ECLI:NL:RBMNE:2018:897

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
UTR 16/170, UTR 16/173, UTR 16/178, UTR 16/179, UTR 16/181 en UTR 16/184
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor beëindiging strijdig gebruik van hotelappartementen als hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. De eisers, die hotelappartementen in een appartementencomplex bezitten of huren, zijn door de gemeente gelast om het strijdige gebruik van deze appartementen als hoofdverblijf te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat één van de eisers geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er sprake is van een afgeleid (contractueel) belang. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van overtreding van het bestemmingsplan en of er concreet zicht op legalisatie bestaat. De rechtbank concludeert dat het gebruik van de appartementen als permanente bewoning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het handhavend optreden van de gemeente onterecht maken. De rechtbank heeft het beroep van de niet-belanghebbende eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het bezwaar van deze eiser niet-ontvankelijk is. De overige beroepen zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten van de gegronde eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 16/170, UTR 16/173, UTR 16/178, UTR 16/179, UTR 16/181 en UTR 16/184

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2018 in de zaken tussen

1. [eiser sub 1] (UTR 16/170)

2. [eiser sub 2] (UTR 16/173)

3. [eiser sub 3] (UTR 16/178)

4. [eiser sub 4] (UTR 16/179)

5. [eiser sub 5] (UTR 16/181) en

6. [eiser sub 6] (UTR 16/184)te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M. Kuiper),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 23 april 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder eisers gelast om uiterlijk 1 januari 2016 het strijdige gebruik van respectievelijk het hotelappartement aan de [straatnaam] [nummer- en letteraanduiding] (eiser sub 1), [nummer- en letteraanduiding] (eiser sub 3), [nummer- en letteraanduiding] (eiser sub 4), [nummer- en letteraanduiding] (eiser sub 5) en [nummer- en letteraanduiding] (eiser sub 6) te [woonplaats] als hoofdverblijf te beëindigen en beëindigd te houden, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per maand, met een maximum van € 9.000,-.
Bij afzonderlijke besluiten van 27 november 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers en [A] hebben elk tegen het aan hen gerichte bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij verweerschrift van 18 november 2016 heeft verweerder meegedeeld dat de begunstigingstermijn is opgeschort tot zes weken nadat door de rechtbank op de beroepen is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2016. Eisers [eiser sub 3] , [eiser sub 5] , [eiser sub 4] en [eiser sub 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting heeft [A] het door hem ingestelde beroep ingetrokken.
In overleg met partijen is de behandeling van de beroepen ter zitting aangehouden in afwachting van een door eisers in te dienen concept-ontwerpbestemmingsplan ten behoeve van het appartementencomplex [naam 1] en jachthaven [naam eiser sub 2] . In een verkort proces-verbaal van het verhandelde ter zitting zijn de tussen partijen overeengekomen afspraken neergelegd, waarbij aan eisers een termijn van drie maanden is verleend om aan de gemaakte afspraken uitvoering te geven. Bedoelde termijn is door de rechtbank uiteindelijk verlengd tot 1 november 2017.
Naar aanleiding van de in het verkort proces-verbaal neergelegde afspraken zijn door partijen diverse stukken overgelegd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat door eisers twee ontwerpbestemmingsplannen aan verweerder zijn aangeboden. Bij brief van 26 september 2017 heeft verweerder hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens hervat op 16 januari 2018. Eisers [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het appartementencomplex [naam 1] is gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [woonplaats] . Eiser [eiser sub 1] is eigenaar van appartement nummer [nummer- en letteraanduiding] , eiser [eiser sub 3] is eigenaar van nummer [nummer- en letteraanduiding] , eiser [eiser sub 6] is eigenaar van nummer [nummer- en letteraanduiding] en eiser [eiser sub 5] is eigenaar van nummer [nummer- en letteraanduiding] . Eiser [eiser sub 4] is huurster van nummer [nummer- en letteraanduiding] en eiser [eiser sub 2] is eigenaar van nummer [nummer- en letteraanduiding] . Daarnaast is [eiser sub 2] eigenaar van de naastgelegen jachthaven.
2. Ten tijde van de bestreden besluiten gold het bestemmingsplan “Eerste Herziening bestemmingsplan Plassengebied”, waarbij aan het perceel de bestemming “Jachthavengebied met hotel – Rs(wh)” is toegekend. Ingevolge artikel 11.1, onder f, van de planregels bij dat bestemmingsplan zijn de betreffende gronden bestemd voor de bedrijfsvoering van een horecabedrijf met hotel en hotelappartementen, waar zulks met de nadere aanduiding “(wh)”-Rs(wh) op de plankaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 1, lid 1.2.38 van de planregels bij dat bestemmingsplan wordt onder hotelappartement verstaan een wooneenheid, al dan niet deel uitmakend van een hotel, niet bedoeld voor permanente bewoning door één en hetzelfde huishouden.
3. Verweerder heeft het gebruik van eisers van de respectievelijke hotelappartementen strijdig geacht met de hiervoor vermelde bepalingen van het bestemmingsplan “Eerste Herziening bestemmingsplan Plassengebied”.
Verweerder heeft zich bij de bestreden besluiten voorts op het standpunt gesteld dat het gebruik van eisers van die appartementen eveneens in strijd is met het, toen nog in ontwerp zijnde bestemmingsplan “Plassengebied Loosdrecht 2013”. Dit bestemmingsplan is op 7 juli 2016 door de raad van de gemeente Wijdemeren vastgesteld. Tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan is door de Vereniging van Eigenaren van het Appartementengebouw [naam 1] (VvE [naam 1] ) en onder andere eisers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft dit beroep bij uitspraak van 30 augustus 2017 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RVS:2017:2345).
Belanghebbendeschap van eiser [eiser sub 2] (UTR 16/173)
4. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding eerst te beoordelen of eiser [eiser sub 2] als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt in het door hem ingestelde beroep, dat ziet op de aan eiser [eiser sub 4] opgelegde last onder dwangsom.
4.1
Eiser [eiser sub 2] is eigenaar van appartement nummer [nummer- en letteraanduiding] , welk appartement door eiser [eiser sub 4] wordt gehuurd.
4.2
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB9966) brengt het vereiste van een rechtstreeks belang met zich dat in beginsel geen belanghebbendheid wordt aangenomen ingeval van een zogeheten afgeleid belang; dat wil zeggen in de situatie waarin het besluit indirect - bijvoorbeeld via een contractuele relatie - de betrokken belangen raakt.
4.3
De rechtbank stelt vast dat de last onder dwangsom is opgelegd aan eiser [eiser sub 4] , als huurster van nummer [nummer- en letteraanduiding] , en niet aan eiser [eiser sub 2] , eigenaar van het perceel. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat eiser [eiser sub 2] , uit het oogpunt van zijn contractuele relatie met eiser [eiser sub 4] , contractueel consequenties zal ondervinden van de aan eiser [eiser sub 4] opgelegde last onder dwangsom, kan dat de rechtbank niet tot het oordeel leiden dat eiser een eigen direct belang heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee slechts sprake van een afgeleid (contractueel) belang.
4.4
Nu eiser [eiser sub 2] geen aantoonbaar eigen belang heeft bij de aan eiser [eiser sub 4] opgelegde last onder dwangsom, moet worden geoordeeld dat verweerder het bezwaar van eiser [eiser sub 2] tegen de aan [eiser sub 4] opgelegde last onder dwangsom niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank zal doen wat verweerder had behoren te doen. Het bezwaar wordt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb (alsnog) niet-ontvankelijk verklaard.
4.5
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser [eiser sub 2] het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voorts veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser [eiser sub 2] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting) met een waarde per punt van € 501,-.
Met betrekking tot de overige beroepen (UTR 16/170, UTR 16/178, UTR 16/179, UTR 16/181 en UTR 16/184)
Overtreding
5. Gelet op de uitspraak van de ABRS van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2345, gewezen in het beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan “Plassengebied Loosdrecht 2013”, is tussen eisers, behalve wat eiser [eiser sub 3] betreft, en verweerder niet langer in geschil en staat ook voor de rechtbank vast dat het gebruik van de appartementen door eisers als permanente bewoning in strijd is met het ten tijde van de bestreden besluiten geldende bestemmingsplan “Eerste Herziening bestemmingsplan Plassengebied”. Gelet hierop behoeven de hierop betrekking hebbende beroepsgronden van deze eisers geen nadere bespreking.
6.1
Eiser [eiser sub 3] voert aan dat het gebruik van zijn appartement ( [nummer- en letteraanduiding] ) niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat dit gebruik op grond van artikel 41 van het overgangsrecht van het oorspronkelijke bestemmingsplan ‘Plassengebied’ is toegestaan. Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit oorspronkelijke bestemmingsplan, zijnde 1 juli 1994, is zijn appartement onafgebroken bewoond geweest. Ter onderbouwing hiervan heeft hij gewezen op de door hem in bezwaar overgelegde bewijsstukken.
6.2
In voornoemde uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de ABRS in rechtsoverweging 55.5 overwogen dat de permanente bewoning van de appartementen
[straatnaam] [nummer- en letteraanduiding] , [nummer- en letteraanduiding] , [nummer- en letteraanduiding] , [nummer- en letteraanduiding] en [nummer- en letteraanduiding] is aangevangen nà de inwerkingtreding van het voorheen geldende bestemmingsplan “Plassengebied” op 1 juli 1994 èn dat permanente bewoning van die appartementen in strijd was met dat bestemmingsplan. De ABRS heeft op grond daarvan geoordeeld dat sprake was van illegaal gebruik door eisers. De rechtbank acht geen termen aanwezig om ten aanzien van eiser [eiser sub 3] hierover nu anders te oordelen. De ABRS heeft in de uitspraak van 30 augustus 2017 met de hiervoor genoemde zinsnede dat de permanente bewoning van de appartementen is aangevangen nà de inwerkingtreding van het voorheen geldende bestemmingsplan “Plassengebied” op 1 juli 1994 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud voor elk van de appartementen het beroep op het overgangsrecht beoordeeld, ook ten aanzien van het appartement van eiser [eiser sub 3] . Het betoog van eiser [eiser sub 3] slaagt niet.
7. Uit het voorgaande volgt dat het gebruik van de appartementen door eisers als permanente bewoning in strijd is met het ten tijde van de bestreden besluiten geldende bestemmingsplan en dat verweerder bevoegd was tot handhavend optreden.
7.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de ABRS zal, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie
8.1
De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van de bestreden besluiten geen concreet zicht op legalisering bestond. Het, ten tijde van de bestreden besluiten nog in ontwerp zijnde maar op 7 juli 2016 vastgestelde, bestemmingsplan “Plassengebied Loosdrecht 2013” staat permanente bewoning van de appartementen [straatnaam] [nummer- en letteraanduiding] , [nummer- en letteraanduiding] , [nummer- en letteraanduiding] , [nummer- en letteraanduiding] en [nummer- en letteraanduiding] niet toe. De permanente bewoning van deze appartementen is ook niet onder het in dit bestemmingsplan opgenomen persoonsgebonden overgangsrecht gebracht. De bestemmingsplanprocedure hierover is inmiddels afgerond. De beroepen van VvE [naam 1] en anderen heeft de ABRS in de uitspraak van 30 oktober 2017 ongegrond verklaard.
8.2
Weliswaar hebben partijen naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 2 december 2016 door middel van een door eisers in te dienen ontwerpbestemmingsplan onderzocht of permanent wonen in appartementencomplex [naam 1] toch tot de mogelijkheden zou behoren, maar dit heeft niet alsnog geleid tot concreet zicht op legalisatie. Door eisers zijn twee ontwerpbestemmingsplannen aan verweerder aangeboden, maar verweerder heeft niet met deze ontwerpen ingestemd. De rechtbank moet dan ook concluderen dat bij verweerder ten tijde van de bestreden besluiten niet de bereidheid heeft bestaan en evenmin nà het indienen van de ontwerpbestemmingsplannen alsnog bestaat om medewerking te verlenen aan het door eisers gewenste gebruik van de appartementen. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden
9. Eisers hebben betoogd dat verweerder 40 jaar niet tegen permanente bewoning is opgetreden. Daarmee stellen zij zich kennelijk op het standpunt dat verweerder op grond daarvan had moeten afzien van handhavend optreden.
9.1
De rechtbank stelt voorop dat de gestelde permanente bewoning van 40 jaar niet vaststaat nu de rechtbank met de ABRS er van uitgaat dat de permanente bewoning van de appartementen door eisers pas is aangevangen nà de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Plassengebied” op 1 juli 1994. Maar ook uitgaande van 1 juli 1994 levert het enkele tijdsverloop op grond van vaste rechtspraak van de ABRS geen bijzondere omstandigheid op om van handhaving af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRS van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4401). Daarbij komt dat uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat de onderscheiden bewoners van het appartementencomplex [naam 1] in 1978, 1982 en 2004 op de hoogte zijn gesteld van het feit dat het niet is toegestaan om permanent te wonen in het appartementencomplex tenzij een geslaagd beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan. Verweerder heeft dan ook niet berust in de permanente bewoning van de hotelappartementen. De beroepsgrond slaagt niet.
10.1
Door eisers is ter zitting nog betoogd dat eisers de appartementen hebben gekocht vanuit de gedachte dat permanent wonen was toegestaan. Door permanent wonen niet toe te staan en daartegen handhavend op te treden, worden eisers onevenredig getroffen, aangezien zij bij eventuele verkoop van het appartement zullen worden geconfronteerd met een aanzienlijk financieel verlies.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid voor rekening en risico van eisers dient te blijven, nu het bij aankoop van een appartement aan hen is te onderzoeken welke mogelijkheden het bestemmingsplan biedt met betrekking tot het gebruik daarvan. Bovendien volgt uit vaste rechtspraak van de ABRS dat de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond biedt voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRS van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:592). De rechtbank ziet dan ook in deze omstandigheid geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder van handhaving had moeten afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
10.3
Gelet op het voorgaande zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan verweerder van handhaving had behoren af te zien.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
11. In het beroepschrift hebben eisers een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat door verweerder niet handhavend wordt opgetreden bij appartementencomplex [naam 2] . Deze beroepsgrond hebben eisers ter zitting van de rechtbank niet langer gehandhaafd, zodat deze grond geen nadere bespreking behoeft. Eisers hebben ter zitting wel een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan met de stelling dat nu verweerder niet overgaat tot handhaving bij de andere hotelappartementencomplexen, maar enkel bij appartementencomplex [naam 1] , dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
11.1
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat sprake is van gelijke gevallen. Afgezien van het feit dat eisers hun beroep op dit punt niet of nauwelijks hebben geconcretiseerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met zijn ter zitting gegeven toelichting in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt, dat men ook bij andere hotelappartementen handhavend optreedt indien sprake is van een strijdig gebruik. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit betoog van verweerder te twijfelen. Gelet hierop doet zich geen strijd met het gelijkheidsbeginsel voor. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. De beroepen van eisers zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
UTR 16/173:
- verklaart het beroep van eiser [eiser sub 2] gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- verklaart het bezwaar van eiser [eiser sub 2] tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder het door eiser [eiser sub 2] betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser [eiser sub 2] tot een bedrag van € 1.252,50.
UTR 16/170, UTR 16/178, UTR 16/179, UTR 16/181 en UTR 16/184
- verklaart de beroepen van de overige eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. M.E.A. Braeken en
mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.