5.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1 primair
Verdachte heeft het tenlastegelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van
artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 20 februari 2018;
het proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ;
het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 4] , mede namens Landelijke Eenheid.
feit 2 subsidiair
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] reden op 1 november 2017 achter de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] aan. De verbalisanten zijn vanaf de Horsterweg (de rechtbank begrijpt: de Horsterweg te Leusden) de Hessenweg (de rechtbank begrijpt: de Hessenweg te Leusden) opgereden. Zij zagen dat de Hessenweg was afgesloten in verband met asfalteerwerkzaamheden. Zij zagen dat deze weg was afgesloten middels een schrikhek en een bord geslotenverklaring. Zij zagen dat de Polo om het hek heenreed en het bord en het schrikhek negeerde.De verbalisanten zagen dat het voertuig geen snelheid minderde. Zij zagen dat er wegwerkers bezig waren met hun werkzaamheden aan de weg. Zij zagen dat meerdere wegwerkers moesten wegspringen om te voorkomen dat ze werden aangereden door de Volkswagen Polo. De verbalisanten zagen vervolgens dat de Polo naar links het fietspad opreed. Zij zagen dat daar wederom wegwerkers bezig waren met hun werkzaamheden. De verbalisanten zagen dat ook deze wegwerkers weg moesten springen om een aanrijding met deze Polo te voorkomen. Zij zagen dat de Polo om een asfalteerauto reed. Achter deze asfalteerauto stonden wederom wegwerkers te werken.
Aangever [aangever 1] was op 1 november 2017 werkzaam op de Hessenweg in de gemeente Leusden. Omstreeks 23:30 uur die dag stonden zijn collega’s en hij te werken aan de weg. Hij hoorde sirenes en toen hij in de richting waar het geluid vandaan kwam keek, zag hij een personenauto op zich afkomen. Op het moment dat hij de Polo zag, moest hij snel reageren en sprong hij naar achteren. Als hij niet naar achteren zou zijn gesprongen, zou hij door de Polo zijn geraakt.
Aangever [aangever 2] was op 1 november 2017 werkzaam op de Hessenweg in de gemeente Leusden. Omstreeks 23:30 uur die dag stond hij met een bezem het asfalt te vegen, toen hij plotseling geluid achter zich hoorde. Hij keek om en zag een Volkswagen Polo op zich af komen rijden. De Volkswagen Polo kwam recht op hem afgereden. Hij is direct aan de kant gesprongen. Als hij niet zou zijn weggesprongen, zou hij zeker weten zijn aangereden.
Aangever [aangever 3] was op 1 november 2017, omstreeks 23:30 uur, werkzaam op de Hessenweg in de gemeente Leusden. Op het moment dat hij een las aan het afwerken was, hoorde hij achter zich een slippend geluid. Vrijwel gelijktijdig werd hij door de uitvoerder weggeduwd. Zijn zoon trok hem tevens aan zijn kraag naar achteren. Vrijwel direct passeerde hem rakelings een personenauto. Hij zag dat dit een Volkswagen Polo betrof. Als hij niet zou zijn weggetrokken, weet hij zeker dat hij was aangereden.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 1 november 2017 samen met de medeverdachte met de auto van zijn vriendin (de rechtbank begrijpt: de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] ) op pad was om in auto’s in te breken. Voorafgaand aan de inbraak in de auto op het parkeerterrein van het Van der Valk Hotel, waren zij daartoe al in meerdere parkeergarages geweest. Nadat er was ingebroken in de auto op het parkeerterrein van het Van der Valk Hotel, zijn zij van het parkeerterrein weggereden. Zij zagen daarna dat er een politieauto achter hen reed en zijn voor de politieauto gevlucht.Hij zag op een gegeven moment dat er mensen aan de weg aan het werk waren. Op afstand leek het erop dat de weg helemaal was afgesloten. Toen ze dichterbij kwamen, zagen ze een kleine opening waar ze wel langs konden komen. Hij zag daar wegwerkers.
feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Dit oordeel is gebaseerd op de bevindingen en waarnemingen van verbalisant [verbalisant 3] op het parkeerterrein van het Van der Valk hotel voorafgaand aan de daadwerkelijke inbraak in de auto en de verklaring van verdachte dat hij met zijn medeverdachte op pad was om in auto’s in te breken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
feit 2 subsidiair
Zowel verdachte als de medeverdachte hebben ieder voor zich ontkend dat de één respectievelijk de ander ten tijde van de achtervolging door de politieauto en het passeren van de wegwerkers de bestuurder van de Volkswagen Polo was. Verdachte en de medeverdachte verklaren beiden dat zij op dat moment de bijrijder van de Volkswagen Polo waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het ontbreken van voldoende betrouwbaar bewijs, niet met overtuiging worden vastgesteld wie van de twee verdachten ten tijde van de achtervolging en het passeren van de wegwerkers de bestuurder van de Volkswagen Polo was. De rechtbank zal daarom bij de verdere bespreking van de feiten in het midden laten wie de bestuurder en wie de passagier/bijrijder van de Volkswagen Polo is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, worden vastgesteld dat de Volkswagen Polo de wegwerkers zou hebben geraakt, indien de wegwerkers niet tijdig opzij waren gesprongen of weg waren getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de wegwerkers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen indien zij door de Volkswagen Polo zouden zijn geraakt. Naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto immers de aanmerkelijke kans op dat de voetganger daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Ook verdachte, die aangeeft dat hij de wegwerkers heeft gezien, moet zich hiervan bewust zijn geweest.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte en de medeverdachte, ongeacht het antwoord op de vraag wie van hen ten tijde van de achtervolging de bestuurder van de Volkswagen Polo was, gezamenlijk de aanmerkelijke kans dat de wegwerkers zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen willens en wetens hebben aanvaard en er aldus sprake was van medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt dat, om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, sprake dient te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. In een situatie waarin het verweten medeplegen van een met de vlucht verband houdend misdrijf is voorafgegaan door het daarmee samenhangend medeplegen van een ander strafbaar feit – zoals in de onderhavige situatie het geval is: verdachte en de medeverdachte waren ten tijde van het passeren van de wegwerkers samen op de vlucht voor de politie nadat zij een auto-inbraak hadden gepleegd – is het niet uitgesloten dat de voor het medeplegen van dat misdrijf relevante samenwerking reeds voordien is ontstaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar een arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 20 juni 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:2429), bevestigd door de Hoge Raad bij arrest van 20 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:240). Indien de wijze waarop verdachte en de medeverdachte met de Volkswagen Polo zijn gevlucht als een zo waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de voorgenomen auto-inbraak, kan ook wat betreft die vlucht worden aangenomen dat zo bewust en nauw is samengewerkt dat van medeplegen kan worden gesproken. In het voorbereiden van misdrijven als auto-inbraken ligt immers besloten dat men niet gepakt wil worden en bij een eventuele betrapping op de vlucht slaat, waarbij het voor de hand ligt dat de geldende verkeersvoorschriften niet in acht worden genomen en hierdoor risico’s ontstaan voor andere verkeersdeelnemers. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte en de medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt voorafgaand en ten tijde van de auto-inbraak op het parkeerterrein van het Van der Valk Hotel (het onder feit 1 primair bewezenverklaarde). Verdachte en de medeverdachte waren op de dag van de tenlastegelegde feiten op pad om op verschillende plekken auto-inbraken te plegen. Zij verplaatsten zich telkens van de ene naar de andere plek met voornoemde Volkswagen Polo. Op het moment dat verdachte en de medeverdachte er na het plegen van de auto-inbraak achter kwamen dat zij door een politieauto werden gevolgd, zijn zij in de Volkswagen Polo voor de politie op de vlucht geslagen. Gelet op het feit dat verdachte en de medeverdachte zich op die bewuste dag gedurende aanzienlijke tijd met de Volkswagen Polo samen verplaatsten, is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de verdachte en de medeverdachte in de Volkswagen Polo zijn gevlucht voor de politie als een zo waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de voorgenomen auto-inbraken, dat ook wat betreft het met die vlucht verband houdende misdrijf – poging tot zware mishandeling – zo bewust en nauw is samengewerkt dat van medeplegen van dit misdrijf kan worden gesproken. Dat niet gebleken is dat bij de voorbereiding van de auto-inbraken de vlucht met de Volkswagen Polo door de verdachte en de medeverdachte is besproken, doet hier niet aan af. De vlucht en het daaruit voortvloeiende gevaarlijke rijgedrag lag immers al besloten in hun plan auto-inbraken te gaan plegen, waarbij zij zich samen in dezelfde auto verplaatsten.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de medeverdachte gezamenlijk de aanmerkelijke kans dat de wegwerkers zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen willens en wetens hebben aanvaard. Indien er al zou zijn geclaxonneerd of zijn afgeremd bij het naderen van de wegwerkers, dan zou dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn geweest om een aanrijding te voorkomen. De wegwerkers geven immers ieder aan dat zij, als zij niet waren weggesprongen of door anderen weggetrokken, door de Volkswagen Polo zouden zijn geraakt. Het feit dat de wegwerkers niet zijn aangereden, is geen gevolg van het handelen van verdachte en de medeverdachte, maar is te danken aan de snelle reactie van de wegwerkers. Op grond van het voorgaande overweegt de rechtbank dat het rijgedrag van verdachte en de medeverdachte erop was gericht om koste wat kost te voorkomen dat de politie hen zou aanhouden, ook indien dat zou betekenen dat zij anderen daarmee mogelijk zwaar lichamelijk letsel zouden toebrengen. De rechtbank acht het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.