman.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Tijdstip van indien van de vordering
De rechtbank verwijst hieromtrent naar hetgeen hierover in rubriek 9.3 is weergegeven en bepaalt dat die overweging als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Benadeelde partij GGTO niet-ontvankelijk in de vordering
De rechtbank zal, zoals hiervoor is overwogen, verdachte vrijspreken van de oplichting van GGTO. De benadeelde partij zal om die reden dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 17 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [aangever 2]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] tot het bedrag van € 421,-- (zegge: vierhonderdéénentwintig euro), geheel bestaande uit materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [aangever 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2013 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [aangever 2] aan de Staat € 421,-- (zegge: vierhonderdéénentwintig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2013 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 8 dagen hechtenis. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [aangever 3]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 3] tot het bedrag van € 3.188,-- (zegge: éénendertighonderdachtenentachtig euro), geheel bestaande uit materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [aangever 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2013 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat € 3.188,-- (zegge: éénendertighonderachtentachtig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2013 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 41 dagen hechtenis. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [aangeefster 2]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 2] tot het bedrag van € 936,60 (zegge: negenhonderdzesendertig euro en zestig cent), geheel bestaande uit materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [aangeefster 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2013 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [aangeefster 2] aan de Staat € 936,60 (zegge: negenhonderdzesendertig euro en zestig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2013 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 18 dagen hechtenis. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5]
  • verklaart [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat deze vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij Stichting Garantiefonds Touroperators (GGTO)
  • verklaart Stichting Garantiefonds Touroperators niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. G.A. Bos en E.J.W. Verhaagh, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2018.
Mr. G.A. Bos is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 19 december
2012 tot en met 30 juli 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, in elk geval in Nederland en/of (op één of meer plaatsen) in
België en/of Polen en/of Turkije,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen,
(telkens) door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of en/of door een of
meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- ( een of meer particulieren aangesloten bij) de Stichting Garantiefonds
Gespecialiseerde Touroperators (hierna GGTO) en/of de Stichting Garantiefonds Gespecialiseerde Touroperators, en/of
- ( een of meer particulieren aangesloten bij) [bedrijf 5] en/of [bedrijf 5] , en/of
- ( een of meer particulieren aangesloten bij) [bedrijf 4] en/of [bedrijf 4] , en/of
- [aangeefster 3] (voor het bedrag van 448 euro), en/of
- [aangeefster 2] (voor het bedrag van 936,60 euro, en/of
- [aangever 2] (voor het bedrag van 1.696 euro), en/of
- [aangever 3] (voor het bedrag van 3.188 euro),
heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en) (van in totaal
(ongeveer) 503.922,51 euro), in elk geval van enig goed,
hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met een (of meer)
mededader(s), althans alleen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of
in strijd met de waarheid,
- een bedrijf, genaamd [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan de [adres] te
[vestigingsplaats] , heeft opgericht en/of heeft voorgedaan als bonafide reisbureau,
gespecialiseerd in reizen naar Turkije,
en/of
- een website, met de adressen www. [website] .nl en/of
www. [website] .be (een kopie van de website van een andere Touroperator)
heeft gekopieerd en/of online heeft gezet en/of openbaar heeft gemaakt,
en/of
- dat bedrijf, [bedrijf 1] B.V., heeft aangesloten en/of heeft doen
aansluiten bij waarborgfondsen voor particulieren om zo rechtvaardig
vertrouwen op te wekken en/of doen opwekken, waaronder die genoemde Stichting
GGTO en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 4] , terwijl dat genoemde bedrijf niet
voldeed aan de voorwaarden van die waarborgfondsen en/of (aldus) onder valse
voorwendselen dat bedrijf betrouwbaar(der) (doen) laten lijken,
en/of
- ( op die websites) reizen naar Turkije heeft aangeboden en/of offertes voor
die reizen heeft aangeboden/verzonden,
en/of
- ( potentiële) klanten, welke te kennen hadden gegeven een reis (van hunner
gading) te willen boeken, in het bezit heeft gesteld en/of heeft doen stellen
van boekingsformulieren,
en/of
- op de boekingsformulieren heeft vermeld en/of heeft doen vermelden dat de
touroperators en/of touroperator en/of vliegmaatschappij en/of hotels zouden
zijn geïnformeerd en/of geboekt en/of in orde zijn gemaakt, althans aan die
klanten bevestigd en/of doen bevestigen dat er een reisovereenkomst was
gemaakt tussen die klant en hotels en/of vliegmaatschappijen en/of
touroperators, in elk geval een bevestiging(en) gestuurd en/of doen sturen van
de geboekte reis/reizen,
en/of
- een (of meer potentiële) klant(en) (die betaald hadden voor de reis) heeft
verzekerd en/of heeft doen verzekeren dat de reis gereld zou zijn en/of
(vervolgens) die reis uiteindelijk niet heeft geleverd en/of heeft doen
leveren en/of hotels en/of touroperators en/of vliegtickets niet/nooit te
boeken,
en/of
- contact heeft opgenomen en/of heeft doen opnemen met (potentiële) klanten
en/of naar die klanten facturen gestuurd en/of doen versturen, ten behoeve van
het ontvangen en/of doen ontvangen van (aan-)betaling(en) voor die
reis/reizen,
en/of
- ( zakelijk weergegeven) email-verkeer en/of telefonische contacten heeft
onderhouden met een of meer van de bovengenoemde benadeelden, waardoor (mede)
bij die benadeelden de indruk werd gewekt dat [bedrijf 1] en/of diens
medewerker(s) betrouwbaar was/waren,
waardoor die persoon/personen en/of garantiefondsen (telkens) werd(en) bewogen
tot bovenomschreven afgifte;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2013169866 (onderzoek 09Fantasie13), opgemaakt door Politie Eenheid Midden-Nederland, districtsrecherche Utrecht Stad, doorgenummerd 1 tot en met 1140. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2.Uittreksel Kamer van Koophandel, pag. 758.
3.Rekeningafschrift, bankrekening op naam van [medeverdachte] , pag. 823.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 469.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , pag. 471.
6.Bijlage bij offerte [nummer] , pag. 475.
7.Idem, pag. 478.
8.Schermuitdraai van internetbankieren, pag. 482.
9.Verklaring van getuige [medeverdachte] afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2019.
10.Aangifte door [aangever 1] , namens Stichting Garantiefonds Gespecialiseerde Touroperators, pag. 17
11.Idem, pag. 18.
12.Idem, pag. 19.
13.Idem, pag. 21.
14.Deelnemersovereenkomst tussen GGTO en [bedrijf 1] , pag. 27.
15.Dagvaarding van [touroperator] B.V. jegens [bedrijf 1] , pag. 68-69.
16.Proces-verbaal van verhoor van aangever [aangeefster 1] , namens [bedrijf 4] , pag. 162.
17.Idem, pag. 163.
18.Aangifte van [getuige 2] bij de Belgische politie, pag. 182 en 183.
19.E-mailbericht d.d. 9 juli 2013, pag. 174
20.Klacht van [aangeefster 2] bij de Belgische politie, pag. 74 en 75.
21.Boekingsbevestiging van [bedrijf 1] ten name van M. [aangeefster 2] , pag. 76.
22.Aanvullende verklaring van [aangeefster 3] , pag. 141.
23.Idem, pag. 142-143.
24.Rekeningoverzicht betreffende [aangeefster 3] , pag. 144.
25.Klacht van [aangever 2] bij de Belgische politie, pag. 111;
26.Idem, pag. 112.
27.Boekingsbevestiging van [bedrijf 1] ten name van [aangever 2] , pag. 115.
28.E-mailbericht d.d. 23 juni 2013, pag. 114.
29.Proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever 3] , pag. 96
30.Idem, pag. 97.
31.Boekingsbevestiging van [bedrijf 1] ten name van P. [aangever 3] , pag. 99.
32.E-mailbericht d.d. 7 maart 2013, pag. 93
33.Proces-verbaal ‘verstrekking en bevindingen gevorderde gegevens’ van [verbalisant 1] , pag. 767.
34.Idem, pag. 768.
35.Idem, pag. 769.
36.Proces-verbaal ‘rechtshulpverzoeken Polen’ van [verbalisant 1] , pag. 952.
37.Idem, pag. 951.
38.Idem, pag. 952.