ECLI:NL:RBMNE:2019:1531

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
16/659102-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor ontucht met zijn minderjarige dochters

Op 15 april 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 52-jarige man, die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochters. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden. De feiten vonden plaats tussen 2005 en 2009 in Nieuwegein, waar de man herhaaldelijk ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn dochters, die op dat moment tussen de 10 en 14 jaar oud waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn positie als vader heeft misbruikt en dat hij een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn dochters. De rechtbank oordeelde dat het seksueel binnendringen bij het oudste slachtoffer niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, maar dat de ontuchtige handelingen wel bewezen zijn. De verdediging pleitte voor een taakstraf, maar de rechtbank oordeelde dat een gevangenisstraf noodzakelijk was, ook al had de man lymfeklierkanker. De rechtbank heeft de straf gematigd tot 9 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, het oudste slachtoffer, een schadevergoeding toegewezen van € 5.862,24, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats
Parketnummer: 16/659102-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. C.D.W. Herrings, advocaat te Rijen, alsmede mr. M.A.J. Kubatsch namens de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 10 maart 2006 te Nieuwegein met zijn dochter [slachtoffer 1] , die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:op tijdstippen in de periode van 11 maart 2006 tot en met 1 augustus 2008 te Nieuwegein met zijn dochter [slachtoffer 1] , die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 3:op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 augustus 2008 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer 1] ;
feit 4:op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 1 augustus 2009 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen en het onder 3 en 4 ten laste gelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 overweegt de officier van justitie dat het juridisch gezien lastig te bewijzen is dat verdachte handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] . Uit haar verklaringen volgt dat zij daar geen concrete herinneringen aan heeft, maar dat zij het afleidt uit de pijn die zij tegenwoordig voelt als ze intiem is met haar man. Om die reden stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte van feit 1 en 2 moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 baseert de officier van justitie zich op hetgeen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard over de handelingen die verdachte bij hen zou hebben gepleegd. Verdachte heeft een groot deel van die handelingen bekend. De officier van justitie komt gelet daarop tot de conclusie dat de feiten 3 en 4 bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Met betrekking tot het seksueel binnendringen heeft [slachtoffer 1] wisselende verklaringen afgelegd en heeft verdachte stellig en duidelijk deze handelingen ontkend. Daarnaast bevestigen de getuigenverklaringen niet dat sprake was van seksueel binnendringen. Er is, aldus de raadsvrouw, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] door verdachte.
Ten aanzien van feit 3 bepleit de raadsvrouw vrijspraak van het betasten van de vagina, het likken van tepels en oor van [slachtoffer 1] en het uittrekken van de onderbroek en pyjamabroek van [slachtoffer 1] . Alleen [slachtoffer 1] heeft hierover verklaard, maar haar verklaring wordt niet ondersteund door andere getuigen noch door de verklaring van verdachte, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van feit 4 bepleit de raadsvrouw vrijspraak van een deel van de periode, die moet beperkt worden van 1 augustus 2007 tot 20 maart 2008. Ook zou verdachte moeten worden vrijgesproken van het betasten van de vagina. [slachtoffer 2] is bij de rechter-commissaris teruggekomen op haar eerdere verklaring dat deze handeling heeft plaatsgevonden. Daarnaast is verdachte zeer stellig in zijn ontkenning en is er geen ander bewijs in het dossier aanwezig dat het betasten van de vagina van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden.
De overige handelingen die onder 3 en 4 ten laste zijn gelegd heeft verdachte bekend en kunnen bewezen worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 1 en 2
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een (deels) ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Een en ander mag niet verward worden met een oordeel over de geloofwaardigheid van een getuige, hetgeen hiervan volledig los staat; een getuige kan zeer geloofwaardig verklaren, maar dan nog dient om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ander bewijs voorhanden te zijn.
Verdachte heeft in de verhoren bij de politie en ook ter terechtzitting stellig ontkend dat hij [slachtoffer 1] seksueel is binnengedrongen. Het bewijs is dan ook alleen gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] . Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan tegen haar vader omdat hij haar seksueel heeft misbruikt. Haar jongste zusje is ook misbruikt door hun vader. [2] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het misbruik in Nieuwegein heeft plaatsgevonden. Zij was ongeveer 10 of 11 jaar, ze zat in groep 6, toen hij haar begon te betasten. Dit nam toe tot vijf keer in de week. Hij ging met zijn hand onder haar kleding en speelde met haar tepels en streelde eroverheen. Als zij bij hem op schoot zat, had hij de dekens over hen heengeslagen. Hij hield haar dan vast en ging met zijn hand over haar vagina over de kleren heen. Ook betastte hij haar borsten over de kleren heen. [3] Zij heeft verklaard dat haar vader na ongeveer een half jaar dat hij haar betastte ook naar haar slaapkamer kwam. Hij deed dezelfde dingen als beneden, onder haar pyjama aan haar tepels zitten en over haar pyjamabroek over haar vagina met zijn hand. Het gebeurde ongeveer 4 a 5 keer per week. Hij likte aan haar oor en aan haar lichaam, ook haar tepels. Zij heeft verklaard dat hij met ontbloot bovenlichaam in bed achter haar lag met zijn piemel omhoog tegen haar billen aan. Hij ging dan met zijn onderlichaam op en neer en betastte haar tepels. [4]
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft bij de politie verklaard dat haar vader haar heeft misbruikt. Zij denkt dat zij ongeveer 10 jaar oud was. Het gebeurde thuis meestal ’s avonds op haar kamer als zij in bed lag. Het gebeurde ongeveer elke dag als hij er was. Op de vraag wat het misbruik inhield heeft [slachtoffer 2] verklaard: “ Aan mijn borsten , alles aflikken en zo. … Hij likte niet aan mijn vagina.” [5] Verder heeft zij verklaard dat hij met zijn handen in haar onderbroek kwam. [6]
[getuige] , de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] op een bepaald moment had verteld dat [verdachte] aan haar borsten had gezeten en dat hij dat geregeld deed. Zij heeft verder verklaard dat zij het bij [verdachte] heeft nagevraagd en dat hij het heeft erkend. Tijdens een onderzoek van ouderlingen (de rechtbank begrijpt: van de Jehova’s getuigen) heeft [slachtoffer 1] ook verteld dat [verdachte] in haar broekje had gezeten. Van [slachtoffer 2] weet zij dat [verdachte] ook twee keer in haar broekje heeft gezeten. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – met betrekking tot [slachtoffer 1] verklaard dat hij over haar kleding heen haar borsten heeft aangeraakt. Ook heeft hij over haar bovenbeen en dijbeen gestreeld en daarbij de buitenkant van haar vagina aangeraakt. Hij heeft ook met zijn buik tegen haar rug gelegen en zijn stijve penis tegen haar rug gedrukt. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – met betrekking tot [slachtoffer 2] verklaard dat hij haar heeft gestreeld en gelikt en dat het klopt dat hij daarbij ook haar borsten heeft gelikt. [9]
Verdachte heeft op 26 oktober 2016 bij de politie verklaard dat hij bij [slachtoffer 2] over haar rug, armen en benen streelde en dat hij ook haar vagina heeft aangeraakt bij het strelen van haar been. Ook heeft hij verklaard dat hij haar blote borst heeft gestreeld. [10] Hij heeft verklaard dat hij haar borst streelde en ook haar borsten heeft gelikt. [11]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Betasten vagina [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar betastte met zijn hand over haar vagina over de kleren/haar pyjama heen. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij haar dijbeen streelde en daarbij ook de buitenkant van haar vagina aanraakte. Deze verklaring in samenhang met de verklaring van [slachtoffer 1] maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de vagina van [slachtoffer 1] heeft betast.
Likken oor en tepels [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] duidelijk en consistent heeft verklaard over het likken aan haar oor en haar tepels. Zij heeft ook verklaard over de context en situatie waarin deze handelingen hebben plaatsgevonden, namelijk ’s avonds in haar slaapkamer als haar vader bij haar kwam liggen. Dit laatste heeft verdachte bekend. Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft verdachte wel bekend dat hij haar heeft gelikt. De rechtbank leidt daaruit af dat dit handelingen zijn die verdachte toepast als hij seksueel opgewonden is. Zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van de feiten 1 en 2 is het niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] over het likken aan haar oor en tepels voldoende om dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend te bewijzen.
Uittrekken onderbroek/pyjamabroek [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij wel eens wakker werd zonder onderbroek en/of pyjamabroek en ook dat zij de onderbroek en pyjamabroek vervolgens de volgende ochtend terugvond in de wasmand. Zij heeft geen verklaring afgelegd over het verwijderen zelf en over dat zij wist of zag dat haar vader dit deed. Er is daarom geen wettig bewijs voorhanden om dit aspect van de tenlastelegging te bewijzen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Betasten vagina [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte met zijn handen in haar onderbroek kwam. Verdachte heeft hierover op 26 oktober 2016 bij de politie verklaard dat hij de vagina van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt bij het strelen van haar benen. Dit valt naar het oordeel van de rechtbank onder feit 4, tweede gedachtestreepje, betasten/aanraken van de vagina. De rechtbank acht dus ook dit deel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Periode misbruik
De rechtbank overweegt dat het standpunt van de verdediging dat verdachte voor een deel van de tenlastegelegde periode van de feiten 3 en 4 moet worden vrijgesproken, niet slaagt. Bij een feit als dit gaat het erom dat het strafbare handelen binnen de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden, dat is hier het geval. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen exacte datum kunnen geven van het begin en van het einde van het misbruik is zeer wel te begrijpen. Zij hebben verklaard over de leeftijd die zij destijds hadden en daarop zijn de data in de tenlastelegging gebaseerd. Verdachte zelf heeft bij de politie verklaard dat het misbruik van [slachtoffer 1] tussen 1 januari 2006 en 31 juli 2008 heeft plaatsgevonden en het misbruik van [slachtoffer 2] tussen 1 augustus 2008 en 31 januari 2009 [12] Die duur komt overeen met de door [A] genoemde duur van het misbruik van [slachtoffer 1] van ongeveer 3 jaar en de door [slachtoffer 2] genoemde duur van een half jaar. Bij de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met die tijdsspanne. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich dus meerdere malen binnen de tenlastegelegde periode schuldig gemaakt aan misbruik van zijn dochters door middel van de handelingen die in de tenlastelegging zijn omschreven. De rechtbank ziet geen aanleiding om de tenlastegelegde periode in de bewezenverklaring in te korten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 3:
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 augustus 2008 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer 1] , geboren op [1994] , bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte, (telkens)
- de borsten van die [slachtoffer 1] heeft betast en
- over de bovenbenen en de dijen van die [slachtoffer 1] heeft gestreeld en
- de vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast en
- (terwijl hij gekleed in broek en/of onderbroek in bed achter die op haar zij liggende [slachtoffer 1] lag) zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt en
- de tepels en het oor van die [slachtoffer 1] heeft gelikt;
feit 4:
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 1 augustus 2009 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer 2] , geboren op [1997] , bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, (telkens)
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft betast en gelikt en elders het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gelikt en
- de vagina van die [slachtoffer 2] heeft betast.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feiten 3 en 4:
telkens: ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd over met name de persoonlijke omstandigheden van verdachte in het licht van de aan hem op te leggen straf.
Verdachte heeft nadat het misbruik naar boven is gekomen vrijwillig hulpverlening ingeschakeld en daar ook aan meegewerkt. Hij is in behandeling geweest bij De Waag en het hele gezin is in therapie geweest bij diverse instanties. Daarnaast heeft deze zaak al consequenties gehad voor verdachte. Zijn gezin is uit elkaar gevallen en hij is uitgesloten van de gemeenschap van Jehova’s getuigen waardoor hij in een sociaal isolement terecht is gekomen. Deze zaak hangt al een aantal jaar boven zijn hoofd en de redelijke termijn is inmiddels overschreden. In november 2018 heeft verdachte de diagnose stadium IV lymfeklierkanker gekregen, een mantelcellymfoon dat is uitgezaaid naar het beenmerg en niet meer te genezen is. Verdachte heeft ervoor gekozen om zich niet meer te laten behandelen, maar om een alternatieve geneeswijze te proberen. De ziekte en de stress van deze rechtszaak drukken zwaar op verdachte.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafmodaliteit naar voren gebracht dat zij het taakstrafverbod van artikel 22b Wetboek van Strafrecht niet van toepassing acht. Zij heeft ter onderbouwing van dit standpunt – onder meer – verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2016:6710) en betoogd dat nu er geen penetratie heeft plaatsgevonden er geen sprake is van de in artikel 22b Sr bedoelde ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Zij pleit dan ook voor het opleggen van een taakstraf en eventueel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis doorbracht. Subsidiair verzoekt zij de duur van de geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf aanzienlijk te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich over een lange periode schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn dochters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die destijds tussen de 10 en 14 jaar oud waren. [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gesteld en naar voren gebracht dat zij als gevolg van het misbruik te kampen heeft met mentale en fysieke klachten. Zij heeft door het misbruik aanzienlijk geestelijk letsel opgelopen, zoals onder meer kan worden afgeleid uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Zij en haar zusje waren nog jonge meisjes toen het misbruik begon en wisten zich (meestal) niet aan het misbruik te onttrekken. De verklaring van [slachtoffer 1] dat zij zich soms de hele nacht op de wc opsloot om van het misbruik te ontsnappen, toont de angst die zij destijds moet hebben gevoeld en het misbruik beïnvloedt ook nu nog de (seksuele) relatie met haar echtgenoot.
Verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de destijds jonge slachtoffers. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als vader. De slachtoffers zijn in hun eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moesten kunnen voelen, door hun vader, de persoon die hen bij uitstek zou moeten beschermen, lang seksueel misbruikt. Verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van zijn dochters ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op een ongestoorde (seksuele) ontwikkeling van in ieder geval [slachtoffer 1] . Jonge slachtoffers van ontucht ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hun is aangedaan, hetgeen ook bij (in ieder geval) [slachtoffer 1] het geval is, zoals kan worden opgemaakt uit haar verklaringen. Dit soort delicten veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, met name bij ouders van jonge kinderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank weegt bij de op te leggen straf mee dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Verdachte heeft een daderbehandeling positief afgerond bij De Waag. Deze behandeling is in 2014 afgesloten. De rechtbank weegt dit in het voordeel van verdachte mee.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 6 maart 2018. Uit het reclasseringsadvies volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat op laag. De reclassering beschrijft dat het bij verdachte lijkt te ontbreken aan empathie naar zijn dochters toe. Hij heeft hen veel leed aangedaan en het gezin is uiteengevallen, maar hij gaat daar ogenschijnlijk luchtig mee om. Verdachte zegt spijt te hebben, maar dit komt weinig doorleefd over, aldus de reclasseringsmedewerker. Dit past echter mogelijk bij de bij hem gestelde diagnose PDD-NOS door De Waag. Een interventie of toezicht acht de reclassering niet geïndiceerd.
Straf
De door de raadsvrouw bepleite taakstraf acht de rechtbank voor deze ernstige feiten niet passend. Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Verdachte heeft gesteld dat hij lymfeklierkanker heeft gekregen en dat hij niet lang meer te leven zou hebben. Hoewel verdachte het voorgaande niet met stukken heeft onderbouwd, doet zijn ziekte ook niet af aan het oordeel van de rechtbank dat gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. Daarbij komt dat een gevangenisstraf een medisch behandelschema naar het oordeel van de rechtbank niet doorkruist. Verdachte heeft immers verklaard geen reguliere medische behandeling (chemotherapie) meer te volgen, maar dat hij groentesappen drinkt als behandeling tegen zijn ziekte.
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. In dit geval is verdachte op 25 oktober 2016 in verzekering gesteld zodat de rechtbank concludeert dat dit als eerste vervolgingshandeling moet worden aangemerkt en de redelijke termijn op die datum is aangevangen.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank constateert dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden in die zin. De redelijke termijn zou dus niet zijn overschreden als uiterlijk op 26 oktober 2018 een vonnis zou zijn gewezen. De redelijke termijn is overschreden met bijna 6 maanden.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar min of meer vergelijkbare zaken en straffen die daarin werden opgelegd. De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 15.862,24. Dit bedrag bestaat uit € 862,24 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat zij zich ten aanzien van de materiële schade refereert aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade bepleit de raadsvrouw dat het bedrag van € 15.000,- lager kan worden vastgesteld. Zij stelt dat in vergelijkbare zaken meestal een bedrag van ongeveer € 750 tot € 1.500 wordt toegekend.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, gelet op de aard, ernst en omstandigheden van het feit en de in de vordering gegeven toelichting, voldoende onderbouwd. Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat zij verdachte vrijspreekt van het seksueel binnendringen. Gelet op de letselcategorieën van het Schadefonds Geweldsmisdrijven komt de rechtbank uit op letselcategorie 3 vanwege de lange periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden. Het bedrag dat behoort bij die categorie is € 5.000,-. De rechtbank waardeert de immateriële schade op € 5.000,- en de materiële schade op € 862,24. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 augustus 2008 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.862,24, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 augustus 2008 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met door 64 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 57, 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 3 en 4 meer ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag van € 5.862,24, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2008 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.862,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2008 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 64 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. C.S. Schoorl en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. de Gier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de peridode van 01 januari 2005 tot en met 10 maart 2006 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, met (zijn dochter) [slachtoffer 1] , geboren op [1994] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) eandelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, (telkens) een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden;
art 244 Wetboek van Strafrecht
2. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 maart 2006 tot en met 1 augustus 2008 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, met zijn dochter [slachtoffer 1] , geboren op [2004] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers
heeft hij, (telkens) een of meer van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden;
art 245 Wetboek van Strafrecht
3. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 1 augustus 2008 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig dochter , [slachtoffer 1] , geboren op [1994] , bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte, (telkens)
- de borsten van die [slachtoffer 1] heeft betast, althans aangeraakt en/of
- over de (boven)benen en/of de dijen van die [slachtoffer 1] heeft gestreeld
- de vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast, althans aangeraakt
- ( terwijl hij gekleed in broek en/of onderbroek in bed achter die op haar zij
liggende [slachtoffer 1] lag) zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt en/of geduwd en/of
- de tepels en/of het oor van die [slachtoffer 1] heeft gelikt
- en/of de onderbroek en/of pyamabroek van die in bed liggende [slachtoffer 1]
heeft uitgetrokken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2007 tot en met 1 augustus 2009 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer 2] , geboren op [1997] , bestaande die ontucht hierin dat hij , verdachte, (telkens)
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft betast, althans aangeraakt, en/of
gelikt en/of elders het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gelikt en/of
- de vagina van die [slachtoffer 2] heeft betast, althans aangeraakt;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 januari 2017, genummerd PL0900-2016177557, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 146. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.een proces-verbaal van aangifte van verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 12;
3.idem, pagina 13;
4.idem, pagina 14;
5.een proces-verbaal van verhoor getuige van verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina 21;
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris 3 juli 2018
7.een proces-verbaal van verhoor getuige van verbalisant [verbalisant 3] , pagina 37;
8.verklaring verdachte ter terechtzitting 1 april 2019;
9.verklaring verdachte ter terechtzitting 1 april 2019;
10.een proces-verbaal van verhoor verdachte van verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , pagina 122;
11.idem, pagina 123;
12.een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 88.