ECLI:NL:RBMNE:2019:1555

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
263165-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van geldbedragen van in totaal 106.716,32 euro

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1983, werd ervan beschuldigd in de periode van 25 mei 2018 tot en met 21 december 2018 in Almere, Leiden en Antwerpen geldbedragen van in totaal 106.716,32 euro te hebben gewitgewassen. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 19 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. H.J. Lambers, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. I. Stas, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van aangifte en bevindingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat het witwassen van geldbedragen een ernstige inbreuk op de integriteit van het financieel en economisch verkeer vormt en dat de verdachte zich bewust was van de criminele herkomst van de gelden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen over de vorderingen van benadeelde partijen. De vordering van benadeelde partij 2 werd afgewezen, terwijl de vordering van benadeelde partij 1 gedeeltelijk werd toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen ING betaalpas en Viabuy Mastercard bankpas verbeurd, terwijl de verdachte de teruggave kreeg van enkele persoonlijke voorwerpen. De uitspraak is openbaar gedaan en is geregistreerd onder ECLI:NL:RBMNE:2019:1555.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/263165-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Stas, advocaat te Almere, alsmede [A] namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 25 mei 2018 tot en met 21 december 2018 in Almere en/of Leiden en/of in Antwerpen, geldbedragen van in totaal 106.716,32 euro heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het tenlastegelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] (met bijlagen) [2] ;
- een proces-verbaal van aangifte van [A] namens [benadeelde partij 1] (met bijlagen) [3] ;
- een proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van twee betalingen bij […] [4] ;
- een proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de bankgegevens van rekeningnummer [rekeningnummer] , op naam van [naam onderneming] / [verdachte] [5] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [6] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 25 mei 2018 tot en met 21 december 2018 te Leiden en Antwerpen, voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal 106.716,32 euro heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte onder meer:
- geldbedragen van in totaal 106.716,32 euro, op zijn bankrekeningnummer [rekeningnummer] verkregen, en
- vervolgens pinopnames van voormelde rekening gedaan en uitgaven gedaan van voormelde bankrekening, en
- meermalen goud ter waarde van 27.060,00 euro en ter waarde van 18.034,00 euro gekocht en betaald van voormeld rekeningnummer.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Witwassen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht er bij het bepalen van de strafmaat rekening mee te houden dat verdachte al drie maanden in voorarrest zit en hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten als fraude of witwassen. Een veroordeling voor heling kan niet worden gezien als een veroordeling voor een soortgelijk feit. De verdediging heeft verzocht een deel van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur. Dit zou verdachte kunnen helpen op het rechte pad te blijven. Hij is nog jong en wil verder met zijn leven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen van geldbedragen van in totaal € 106.716,32. Verdachte heeft deze geldbedragen in zijn bezit gehad en uitgegeven, terwijl hij wist dat de bedragen een criminele herkomst hadden. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer en op de openbare orde. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen zichzelf, maar ook anderen de mogelijkheid gegeven gestolen geld weg te sluizen, het aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen. Het betreft een ondermijnend feit dat de maatschappij veel schade toebrengt. Niet alleen heeft [benadeelde partij 1] hierdoor aanzienlijke schade geleden, ook heeft dit de heer [benadeelde partij 2] , een man op hoge leeftijd, een buitengewoon vervelende en ingrijpende ervaring opgeleverd. Toen hij terugkwam van vakantie bleken immers zowel zijn betaal- als zijn spaarrekening volledig te zijn leeggetrokken.
De persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 11 februari 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard.
De straf
Om te bevorderen dat landelijk door gerechten in gelijke gevallen gelijke straffen worden opgelegd heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) oriëntatiepunten voor straftoemeting opgesteld. Deze oriëntatiepunten gaan voor fraude bij een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden tot 9 maanden
.Zoals blijkt uit de toelichting op deze oriëntatiepunten wordt onder fraudedelicten tevens geschaard witwassen, mits de gedragingen in een frauduleuze context hebben plaatsgevonden. Hoewel bij witwassen niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank toch aanleiding om aan te knopen bij het oriëntatiepunt fraude. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en stafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden. De maximale strafbedreiging op witwassen (zes jaar) is zelfs hoger dan die bij de meeste fraudedelicten (bijvoorbeeld vier jaar bij oplichting en verduistering in dienstbetrekking). De rechtbank volgt bij de straftoemeting, anders dan de officier van justitie, niet de ‘Richtlijn voor strafvordering witwassen’ van het Openbaar Ministerie, aangezien de daarin opgenomen straffen te zeer afwijken van de door rechtbanken en gerechtshoven opgelegde straffen. De rechtbank zal bij de straftoemeting daarom naar beneden afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is en zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen zonnebril en brillenkoker van het merk Dita, een paar gouden oorbellen en een witte ledenpas van een sportschool.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen ING betaalpas en Viabuy Mastercard bankpas verbeurd verklaren. Met behulp van deze voorwerpen is het bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde partij 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde partij 1]
- voor wie als gemachtigde optreedt de heer [A] - heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 111.516,34. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit, waarvan een bedrag van € 4.800 bestaat uit onderzoekskosten en een bedrag van € 106.716,34 bestaat uit schade ten gevolge van de schadeloosstelling van de heer [benadeelde partij 2] . De rechtbank begrijpt: € 106.716,32, nu uit het dossier blijkt dit de schade van de heer [benadeelde partij 2] is.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
[benadeelde partij 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
[benadeelde partij 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.2
Het standpunt van de verdediging
[benadeelde partij 2]
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen, nu voor witwassen op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen immateriële schadevergoeding mogelijk is. De schade die de benadeelde vordert is geen rechtstreeks gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde feit.
[benadeelde partij 1]
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces. Mevrouw [B] en eventuele andere daders moeten nog voor de rechter verschijnen. Als zij ook schuldig worden bevonden, hebben zij samen een onrechtmatige daad gepleegd en zijn zij hoofdelijk aansprakelijk. De benadeelde partij moet de schade dan ook via de civiele rechter verhalen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de schade geen rechtstreeks gevolg is van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Verdachte is niet degene geweest die de wegnemingshandeling heeft verricht. Meer subsidiair verzoekt de verdediging de vordering te matigen tot € 20.000,- euro, omdat verdachte heeft verklaard dat hij dit bedrag aan het tenlastegelegde feit heeft verdiend. De schadepost ‘onderzoekskosten’ is onvoldoende onderbouwd en dient te worden afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld wat de daadwerkelijke onderzoekskosten zijn geweest in deze zaak. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst zij naar een conclusie van een advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 14 november 2017 (ECLI:NL:PHR:2017:1476).
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 2]
De rechtbank stelt voorop dat de gevolgen van de door de verdachte verrichte handelingen voor de benadeelde partij buitengewoon vervelend zijn. Nu in dit geval geen sprake is van lichamelijk letsel of aantasting van de eer en goede naam van de benadeelde partij, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in zijn persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Daarbij moet een zekere terughoudendheid worden betracht die meebrengt dat niet alles wat de persoon onaangenaam raakt, kan worden aangemerkt als persoonsaantasting die recht geeft op vergoeding van immateriële schade.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een persoonsaantasting die recht geeft op immateriële schadevergoeding, moeten voldoende concrete gegevens worden aangevoerd om te kunnen vaststellen dat sprake is van óf (i) een aantasting van de geestelijke gezondheid (geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) óf (ii) andersoortige schending van een persoonlijkheidsrecht. De benadeelde partij heeft, anders dan zijn eigen schriftelijke toelichting op de vordering, geen rapportage door een deskundige of andere concrete gegevens aangevoerd. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de impact die dit feit op de benadeelde partij heeft gehad, kan de rechtbank op grond van het voorgaande niet vaststellen dat sprake is van een in de psychiatrie algemeen erkend ziektebeeld. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat sprake zou zijn van een andersoortige schending van een persoonlijkheidsrecht die voldoende ernstig is voor toekenning van een immateriële schadevergoeding. Dit heeft tot gevolg dat de vraag of er sprake is van een andere aantasting in zijn persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW, ontkennend moet worden beantwoord. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[benadeelde partij 1]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadepost ‘vergoeding door [benadeelde partij 1] aan gedupeerde klant’
De schade voor zover die betrekking heeft op de vergoeding van de bank aan de heer [benadeelde partij 2] van het bedrag van in totaal € 106.716,32 ter schadeloosstelling van de heer [benadeelde partij 2] , komt voor vergoeding in aanmerking.
Op grond van artikel 6:109 BW kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen, indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden . Hoewel de aard van de aansprakelijkheid ligt in het door verdachte gepleegde strafbare feit, ziet de rechtbank in het feit dat de draagkracht van beide partijen ver uit elkaar ligt aanleiding om de toekenning van de schadevergoeding te matigen tot een bedrag van
€ 20.000 euro. Dit is het bedrag dat verdachte zou hebben verdiend aan het door hem gepleegde en bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 20.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 mei 2018 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal het overige deel van de vordering afwijzen.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De schadepost ‘onderzoekskosten’
De beoordeling en vaststelling van (de omvang van) de schade voor zover die betrekking heeft op de onderzoekskosten ter hoogte van in totaal € 4.800 levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank is van oordeel dat een nadere onderbouwing van deze kostenpost noodzakelijk is om deze voor vergoeding in aanmerking te kunnen laten komen.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een zonnebril van het merk Dita;
  • een brillenkoker van het merk Dita;
  • een paar gouden oorbellen;
  • een witte ledenpas van een sportschool;
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • een ING betaalpas;
  • een Viabuy Mastercard bankpas;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde partij 2] af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op dit moment begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 20.000.-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [benadeelde partij 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en A. Wilken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2018 tot en met 21 december 2018, te Almere en/of Leiden , althans in Nederland, en/of te Antwerpen, althans in België, een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 106.716,32 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte (onder meer):
- een of meer geldbedragen van in totaal 106.716,32 euro, in elk geval enig geldbedrag, op zijn bankrekeningnummer [rekeningnummer] verkregen, en/of
- (vervolgens) een of meer pinopnames van voormelde rekening gedaan, en/of een of meer uitgaven gedaan van voormelde bankrekening, en/of
- meermalen, althans eenmaal, goud ter waarde van 27.060,00 euro en/of ter waarde van 18.034,00 euro gekocht en/of betaald van voormeld rekeningnummer.;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 10 februari 2019, genummerd PL0900-2018173838, PL0900-2018184364 en PL0900-2018246166 opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 244. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8 - 20.
3.Pagina 27 - 42.
4.Pagina 56 - 68.
5.Pagina 69 - 70.
6.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 maart 2019.