ECLI:NL:RBMNE:2019:100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
6847150
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachtplicht en verjaring bij wijziging pensioenovereenkomst; geen aanvaarding wijziging rentepercentage in pensioenovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, die in dienst was bij Koninklijk Horeca Nederland (KHN), een verklaring voor recht dat hij niet gebonden is aan een wijziging in de pensioenovereenkomst die door KHN is voorgesteld. De wijziging betreft een vast rentepercentage van 5,5% voor de berekening van het verzekerd pensioenkapitaal, terwijl eiser stelt dat de oude regeling met een variabele rente van toepassing blijft. Eiser heeft de pensioenbrief 2004 ondertekend, maar betwist dat hij hiermee instemde met de wijziging. Hij stelt dat hij niet voldoende is geïnformeerd over de gevolgen van deze wijziging en dat hij hierdoor een aanzienlijk lager ouderdomspensioen zal ontvangen dan verwacht. KHN voert aan dat eiser zijn klachtplicht heeft geschonden door pas zeven jaar na de wijziging te klagen en dat de vordering tot vernietiging van de rechtshandeling op grond van dwaling is verjaard. De kantonrechter oordeelt dat de klachttermijn niet is ingegaan op het moment van toezending van de pensioenbrief 2004, omdat eiser niet voldoende is geïnformeerd over de wijziging. De rechter concludeert dat eiser de wijziging niet heeft aanvaard en dat KHN gehouden is om de pensioenovereenkomst uit 1994 na te leven. KHN wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6847150 UC EXPL 18-4723 LT/33864
Vonnis van 9 januari 2019
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. B. Degelink,
tegen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca en Aanverwante Bedrijf "Horeca Nederland", h.o.d.n. "Koninklijk Horeca Nederland",
gevestigd te Woerden,
verder ook te noemen KHN,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.W. Minnaard.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de akte overlegging producties (productie 1 t/m 8),
- de conclusie van antwoord met aangehecht productie 1 en 2,
- de op 1 november 2018 ingekomen aanvullende producties 3 t/m 5 van de zijde van KHN,
- de comparitie van partijen van 6 november 2018 waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was tot 31 december 2017 in dienst bij KHN. Het dienstverband is geëindigd, vanwege het door [eiser] bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
2.2.
De pensioenbrief 1994 omvat – voor zover hier relevant – de volgende passages:
“Artikel 2
Vorm van de pensioenaanspraak
De pensioenaanspraak heeft de volgende vorm:
Een ouderdomspensioen, ingaande bij uw in leven zijn op de pensioendatum en uit te keren zolang u leeft.
Artikel 3
Opzet van de pensioenregeling
1.
Bij de berekening van de beoogde pensioenen wordt uitgegaan van:
a.
Uw pensioenjaren;
b.
Uw pensioengrondslag.
Artikel 4
Grootte van het beoogde ouderdomspensioen
1.
Het beoogde jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt 2,33% van de op de ingangsdatum geldende pensioengrondslag vermenigvuldigd met uw aantal pensioenjaren.
2.
(…)
3.
Verhoging van het beoogde ouderdomspensioen vindt slechts plaats met inachtneming van het in artikel 8 lid 3 bepaalde.
Artikel 8
Uitvoering
1.
Ter uitvoering van deze pensioenregeling hebben wij u in staat gesteld een verzekering te sluiten met de Maatschappij (…) onder de bij haar geldende bepalingen.(…)
2.
De grootte en vorm van de verzekering zijn/worden zodanig bepaald dat de verzekerde kapitalen, daarbij tevens rekening houdend met de eventueel gegarandeerde winstuitkeringen, voldoende zijn om op de uitkeringsdatum de beoogde pensioenen te verkrijgen.
Hierbij is uitgegaan van een prognose van de op die datum geldende koopsomtarieven voor dadelijk ingaande pensioenen.
3.
Indien de pensioengrondslag, de burgerlijke staat en/of de prognose van de koopsomtarieven verandert, zullen wij u in staat stellen – indien dit naar het oordeel van de Maatschappij nodig is – de verzekering aan te passen per 1 januari samenvallend met of eerstvolgend op de datum van zo’n verandering.(…)
4.
Indien uit de verzekering hogere of lagere pensioenuitkeringen voortvloeiden dan is beoogd – als gevolg van afwijkingen van de in lid 2 aangegeven prognoses en/of als gevolg van de voor de verzekering geldende bepalingen – zullen de pensioenaanspraken gelijk zijn aan die hogere resp. lagere bedragen.
Artikel 9
Financiering
De kosten van de pensioenregeling zijn geheel voor onze rekening.”
2.3.
Op 20 april 2007 heeft KHN een pensioenbrief aan [eiser] gestuurd met daarin enkele wijzigingen ten opzichte van de pensioenbrief 1994. In de begeleidende brief heeft KHN onder meer aan [eiser] geschreven:
“Betreft: implementatie Wet Fiscale Behandeling Pensioenen ( [...] ) per 1 juni 2004
(…)
De belangrijkste wijziging betreft het gewijzigde opbouwpercentage ouderdomspensioen (OP) van 2,33% naar 2% (…).
Indien doorgewerkt wordt tot pensioeningangsdatum bedraagt het beoogde ouderdomspensioen € 33126,00 bruto per jaar.”
2.4.
[eiser] heeft de pensioenbrief 2004 ondertekend aan KHN geretourneerd.
2.5.
Relevante en ten opzichte van pensioenbrief 1994 gewijzigde artikelen uit de pensioenbrief 2004 zijn:
“Artikel 2
Pensioenaanspraken
1.
Aan u wordt een winstdelende kapitaalverzekering toegezegd. De grootte van het te verzekeren bedrag bij uw in leven zijn op de einddatum van deze verzekering wordt vastgesteld aan de hand van het beoogde pensioen. (…)
2.
Uitsluitend de hoogte van het verzekerde bedrag (…) p de einddatum en het dan geldende tarief voor direct ingaand pensioen zijn bepalend voor de hoogte van het hierna omschreven aan te kopen pensioen met inachtneming van het in artikel 5 bepaalde.
3.
De verzekerde bedragen (…) dienen te worden aangewend voor aankoop van:
een ouderdomspensioen, ingaande bij uw in leven zijn op de pensioendatum en uit te keren zolang u leeft.
Artikel 4
Grootte van het beoogde ouderdomspensioen
1.
Het beoogde jaarlijkse ouderdomspensioen is gelijk aan 2% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag vermenigvuldigd met uw aantal pensioenjaren verminderd met de eerder aan u door ons toegekende aanspraken op ouderdomspensioen.
Artikel 8
Uitvoering
(…)
2.
Bij de berekening van de grootte van de kapitaalverzekering is uitgegaan van een prognose van de op de uitkeringsdatum geldende koopsomtarieven voor dadelijk ingaande pensioenen.
Het bij deze berekening gehanteerde rentepercentage bedraagt 5,5%. Dit percentage zal eveneens worden gehanteerd in het geval de verzekering wordt aangepast aan het salaris en zal tijdens de duur van deze verzekering niet worden gewijzigd.
(…)
6.
Indien het kapitaal uit de verzekering alsmede de ingebouwde winstuitkering resulteren in lager pensioen dan is beoogd als gevolg van de voor de verzekering geldende bepalingen zullen de pensioenaanspraken gelijk zijn aan die lagere bedragen.
Artikel 9
Financiering
De kosten van de pensioenregeling zijn geheel voor onze rekening.
De verzekering wordt als volgt gefinancierd:
(…)
b.
Voor zover het beoogde ouderdomspensioen betrekking heeft op reeds verstreken dienstjaren, indien een achterstand bestaat in de financiering: door betaling van een koopsom op 31 december van elk jaar of direct bij elke aanpassing van de verzekering dan wel bij beëindiging van uw dienstverband.”
2.6.
Bij brief van 16 mei 2017 heeft KHN een standpunt ingenomen met betrekking tot het voor [eiser] tegenvallende aan te kopen Ouderdomspensioen. Daarin heeft zij onder meer gesteld:
“De pensioenbrief vermeldt ook dat indien de pensioengrondslag, en/of de prognose van de koopsomtarieven verandert, de werkgever jou in staat zou stellen de verzekering aan te passen. Dat betekent evenwel niet dat de kostenstijging voor rekening was gekomen van KHN. Het beschikbare budget is de premie die hoort bij de verzekering zoals verwoord in de pensioenbrief. Als de verzekering moet worden aangepast, en dit tot een kostenstijging leidt, dan moeten nieuwe afspraken worden gemaakt over de verdeling van de kosten. Omdat de mogelijkheid de verzekering aan te passen niet door jou is benut, hoewel jij aantoonbaar bent geïnformeerd over onder andere de effecten van een lage rente, is dit punt verder niet relevant.
(…)
In een brief van 18 januari 2017 van Nationale Nederlanden (NN) (…) beschrijft NN dat de stijging van de levensverwachting tot aanpassing van het verzekerd kapitaal had moeten leiden. Dat NN heeft nagelaten jou hierop te wijzen, is natuurlijk een aangelegenheid waar wij niet verantwoordelijk voor kunnen worden gehouden.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
Primair: verklaring voor recht dat de door KHN in pensioenbrief 2004 voorgestelde wijziging ten aanzien van het vaste rentepercentage van 5,5% voor de berekening van het verzekerd pensioenkapitaal niet is aanvaard door [eiser] , zodat [eiser] niet gebonden is aan deze wijziging;
Subsidiair:verklaring voor recht dat KHN een toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd en/of in strijd met haar verplichting als goed werkgever heeft gehandeld door de pensioenafspraken tussen KHN en [eiser] zodanig te wijzigen dat het verzekerd pensioenkapitaal wordt vastgesteld uitgaande van een vast rentepercentage van 5,5% in plaats van dat het verzekerd pensioenkapitaal wordt vastgesteld uitgaande van een prognose van het op de pensioneringsdatum van [eiser] geldende koopsomtarief voor dadelijk ingaande ouderdomspensioenen, waaronder begrepen een prognose van de rente die de verzekeraar hanteert bij het vaststellen van dat koopsomtarief;
meer subsidiair:verklaring voor recht dat [eiser] heeft gedwaald bij zijn aanvaarding van pensioenbrief 2004 ten aanzien van de wijziging zoals onder punt II genoemd, dat [eiser] vanwege die dwaling een succesvol beroep heeft gedaan op de vernietiging van deze aanvaarding en dat als gevolg van deze vernietiging voor het verzekerd pensioenkapitaal moet worden uitgegaan van een prognose van het op de pensioneringsdatum van [eiser] geldende koopsomtarief voor dadelijk ingaande ouderdomspensioenen, waaronder begrepen een prognose van de rente die de verzekeraar hanteert bij het vaststellen van dat koopsomtarief;
2. verklaring voor recht dat KHN gehouden is ervoor zorg te dragen dat het pensioenkapitaal dat ten behoeve van [eiser] is verzekerd bij Nationale Nederlanden voldoende is om zijn beoogde ouderdomspensioen te kunnen aankopen bij Nationale Nederlanden, zijnde een ouderdomspensioen van € 37.125 bruto per jaar van leeftijd 65 tot 67 en een levenslang ouderdomspensioen van € 45.281 bruto per jaar vanaf leeftijd 67, waarbij moet worden uitgegaan van de koopsomtarieven voor dadelijk ingaande pensioenen zoals die gelden op de datum van daadwerkelijke aankoop van het hiervoor genoemde ouderdomspensioen van € 37.125 respectievelijk € 45.281 bruto per jaar, waaronder begrepen de gemiddelde levensverwachting en het rentepercentage dat Nationale Nederlanden op de datum van daadwerkelijke aankoop hanteert voor het bepalen van die koopsomtarieven;
3. KHN te veroordelen tot het betalen van een zodanige koopsom aan Nationale Nederlanden dat [eiser] het beoogde ouderdomspensioen kan aankopen op straffe van verbeurte van een dwangsom bij niet voldoening;
4. KHN te veroordelen tot betaling van € 25.000,00 aan [eiser] ;
5. KHN te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 4.955,68;
6. KHN te veroordelen in de proces- en nakosten
3.2.
KHN heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De hoofdsom

Waar gaat het geschil over?
4.1.
[eiser] is in dienst bij KHN en heeft op grond van zijn arbeidsovereenkomst recht op een individuele pensioenvoorziening. Partijen hebben die voorziening getroffen in de vorm van een c-polis. De pensioentoezegging en andere pensioenafspraken blijken uit de pensioenbrieven die KHN aan [eiser] heeft verstrekt. Enkele maanden voordat [eiser] met pensioen ging kwam hij erachter dat er aanzienlijk minder kapitaal zou worden uitgekeerd dan dat hij verwacht had. Hierdoor kon hij minder ouderdomspensioen aankopen en zag hij zijn maandelijks inkomen dalen. [eiser] stelt dat deze tegenvaller niet voor zijn risico behoort te blijven. Hij is van mening dat hij recht heeft op een zodanig kapitaal dat hij daarmee het beoogd ouderdomspensioen kan aankopen.
4.2.
In deze zaak gaat het om de uitleg van de pensioenovereenkomst tussen partijen. Kern van het geschil is de vraag of partijen in 2004 een wijziging van de geldende variabele rekenrente naar een vaste rekenrente van 5,5% per jaar zijn overeengekomen. Deze wijziging brengt met zich dat [eiser] een minder hoog ouderdomspensioen kan aankopen dan onder de oude regeling het geval was, waarbij uit werd gegaan van een prognose. Vanwege die verslechterde positie heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen deze wijziging.
4.3.
[eiser] heeft zijn standpunt dat de variabele rekenrente ongewijzigd is gebleven gebaseerd op de tekst van de pensioenbrieven van 1994 en 1989. Tussen partijen is niet in geschil dat in die pensioenbrieven uit werd gegaan van een variabele rekenrente, aangezien in artikel 8 lid 2 is bepaald dat bij de berekening van de verzekerde kapitalen wordt uitgegaan van een prognose van de op die datum geldende koopsomtarieven voor dadelijk ingaande pensioenen. Dat deze bepaling later door KHN is gewijzigd zodanig dat vanaf 2004 bij de berekening uit werd gegaan van een vast rentepercentage van 5,5%, kan volgens [eiser] geen stand houden. Hij stelt dat KHN hem niet, althans onvoldoende en onvolledig heeft geïnformeerd over de wijziging en de gevolgen daarvan. Had KHN wel aan die informatieverplichting voldaan, dan had [eiser] niet met de wijziging ingestemd. Gevolg van het ontbreken van die instemming zou zijn dat de wijziging niet kon worden doorgevoerd en [eiser] nu – bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd – aanspraak kan maken op het beoogd ouderdomspensioen zoals dat uit de pensioenbrief van 1994 voort zou vloeien.
4.4.
Tegen de vordering van [eiser] heeft KHN ten eerste aangevoerd dat [eiser] niet binnen bekwame tijd nadat hij bekend werd, althans had behoren te zijn met de wijziging heeft geklaagd. Door dat pas zeven jaar later te doen, is de klachtplicht van artikel 6:89 BW geschonden. Daarnaast is de vordering tot vernietiging van de rechtshandeling op grond van dwaling verjaard.
4.5.
Ook wanneer het aankomt op een inhoudelijke behandeling van de vordering, betwist KHN dat [eiser] aanspraak kan maken op betaling van een aanvullende koopsom. De verzekering bij Nationale Nederlanden is een streefregeling. Dat betekent dat gestreefd wordt naar een bepaalde pensioenhoogte. Er bestaat geen garantie op een bepaald pensioen. Op KHN rust slechts de verplichting tot betaling van de pensioenpremies. Aan die verplichting heeft zij voldaan, waardoor zij van haar verplichtingen is ontheven. Daarnaast is de c-polis op uitdrukkelijk verzoek van [eiser] in stand gelaten toen hij in dienst trad. De gestelde pensioenschade dient daarom aan [eiser] worden toegerekend. Hij had immers ook kunnen deelnemen in de collectieve eindloonregeling waaraan de rest van de werknemers deelnemen.
Klachtplicht en verjaring
4.6.
KHN stelt allereerst dat de [eiser] de klachtplicht heeft geschonden en dat het beroep op dwaling is verjaard. Zij legt daaraan ten grondslag dat [eiser] reeds bij de toezending van de pensioenbrief 2004 bij brief van KHN van 20 april 2007 op de hoogte was, althans had kunnen zijn, van de vanaf dat moment gehanteerde vaste rente van 5,5%. [eiser] is financieel goed onderlegd en als lid van managementteam had hij op de hoogte kunnen zijn van de wijziging. De klachttermijn is dan ook op die datum aangevangen. Door met zijn klacht aan KHN over de vaste rente van 5,5% ruim zeven jaar te wachten heeft hij niet voldaan aan zijn klachtplicht ex artikel 6:89 BW.
4.7.
[eiser] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Hij stelt dat KHN hem pas bij brief van 16 mei 2017 heeft meegedeeld dat naast de fiscaal noodzakelijke wijzigingen nog een andere wijziging door KHN was doorgevoerd in de pensioenbrief 2004. Die mededeling deed KHN alleen omdat [eiser] uit eigen onderzoek was gebleken dat KHN vanaf 2004 uitging van een vast rentepercentage in plaats van de daarvoor variabele rente. Dat hij de pensioenbrief 2004 heeft ondertekend, betekent niet dat hij welbewust heeft ingestemd met die wijziging. Hij is in de begeleidende brief van KHN niet gewezen op het gewijzigde rentepercentage, laat staan op de gevolgen die die wijziging met zich zou kunnen brengen.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de klachttermijn niet is ingegaan op het moment van de toezending van de pensioenbrief 2004 door KHN bij brief van 16 mei 2007. Gesteld noch gebleken is dat de – onder meer op het punt van de gehanteerde rente gewijzigde – inhoud van de pensioenbrief 2004 voorafgaande aan de toezending van de brief van 16 mei 2007 met [eiser] is besproken, noch dat [eiser] in die periode door KHN of Nationale Nederlanden op de gewijzigde rente is gewezen. Het enkel toesturen van de pensioenbrief 2004 door KHN, is onvoldoende om te concluderen dat [eiser] in 2007 redelijkerwijs op de hoogte moet worden geacht van het instellen van een vaste rente van 5,5%. Dat [eiser] als lid van het managementteam financieel goed onderlegd was, maakt dit oordeel niet anders, omdat het instellen van een vaste rente niet werd voorgeschreven door de nieuwe wetgeving. Bovendien is niet in te zien hoe [eiser] op dat moment al behoorde te weten dat een vaste rente van 5,5% gezien de – onzekere en onvoorziene – toekomstige ontwikkelingen, ontoereikend was om het kapitaal te bereiken dat nodig zou zijn om het beoogde pensioen op de pensioendatum in te kopen. Door KHN is verder nog gesteld dat [eiser] in 2011 vragen heeft gesteld over zijn pensioen waaruit onmiskenbaar zou blijken dat [eiser] op de hoogte moet zijn geweest van de doorgevoerde wijzigingen in 2004. Ook dat standpunt slaagt niet, omdat de door [eiser] gestelde vragen vrij algemeen van aard zijn en uit niets blijkt dat hij op de hoogte moet zijn geweest van de wijzigingen. Door [eiser] is ter zitting gesteld en door KHN is niet weersproken dat op zijn vragen geen antwoord van KHN is gevolgd, waardoor ook daardoor geen wetenschap van de wijziging bij [eiser] kan worden verondersteld. De kantonrechter neemt het moment dat [eiser] feitelijk onderzoek deed naar zijn pensioenvoorziening en de wijziging constateerde zoals door [eiser] gesteld in 2016 als ingangsdatum van zowel de klachttermijn als de verjaringstermijn als bedoeld in artikel 3:310 BW. Het beroep van KHN op schending van de klachtplicht wordt daarmee verworpen. Ditzelfde geldt voor het beroep op verjaring.
De wijziging van de marktrente in de pensioenbrief 2004
4.9.
Vast staat dat de pensioenbrief 2004 - die wijzigingen bevat ten opzichte van de pensioenbrief 1994 - door [eiser] is ondertekend. De stelling van KHN dat [eiser] zich hierdoor heeft verbonden aan de afspraken opgenomen in die laatste pensioenbrief, wordt verworpen. Aangezien de pensioenbrief 2004, zoals [eiser] stelt, voor hem nadelige wijzigingen (waaronder een door NN gehanteerde vaste rente van 5,5%) bevatte, mocht KHN er slechts dan op vertrouwen dat [eiser] hiermee had ingestemd als aan hem duidelijkheid was verschaft over de inhoud van die wijziging(en) en op basis van verklaringen of gedragingen van [eiser] een welbewuste en ondubbelzinnige instemming met die wijziging(en) mag worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2010:BK3570 en ECLI:NL:HR:2018:2170). Dit criterium is niet anders op grond van het enkele feit dat [eiser] financieel goed onderlegd was. Vast is komen te staan dat KHN [eiser] niet heeft gewezen op de wijziging van het rentepercentage en de gevolgen die die wijziging met zich kon brengen. KHN heeft bovendien geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een welbewuste en ondubbelzinnige instemming van [eiser] met de inhoud van de pensioenbrief 2004 blijkt en de daarin vermelde vaste rente van 5,5% kan worden afgeleid. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] de wijziging niet heeft aanvaard. Voor de beoordeling van dit geschil zal daarom uit worden gegaan van de inhoud van de pensioenovereenkomst zoals vastgelegd in de pensioenbrief 1994.
Waar heeft [eiser] op grond van de pensioenbrief 1994 recht op?
4.10.
Welke rechten en plichten hadden [eiser] en KHN op grond van de pensioenbrief 1994? Bij indiensttreding bij KHN heeft [eiser] ervoor gekozen niet deel te nemen aan de collectieve eindloonregeling die aan de werknemers van KHN geboden werd, maar zijn reeds bestaande c-polis te continueren. Partijen zijn het er over eens dat de afgesloten c-polis een kapitaalovereenkomst is. De verzekering bouwt op tot een vastgesteld kapitaal waarmee op de pensioendatum het ouderdomspensioen dient te worden aangekocht.
4.11.
Het houdt partijen verdeeld of de aan [eiser] gedane pensioentoezegging een gegarandeerde pensioenuitkering (eindloonregeling) inhoudt, dan wel een zogeheten streefregeling. Voor de beantwoording van die vraag is onderstaande bepaling uit de pensioenbrief van belang:
Artikel 4
Grootte van het beoogde ouderdomspensioen
1.
Het beoogde jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt 2,33% van de op de ingangsdatum geldende pensioengrondslag vermenigvuldigd met uw aantal pensioenjaren.
Artikel 8
Uitvoering
(…)
2. De grootte en vorm van de verzekering zijn/worden zodanig bepaald dat de verzekerde kapitalen, daarbij tevens rekening houdend met de eventueel gegarandeerde winstuitkeringen, voldoende zijn om op de uitkeringsdatum de beoogde pensioenen te verkrijgen. Hierbij is uitgegaan van een prognose van de op die datum geldende koopsomtarieven voor dadelijk ingaande pensioenen.
3. Indien de pensioengrondslag, de burgerlijke staat en/of de prognose van de koopsomtarieven verandert, zullen wij u in staat stellen – indien dit naar het oordeel van de Maatschappij nodig is – de verzekering aan te passen per 1 januari samenvallend met of eerstvolgend op de datum van zo’n verandering.(…)
4. Indien uit de verzekering hogere of lagere pensioenuitkeringen voortvloeiden dan is beoogd – als gevolg van afwijkingen van de in lid 2 aangegeven prognoses en/of als gevolg van de voor de verzekering geldende bepalingen – zullen de pensioenaanspraken gelijk zijn aan die hogere resp. lagere bedragen.
4.12.
Artikel 8 lid 4 bepaalt dat wanneer zich de situatie voordoet dat de daadwerkelijke pensioenuitkering tegenvalt ten opzichte van hetgeen beoogd was voor risico van de werknemer komt. De kantonrechter is van oordeel dat een pensioenovereenkomst als deze redelijkerwijs moet worden gekwalificeerd als, in de bewoordingen van voor de inwerkingtreding van de Pensioenwet, een kapitaalverzekering met pensioenclausule. Bij de vaststelling van de hoogte van het te verzekeren kapitaal wordt er naar gestreefd dat met het verzekerde kapitaal in de toekomst (onder meer) een ouderdomspensioen kan worden aangekocht op basis van het eindloon.
4.13.
Hoewel er dus wordt gestreefd naar een bepaalde uitkering, wordt de uitvoering vormgegeven via een kapitaalverzekering. Er bestaat voor [eiser] dus geen garantie op een bepaalde uitkering, maar op een bepaald kapitaal. De beoogde uitkering is echter wel richtinggevend voor het bepalen van de hoogte van het kapitaal dat moet worden opgebouwd. De verzekeraar bepaalt de hoogte van het ouderdomspensioen onder meer aan de hand van de gemiddelde levensverwachting en de marktrente op het moment van omzetting van het pensioenkapitaal in het levenslang ouderdomspensioen. Het langlevenrisico en het risico van wijziging van de rente liggen bij de werknemer. Dit brengt met zich dat het voor [eiser] tegenvallende resultaat in beginsel op grond van artikel 8 lid 4 Pensioenbrief 1994 voor zijn rekening en risico behoort te blijven.
4.14.
Naast de verklaring voor recht dat de wijziging ten aanzien van het vaste rentepercentage niet is aanvaard, vraagt [eiser] te verklaren voor recht dat KHN gehouden is ervoor zorg te dragen dat het pensioenkapitaal dat ten behoeve van hem is verzekerd bij Nationale Nederlanden voldoende is om zijn beoogd ouderdomspensioen te kunnen aankopen. Daarmee vraagt hij in feite om te vast te stellen dat sprake is van een gegarandeerde pensioenuitkering. [eiser] heeft gesteld dat een ouderdomspensioen van € 37.125,- bruto per jaar van 65 tot 67 jaar en een levenslang ouderdomspensioen van € 45.281,- bruto per jaar vanaf 67 jaar beoogd was én dat hij een zodanig ouderdomspensioen ook op grond van artikel 8 lid 2 pensioenbrief 1994 zou kunnen aankopen. Deze vordering kan niet worden toegewezen. Ten eerste omdat onder r.o. 4.13 reeds is overwogen dat geen sprake is van een gegarandeerd pensioenkapitaal, maar van een streefregeling. Maar ook omdat [eiser] niet, althans – gelet op de betwisting van KHN - onvoldoende heeft onderbouwd hoe hij tot de genoemde pensioenaanspraken is gekomen. De enkele mededeling dat deze bedragen het resultaat zijn van een berekening door zijn pensioenadviseur is daartoe onvoldoende.
Aanvullende koopsom als gevolg van gestegen levensverwachting
4.15.
Om een tegenvallend resultaat te voorkomen of te beperken, is in artikel 8 lid 3 van de pensioenbrief 1994 opgenomen dat de verzekering kan worden aangepast wanneer – voor zover hier relevant – de prognose van de koopsomtarieven verandert. De prognose van de koopsomtarieven wordt voornamelijk bepaald door de levensverwachting en de rekenrente. Nu vast is komen te staan dat tussen partijen geen sprake is van een vast rentepercentage van 5,5%, maar zoals in de pensioenbrief 1994 van een prognose, is op dat punt niet meer relevant of KHN [eiser] op dat punt in de gelegenheid had moeten stellen de verzekering aan te passen.
4.16.
Die vraag is nog wel relevant voor de wijziging van de levensverwachting. Het gevolg van die wijziging was immers dat het beoogde ouderdomspensioen van [eiser] niet meer gehaald zou gaan worden. Nationale Nederlanden heeft daarom in 2017 een voorstel aan KHN gedaan om een eenmalige koopsom van € 25.000,- te betalen waarmee het gat gedicht zou worden.
4.17.
De reden dat KHN uiteindelijk, ondanks de wil van [eiser] om deze aanvullende koopsom te betalen, deze koopsom niet heeft betaald, is volgens KHN gelegen in het feit dat [eiser] aan de betaling een voorwaarde had verbonden. Namelijk: de voorwaarde dat zij ook de koopsom zou betalen als gevolg van de verhoging van de marktrente. Aangezien KHN niet met die voorwaarde wilde instemmen, heeft zij de koopsom niet voldaan. KHN stelt dat, aangezien [eiser] het aanbod van KHN heeft verworpen, er geen grond meer bestaat om nu nog aanspraak te maken op betaling van de aangeboden € 25.000,-.
4.18.
[eiser] heeft de koopsom van € 25.000,- vervolgens zelf betaald en vordert die in deze procedure van KHN. Hij stelt daartoe dat het juist KHN was die een voorwaarde aan het aanbod had verbonden. Die voorwaarde luidde dat hij bij aanvaarding zou afzien van zijn aanspraak op verhoging van het verzekerd pensioenkapitaal vanwege de gedaalde marktrente. [eiser] heeft die voorwaarde niet geaccepteerd als gevolg waarvan geen overeenstemming is bereikt.
4.19.
De kantonrechter is het volgende van oordeel. Vast staat dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder de aanvullende koopsom door KHN zou worden voldaan. Daarvoor is niet relevant wie de voorwaarde stelde. Zij zijn het immers niet eens geworden als gevolg waarvan [eiser] ervoor gekozen heeft zelf de betaling te doen. De vordering van [eiser] vindt zijn grondslag dus in ieder geval niet in de nakoming van een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst.
4.20.
De vordering van [eiser] om KHN te veroordelen tot betaling van € 25.000,- kan dan alleen nog worden toegewezen als KHN op grond van de pensioenovereenkomst gehouden zou zijn tot betaling van een aanvullende koopsom. Van een dergelijke verplichting is niet gebleken. Wel rust op KHN de verplichting om [eiser] in staat te stellen de verzekering aan te passen conform artikel 8 lid 3 pensioenbrief 1994. Aan die verplichting heeft KHN voldaan door de informatie van Nationale Nederlanden met de brief van 16 mei 2017 aan [eiser] toe te sturen. Nu onvoldoende is onderbouwd dat op grond van de pensioenovereenkomst op KHN ook de verplichting rust om de aanvullende koopsom te betalen, zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.21.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu de vordering van [eiser] tot betaling van een geldsom worden afgewezen, zal ook de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
Proceskosten
4.22.
Aangezien de primaire vordering van [eiser] zal worden toegewezen, zal KHN als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 103,38
- griffierecht € 476,00
- salaris gemachtigde € 600,00 (2 x € 300,00)
-------------
Totaal € 1.179,38
Nakosten
4.23.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de door KHN in de Pensioenbrief 2004 voorgestelde wijziging ten aanzien van het vaste rentepercentage van 5,5% voor de berekening van het verzekerd pensioenkapitaal niet is aanvaard door [eiser] , zodat [eiser] niet gebonden is aan deze wijziging en KHN daarom gedurende het dienstverband van [eiser] voor het verzekerd pensioenkapitaal steeds had moeten uitgaan van een prognose van het op de pensioneringsdatum van [eiser] geldende koopsomtarief voor dadelijk ingaande ouderdomspensioenen, waaronder begrepen een prognose van de rente die de verzekeraar hanteert bij het vaststellen van dat koopsomtarief;
5.2.
veroordeelt KHN tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.179,38, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen nadat KHN is aangeschreven tot betaling van deze kosten;
5.3.
veroordeelt KHN, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2019.