2.13.De vorderingen van ROC Leiden (zie onder 3.1) zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op het rapport van de Commissie Meurs. Uit met name dat rapport, maar ook uit de rapporten van PwC en de stellingen van partijen blijkt, samengevat, van de volgende (zoveel mogelijk chronologisch opgesomde) feiten die verband houden met het realiseren van de twee panden en de gevolgen daarvan:
ROC gaf, voordat de beide panden werden betrokken, onderwijs op ruim 20 (veelal) verouderde locaties in en bij Leiden. Door dit grote aantal panden was sprake van inefficiëntie. Veel oude panden waren toe aan renovatie, maar dat zou heel duur worden. [gedaagde 1] pakte bij zijn aantreden in 2001 het huisvestingsdossier op. Concentratie van het onderwijs op aanzienlijk minder locaties was toen binnen ROC Leiden al een leidende gedachte.
[gedaagde 1] heeft in 2001 een externe vastgoedadviseur ingeschakeld, de heer [A] , werkzaam bij bureau [bureau 1] (hierna: [A] ), om de huisvestingsmogelijkheden te onderzoeken. [A] heeft daarover een notitie geschreven. Het Stichtingsbestuur heeft de notitie besproken en aan [gedaagde 1] opdracht gegeven de mogelijkheid van het realiseren van één nieuw pand op de locatie bij het Lammenschanspark, nader uit te werken.
[gedaagde 1] heeft eind 2001 een extern financieel adviseur ingeschakeld, mevrouw [B] van het bureau [bureau 2] (hierna: [B] ), om de financiële gevolgen van het realiseren van een nieuw pand op één locatie te onderzoeken. [B] heeft daarover een notitie geschreven. Zij heeft de kosten van de nieuwbouw geraamd op een bedrag van ongeveer 46 miljoen euro en de financieringsbehoefte op een bedrag van 36 tot 40 miljoen euro.
Het College van Bestuur heeft in 2002 besloten om een terrein naast het Centraal Station te kopen en daarop ook een nieuw pand te realiseren. Het Stichtingsbestuur heeft daar in juni 2003 mee ingestemd.
[A] heeft eind 2003 een project-initiatie-document geschreven. Uit het document blijkt de bedoeling dat te zijner tijd een deel van de nieuwbouw kostendekkend zal worden verhuurd aan
“partners in leerprocessen”en ongeveer 20% van het bouwvolume van de nieuwbouw op commerciële basis aan andere partijen.
ROC Leiden heeft in maart 2004 het terrein bij het Centraal Station gekocht.
Het Da Vinci College, een school voor vmbo-onderwijs, was (en is) gevestigd op het terrein Lammenschans. De huisvesting van het Da Vinci College is vanaf 2004 in de gesprekken van ROC Leiden met de gemeente Leiden betrokken.
De Raad van Toezicht heeft in december 2004 een auditcommissie Nieuwbouw en een auditcommissie Financiën ingesteld. Het College van Bestuur heeft vanaf dat moment de besprekingen over de nieuwbouw in hoofdzaak niet meer met de Raad van Toezicht, maar met de auditcommissies gevoerd. In 2006 is [gedaagde 12] lid van de auditcommissie Financiën geworden en [gedaagde 10] lid van de auditcommissie Nieuwbouw.
ROC Leiden heeft in 2005/2006 voor het realiseren van de twee te bouwen panden CCL, CCL LMS en CCL CS opgericht. ROC Leiden is 100% aandeelhouder van CCL en CCL is 100% aandeelhouder van CCL LMS en CCL CS.
ROC Leiden heeft in 2005 besloten dat CCL als hoofdaannemer voor het bouwen van de twee panden zal optreden. CCL heeft korte tijd later de aanbesteding in gang gezet.
ROC Leiden is er in die tijd van uitgegaan dat de nieuwbouw zou bestaan uit:
ruimte voor ROC Leiden in de panden LMS en CS, in eigendom van ROC Leiden,
ruimte voor het Da Vinci College in het pand LMS, in eigendom van de gemeente Leiden, en
ruimte voor derden in de panden LMS en CS, in eigendom van een belegger.
ROC Leiden heeft in oktober 2005 een financieringsovereenkomst met ABN AMRO‑bank gesloten ter hoogte van een bedrag van 57 miljoen euro. ROC Leiden heeft in 2006 een aantal renteswaps afgesloten.
Vanaf medio 2006 heeft de Raad van Toezicht in toenemende mate kritiek geuit op onder meer het hoge ambitieniveau van het project, op de toedeling van verantwoordelijkheden, op het volgens de Raad van Toezicht bestaande gebrek aan inzicht in de financiën en op de te verwachten overschrijdingen van het bouwbudget.
De gemeente Leiden, ROC Leiden, CCL en het Da Vinci College hebben in december 2006 een projectovereenkomst gesloten, waarbij onder meer is overeengekomen:
dat CCL voor eigen rekening en risico het pand LMS zal ontwikkelen,
dat de gemeente Leiden toezicht zal houden op en (toekomstig) eigenaar zal zijn van het deel van het pand LMS dat door het Da Vinci College zal worden gebruikt,
dat de gemeente Leiden met een bedrag van 14,5 miljoen euro zal bijdragen aan de bouwkosten van het deel van het pand LMS dat door het Da Vinci College zal worden gebruikt,
dat de gemeente Leiden de oude panden van ROC Leiden zal kopen voor een bedrag van 25,6 miljoen euro.
De gemeente Leiden heeft ROC Leiden eind december 2006 een bouwvergunning voor het pand LMS verleend.
[gedaagde 1] heeft in die tijd opdracht gegeven aan [bureau 1] en [bureau 2] om kandidaten te werven voor de overname en/of de financiering van (een deel) van beide panden. [bureau 1] en [bureau 2] hebben daarna een bidbook opgesteld.
Het College van Bestuur heeft in juni 2007 een overschrijding van het bouwbudget van 5 miljoen euro met de Raad van Toezicht besproken.
[gedaagde 1] en [A] hebben in 2007 onderhandelingen gevoerd met belegger Green Real Estate B.V. (hierna: Green). Het overleg heeft geleid tot een bod van Green op (een groot deel van) het pand LMS. Het bod is met de Raad van Toezicht besproken.
In het accountantsverslag over 2006 is geconstateerd dat het realiseren van de twee panden in totaal ongeveer 200 miljoen euro (exclusief btw) zal kosten.
CCL en Green hebben op 1 juli 2008 een zogeheten
“Turn key overeenkomst”gesloten (hierna: de TKO). Bij de TKO en andere overeenkomsten die in die tijd in dit verband zijn gesloten (hierna gezamenlijk ook: de TKO) is onder meer overeengekomen:
dat Green het appartementsrecht zal verkrijgen van het gedeelte van het pand LMS dat ROC Leiden van haar zal huren (zijnde het zogenoemde roc‑deel en delen die zijn bestemd voor een integraal praktijkcentrum, een bankfiliaal, een sportcomplex, een kantoor, een winkelzone en in totaal 425 parkeerplaatsen) tegen een koopprijs van 75,6 miljoen euro,
dat ROC Leiden dit gedeelte van het pand LMS van Green zal huren,
dat CCL het appartementsrecht van het overige gedeelte van het pand LMS (zijnde het zogenoemde vmbo-deel waarin het Da Vinci College zal worden gevestigd) aan de gemeente Leiden zal overdragen,
dat ROC Leiden verplicht is het appartementsrecht van het roc-deel van het pand LMS, na 20 jaar te kopen voor een prijs van (afgerond) 73,4 miljoen euro (hierna ook: de terugkoopverplichting),
dat ROC Leiden verplicht is een spaardepot van 15,6 miljoen euro aan te leggen en dit spaardepot te verhogen tot uiteindelijk 35 miljoen euro met het oog op het (kunnen) voldoen van de koopprijs van (afgerond) 73,4 miljoen euro.
ABN Amro had geen belangstelling om als financier van het hele project op te treden. De financieringsovereenkomst met ABN Amro werd daarom - kosteloos - beëindigd. CCL en ROC Leiden hebben in die periode met de BNG Bank (hierna: BNG) een financieringsovereenkomst gesloten ter hoogte van 80 miljoen euro.
In 2008 zijn spanningen tussen [gedaagde 1] en de Raad van Toezicht ontstaan, met name over de gang van zaken rond de nieuwbouw.
De terugkoopverplichting heeft tot gevolg gehad dat het pand LMS op de balans van ROC Leiden moest worden geactiveerd. Tussen de accountant van ROC Leiden, KPMG, en mevrouw [D] , registeraccountant en financieel directeur van ROC Leiden (hierna: [D] ), is in 2008 een discussie ontstaan over de wijze waarop de afschrijving van het pand LMS in de jaarcijfers moest worden verwerkt.
In 2008 is de solvabiliteitsratio van ROC Leiden, een kengetal waarmee een onderneming inzicht kan krijgen in de mogelijkheid om op lange termijn haar vreemd vermogen terug te kunnen betalen (schulden die op een termijn van langer dan een jaar moeten worden betaald), bijna gehalveerd ten opzichte van het jaar daarvoor. De solvabiliteitsratio lag in de jaren 2008 tot en met 2011 wel boven de door de onderwijsinspectie gehanteerde signaleringswaarde van 0,2.
Met ingang van 2009 lag de liquiditeitsratio van ROC Leiden, een kengetal waarmee een onderneming inzicht kan krijgen in de mogelijkheid om op korte termijn haar verplichtingen te kunnen voldoen (schulden die binnen een jaar moeten worden betaald), onder de door de onderwijsinspectie gehanteerde signaleringswaarde van 0,5.
In 2009 is met de bouw van het pand LMS gestart. Het College van Bestuur heeft in maart 2009, op aandringen van de Raad van Toezicht, aan bouwaannemer Heijmans opdracht verstrekt om als hoofdaannemer van de bouw van het pand LMS op te treden (in plaats van CCL). De Raad van Toezicht heeft in die tijd een extern auditor ingeschakeld die toezicht moest houden op het realiseren van de nieuwbouw en die maandelijks aan de voorzitter van de auditcommissie Nieuwbouw moest rapporteren.
Het College van Bestuur heeft in maart 2009 een overschrijding van het bouwbudget van 6,5 miljoen euro met de Raad van Toezicht besproken.
ROC Leiden heeft in 2009 het bouwplan en de grond voor het pand CS aan Green verkocht en in eigendom overgedragen. ROC Leiden en Green zijn onder meer overeengekomen:
dat de koopprijs 20 miljoen euro zal bedragen,
dat ROC Leiden een deel van het pand CS van Green zal huren,
dat ROC Leiden het recht zal hebben het pand na 20 jaar terug te kopen voor 118 miljoen euro en
(op instigatie van de financier BNG) dat ROC Leiden verplicht is een spaardepot aan te leggen van 6 miljoen euro en
dat ROC Leiden een deel van het verhuurrisico op zich zal nemen (omdat werd beoogd dat een deel van het pand CS aan derden zou worden verhuurd).
In de zomer van 2009 is met de bouw van pand CS gestart.
In mei 2009 heeft [D] in een bijeenkomst van de auditcommissie Nieuwbouw opgemerkt dat de overschrijdingen van het bouwbudget geen onacceptabel negatief effect hebben op de cashflow en de financiering van ROC Leiden.
In die tijd zijn de spanningen tussen de Raad van Toezicht en [gedaagde 1] verder opgelopen en is gesproken over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 1] . Op 4 augustus 2009 hebben ROC Leiden en [gedaagde 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten die onder meer betrekking heeft op de wijze waarop de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 1] zal worden beëindigd. ROC Leiden en [gedaagde 1] zijn daarbij onder meer overeengekomen:
“Partijen kunnen geen andere rechten jegens elkaar doen gelden in verband met de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan anders dan:
a. de rechten krachtens deze overeenkomst;
b. de gebruikelijke rechten en plichten van partijen ter zake van het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 1] tot deze rechtsgeldig is geëindigd. Partijen verlenen elkaar hierbij over en weer finale kwijting ter zake van alle aanspraken anders dan bedoeld hierboven onder sub a en b; […]”
Op 1 januari 2010 is de heer [C] (hierna: [C] ) lid van het College van Bestuur geworden en op 1 juli 2010 voorzitter.
In 2010 is de liquiditeitsratio van ROC Leiden verder gedaald, namelijk naar 0,1.
In maart 2010 is gebleken van een overschrijding van het bouwbudget van 2 miljoen euro.
Op 21 december 2010 hebben ROC Leiden en [gedaagde 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten die onder meer betrekking heeft op de wijze waarop de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 2] zal worden beëindigd. ROC Leiden en [gedaagde 2] zijn daarbij overeengekomen:
“[ [gedaagde 2] ] wordt per 1 januari 2011 tot [1 april 2011] vrijgesteld van haar bestuurderstaken. In dat kader zal per 1 januari 2011 décharge aan [ [gedaagde 2] ] worden verleend voor het gevoerde beleid en zal haar ter zake finale kwijting worden verleend. [ [gedaagde 2] ] zal door [ROC Leiden] worden gevrijwaard van eventuele bestuurdersaansprakelijkheid jegens derden. […]”
Bij brief van 3 maart 2011 heeft de Raad van Toezicht het volgende aan [gedaagde 2] bericht:
“[…]Namens de Raad van Toezicht van [ROC Leiden] bericht ik u hierbij formeel, dat u per 1 januari jl. gedechargeerd bent voor het door u gevoerde beleid in uw hoedanigheid van bestuurder. Deze dechargering volgt uit de door ons op 13 december jl. overeengekomen en op 21 december jl. ondertekende vaststellingsovereenkomst waarin is opgenomen, dat u ter zake finale kwijting zal worden verleend en dat u door ROC Leiden zal worden gevrijwaard van eventuele bestuurdersaansprakelijkheid jegens derden. […]”.
De arbeidsovereenkomst met [gedaagde 2] is per 1 april 2011 beëindigd.
Bij brief van 9 mei 2011 heeft de Raad van Toezicht het volgende aan [gedaagde 1] bericht:
“[…] Namens de Raad van Toezicht van [ROC Leiden] bericht ik u hierbij formeel, dat u per 1 april 2011 gedechargeerd bent voor het door u gevoerde beleid in uw hoedanigheid van bestuurder.
Deze dechargering volgt uit de door ons op 4 augustus 2009 ondertekende vaststellingsovereenkomst. Daarin is tevens opgenomen dat u door ROC Leiden zal worden gevrijwaard van eventuele bestuurdersaansprakelijkheid jegens derden en dat u bij het einde van de arbeidsovereenkomst ter zake van deze arbeidsovereenkomst en de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichtingen over de finale kwijting zal worden verleend.”
In januari 2011 heeft [gedaagde 1] in de vergadering van het College van Bestuur meegedeeld dat voor het realiseren van het pand LMS nog 3 tot 4 miljoen euro extra nodig is. [D] heeft toen meegedeeld dat er cashflowproblemen zijn van ongeveer 5 miljoen euro die tot oktober 2011 zullen aanhouden.
Het pand LMS is op 1 juni 2011 opgeleverd en na de zomer van dat jaar in gebruik genomen.
In het najaar van 2011 is duidelijk geworden dat de financiële toestand van ROC Leiden op dat moment buitengewoon slecht was.
De arbeidsovereenkomst met [gedaagde 1] is per 1 november 2011 beëindigd.
[C] heeft de liquiditeitsproblemen van ROC Leiden in het begin van 2012 aan de minister gemeld. De onderwijsinspectie heeft ROC Leiden daarna onder verscherpt financieel toezicht gesteld. ROC Leiden heeft in die tijd 15 miljoen euro extra moeten lenen bij BNG en Deutsche Bank om in haar liquiditeitsbehoefte te voorzien.
In het voorjaar van 2013 is de onderwijsinspectie gebleken dat de kwaliteit van het onderwijs bij ROC Leiden onvoldoende was geborgd.
De waarde van het pand LMS is op peildatum 1 juli 2013 op een aanzienlijk lager bedrag dan daarvoor getaxeerd, namelijk op 47 miljoen euro.
In september 2013 zijn ROC Leiden, Green en BNG bij een letter of intent overeengekomen om, gelet op de zeer slechte financiële toestand van ROC Leiden, te onderzoeken of aanpassing van de financieringsconstructie van het pand LMS mogelijk is. Deze letter of intent heeft voor de onderwijsinspectie aanleiding gegeven om voor het indienen van de jaarrekening over 2012 uitstel te geven.
In oktober 2013 zijn ROC Leiden, Green en BNG, bij een tweede letter of intent, onder meer overeengekomen:
dat de terugkoopverplichting van ROC Leiden zal worden beperkt tot de onderwijsruimten van het pand LMS,
dat die ruimten na de terugkoop in 2031 direct weer aan Green zullen worden verkocht en door ROC Leiden zullen worden gehuurd,
dat ROC Leiden per 2016 huur zal betalen voor de nog leegstaande negende verdieping van het pand LMS en
dat een deel van de spaardepots aan ROC Leiden zullen worden vrijgegeven.
In verband met de lage marktwaarde van het pand LMS per 1 juli 2013, moest in de jaarrekening over 2012 worden afgeboekt op dat pand (ook wel ‘impairment’ genoemd). Omdat de impairment zou leiden tot een aanzienlijk negatief eigen vermogen, heeft de onderwijsinspectie tot (uiteindelijk) 31 januari 2014 uitstel verleend voor het indienen van de jaarrekening over 2012. Daardoor is een faillissement van ROC Leiden in 2013 voorkomen.
Hierna hebben de onderzoeken van PwC plaatsgevonden en aansluitend, vanaf april 2015, het onderzoek van de Commissie Meurs.
De advocaat van ROC Leiden c.s. heeft bij brief van 29 december 2015 [gedaagden c.s.] het volgende bericht, voor zover hier van belang:
“Naar aanleiding van de rapportage van [de Commissie Meurs] verzocht [ROC Leiden c.s.] de mogelijkheid van aansprakelijkheid van bestuurders en overige betrokkenen te onderzoeken.
Vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek en ter stuiting van mogelijke verjaring stel ik u bij deze namens [ROC Leiden c.s.] aansprakelijk voor de schade die zij in verband met de projecten inzake huisvesting en de besluitvorming daaromtrent heeft geleden en zal lijden. […]”
Het ministerie van OCW heeft een bedrag van 40 miljoen euro aan ROC Leiden geleend. De minister heeft op 18 augustus 2016 beschikkingen gegeven waarbij (onder voorwaarden) de lening is omgezet in een subsidie van in totaal maximaal 40 miljoen euro.
Uit het jaarverslag 2016 van ROC Leiden blijkt dat haar financiële toestand vanaf 2016 weer gezond is.