ECLI:NL:RBMNE:2019:1480

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
UTR 18/178
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwleges op basis van normatieve bouwkosten en de vrijheid van gemeentewetgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal over de leges voor een omgevingsvergunning. Eiseres was van mening dat de leges, vastgesteld op € 57.131,57, onredelijk waren omdat de normatieve bouwkosten die door de gemeente waren gehanteerd, aanzienlijk hoger waren dan de werkelijke bouwkosten. De rechtbank oordeelde dat de gemeentewetgever een hoge mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van heffingsmaatstaven en dat het enkele feit dat de normkosten hoger zijn dan de werkelijke kosten, niet automatisch leidt tot onredelijke belastingheffing. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad en het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat gemeenten zelf invulling mogen geven aan de heffingsmaatstaven in belastingverordeningen. De rechtbank concludeerde dat de verhoging van de tarieven in de legesverordening niet onredelijk was en dat er geen aanknopingspunten waren om de Legesverordening onverbindend te verklaren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/178

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij een bedrag van € 57.131,57 aan leges is verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2017 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend om in de zaak uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een bedrijfspand met een opslaghal op het perceel [straatnaam] / [straatnaam] te [vestigingsplaats] heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de bouwkosten
overeenkomstig de normkostentabel behorend bij de Verordening op de heffing en invordering van leges 2017 van de gemeente Veenendaal (de Legesverordening) zijn berekend en dat de leges daarom op de juiste wijze zijn vastgesteld.
3. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is van de Hoge Raad, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak van 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, dat gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet zelf invulling mogen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat gemeenten in beginsel vrij om die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing.
Dit betekent dat het vaststellen van een legesverordening waarin normatieve (bouw)kosten als heffingsmaatstaf worden gehanteerd tot de vrijheid van de gemeentewetgever behoort.
4. De rechtbank stelt vast dat in artikel 2.1.1.2 van de Legesverordening is vastgelegd dat de aannemingssom pas wordt gebruikt als heffingsmaatstaf als blijkt dat een bouwwerk niet past binnen het regime van vaststelling van normatieve bouwkosten. Omdat de normkostentabel voorziet in een norm voor een kantoorpand en voor een geïsoleerde opslaghal, waarop de omgevingsvergunningaanvraag betrekking heeft, kan niet worden gezegd dat het bouwwerk niet past binnen dit regime. Verweerder heeft dus terecht de leges berekend aan de hand van de normatieve bouwkosten en niet, zoals eiseres wenst, op basis van de werkelijke bouwkosten.
5. De rechtbank stelt verder vast dat in beroep niet in geschil is dat de bouwkosten overeenkomstig de Legesverordening en de bijbehorende tarieventabel zijn berekend. Over de berekening bestaat dus geen verschil van mening.
6. Eiseres voert aan dat de uitkomst van de berekening die verweerder heeft gemaakt, leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, omdat de gehanteerde normkosten buitenproportioneel hoog zijn, namelijk 64% hoger dan de werkelijke bouwkosten.
Eiseres verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 23 maart 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BB4227, waaruit volgens haar blijkt dat de normkosten moeten aansluiten bij de werkelijke bouwkosten. Dat is in deze zaak niet het geval. Uit het raadsbesluit tot vaststelling van de Legesverordening blijkt volgens eiseres ook dat de relatie met de werkelijke bouwkosten volledig is losgelaten, omdat rekening wordt gehouden met een autonome groei van 1%. Dit heeft geen enkele relatie met bouwkosten of de kosten die de gemeente maakt voor het verlenen van omgevingsvergunningen.
7.1
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Uit de door haar aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam blijkt namelijk dat, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder 3, aan de gemeentewetgever een hoge mate van vrijheid toekomt bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf en dat het vereiste dat de normkosten een afspiegeling moeten zijn van de reële bouwkosten niet met zich brengt dat deze niet hoger mogen zijn dan die bouwkosten. Het gerechtshof Amsterdam heeft in rechtsoverweging 6.1.5. verder expliciet overwogen dat het vaststellen van normatieve bouwkosten op bedragen die ongeveer 50% hoger zijn dan de normkosten die voorvloeien uit marktgegevens op zichzelf niet leidt tot het oordeel dat de belastingrechter moet ingrijpen. Het enkele feit dat de gehanteerde normkosten aanzienlijk hoger zijn dan de werkelijke bouwkosten, zoals eiseres aanvoert, vormt dus op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van onredelijke of willekeurige belastingheffing. Eiseres heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van onredelijke of willekeurige belastingheffing, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. De stelling van eiseres is op dit punt dus onvoldoende onderbouwd.
7.2
De rechtbank overweegt verder dat de gemeentewetgever alle belastingtarieven in de Legesverordening met 1% heeft verhoogd. Deze verhoging komt de rechtbank niet onredelijk voor. Omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat door deze verhoging de opbrengstlimiet wordt overschreden, ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Legesverordening om die reden onverbindend zou zijn. De beroepsgrond slaagt dus niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. R.N. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.