ECLI:NL:RBMNE:2018:6943

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
C/16/409066 / HA ZA 16-99
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht en belangenverstrengeling bij inhuur van externen via vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen en een naamloze vennootschap. De eiseressen, [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] N.V., hebben de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] B.V., aangeklaagd wegens schending van de zorgplicht en belangenverstrengeling. De eiseressen stelden dat de gedaagden hen hebben bewogen om externen in te huren via vennootschappen waarbij [gedaagde sub 1] betrokken was, terwijl de eiseressen deze externen ook rechtstreeks hadden kunnen inhuren. Dit leidde tot onterecht betaalde marges aan de vennootschappen, wat resulteerde in schade voor de eiseressen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden toerekenbaar tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht en dat er sprake was van onrechtmatig handelen. De gedaagden werden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 823.960,75, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de gedaagde sub 2 veroordeeld tot terugbetaling van een deel van het loon dat hij had ontvangen. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/409066 / HA ZA 16-99
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
2. de naamloze vennootschap
[eiseres sub 2] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres in conventie,
advocaat mr. A.J. Haasjes te Amsterdam, tegen
1.
[gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie, advocaat mr. B.J.M.P. Cremers te [vestigingsplaats] .
Eiseressen in conventie zullen hierna gezamenlijk [eiseressen c.s.] en afzonderlijk [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] worden genoemd. Gedaagden in conventie zullen hierna gezamenlijk als [gedaagden c.s.] en afzonderlijk als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden aangeduid.

1.De Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 januari 2016, met producties 1 tot en met 145,
- de lijst van beslagstukken, met bijlagen 1 tot en met 21,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie, met producties 1 tot en met 34,
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties 146 tot en met 152,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie,
- de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie, met productie 153,
- de akte houdende overlegging van producties tevens vermeerdering van eis, met producties 154 tot en met 169,
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota's.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.
De feiten in conventie en in voorwaardelijke reconventie
Inhuur [gedaagde sub 1] door [eiseres sub 1]
2.1.
In de periode 2010 tot en met 2012 heeft [eiseres sub 1] geprobeerd haar omvangrijke vastgoedportefeuille te reorganiseren respectievelijk af te stoten. Een van de projecten in die vastgoedportefeuille betrof het project [project 1] in Luxemburg. Dat project was door [eiseres sub 1] ondergebracht in de werkmaatschappij [werkmaatschappij 1] S.A. (verder: [project 1] ). Voor de uitvoering van deze reorganisatie van het [project 1] -project is [eiseres sub 1] op zoek gegaan naar een interim bestuurder voor [project 1] . Begin maart 2010 heeft de heer [A] (hierna: [A] ) [gedaagde sub 1] benaderd voor deze rol. [A] had [gedaagde sub 1] eind 2009 al gevraagd of hij in voorkomend geval een beroep op [gedaagde sub 1] zou kunnen doen. [gedaagde sub 1] heeft op 14 maart 2010 aan [eiseres sub 1] laten weten invulling aan deze functie te willen geven (zie hierna ook 2.10.).
2.2.
Op 18 mei 2010 is tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2), een vennootschap van [gedaagde sub 1] , een overeenkomst gesloten. In die overeenkomst (verder: de Overeenkomst), waarin [eiseres sub 1] wordt aangeduid als [aanduiding eiser] en [gedaagde sub 2] als Opdrachtnemer, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1Opdracht en aanvaarding
1.
[aanduiding eiser] verleent aan Opdrachtnemer de opdracht om in de onderhavige overeenkomst ("de Overeenkomst") omschreven werkzaamheden ("de Diensten'') te (doen) verrichten ten behoeve van [aanduiding eiser] . (...)
2.
De Overeenkomst wordt door partijen gezien als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW.
3.
De opdracht zal namens de Opdrachtnemer worden vervuld door de heer [gedaagde sub 1] . Het is Opdrachtnemer slechts toegestaan de Diensten door een andere medewerker, al dan niet bij haar in dienst, of derden te doen verrichten na voorafgaande toestemming van [aanduiding eiser] .
4.
Opdrachtnemer zal de Diensten ten behoeve van [aanduiding eiser] zorgvuldig en naar beste weten uitvoeren dan wel doen uitvoeren in overeenstemming met de belangen van [aanduiding eiser] (...).
Artikel 2. Honorarium en facturering
1. De door [aanduiding eiser] aan Opdrachtnemer voor de Diensten verschuldigde vergoeding (hierna: de " Vergoeding' ') bedraagt€ 285,-- per uur, exclusief BTW. ( ... )
2. ( ...)
Artikel 3. Beschriiving Diensten en contactpersonen
1. Opdrachtnemer zal ten behoeve van [aanduiding eiser] de volgende werkzaamheden (doen) verrichten: het ten behoeve van [aanduiding eiser] vervullen van een bestuurspositie bij [werkmaatschappij 1] SA. en in een later stadium (op verzoek van [aanduiding eiser] ) eventueel bij een of meer van de [werkmaatschappij 2] ­ werkmaatschappijen (...).
2. (...)
3. [aanduiding eiser] zal Opdrachtnemer tijdig aanmelden voor de Directors & Officers Liability Insurance van [bank] (bestuurdersaansprakelijkheid) en aan Opdrachtnemer in aanvulling daarop een vrijwaring verstrekken.
(...)
Artikel 5. Aansprakelijkheid
Opdrachtnemer voert de Overeenkomst voor eigen risico uit. Opdrachtnemer is jegens [aanduiding eiser] aansprakelijk voor alle directe schade, die door [aanduiding eiser] of derden wordt geleden, als gevolg van toerekenbare tekortkomingen in de uitvoering van de opdracht, voorzover deze tekortkomingen het gevolg zijn van het door Opdrachtnemer, diens bestuurders of medewerkers{...), niet in acht nemen van de vereiste zorgvuldigheid, deskundigheid en/of professionaliteit, waar [aanduiding eiser] in het kader van de opdracht redelijkerwijs op mag vertrouwen. De aansprakelijkheid van directe schade is tot 75% van het bedrag van de cumulatieve Vergoeding . Aansprakelijkheid voor alle overige schade is door partijen uitgesloten.
(...)"
[bedrijf 1]
2.3.
[bedrijf 1] B.V. (verder: [bedrijf 1] ) is op 19 augustus 2008 opgericht door (1) [bedrijf 2] B.V. (verder: [bedrijf 2] ), waarvan de heer [B] (verder: [B] ) bestuurder was, (2) [gedaagde sub 1] en (3) de heer [C] (verder: [C] ). De aandelen in [bedrijf 1] werden toen gehouden door [bedrijf 2] (40%), [C] (30%), [D] (15%) en [E] (15%), laatste twee beiden dochters van [gedaagde sub 1] . Volgens het handelsregister bestonden de activiteiten van [bedrijf 1] (en haar drie werkmaatschappijen) uit advisering op alle gebieden en meer specifiek op het gebied van Corporate Finance, Corporate Recovery en Corporate Consultancy. Over 2009 heeft [bedrijf 1] verlies gemaakt en zij had ultimo 2009 een negatief eigen vermogen van €96.968,-.
2.4.
Begin februari 2010 hebben [gedaagde sub 1] , [B] en [C] besloten om de samenwerking binnen [bedrijf 1] te beëindigen. Op 9 juni 2010 hebben [C] (30%), [D] (15%) en [E] (15%) uiteindelijk hun aandelen in [bedrijf 1] overgedragen aan [bedrijf 2] ( [B] ). [C] heeft op 6 februari 2010 over de beëindiging van de samenwerking aan [B] onder meer het volgende geschreven:
"Hierbij deel ik je mede dat ik akkoord ga met jouw voorstel inz. de financiële afwikkeling van [bedrijf 1] . (. ..)"
2.5.
Op 4 maart 2010 heeft [B] een aanzet voor een herstart van [bedrijf 1] geschreven. Daarin is onder meer vermeld dat [gedaagde sub 1] werkzaam is binnen [bedrijf 1] en dat de operationele leiding en aansturing in zijn handen is.
Inhuur [C] door [eiseres sub 1] via [bedrijf 1]
2.6.
Op 12 maart 2010 heeft [gedaagde sub 1] onder meer het volgende aan [C] geschreven:
" (...)
2 vraagjes
1/ heb je al nagedacht over je tarief in het geval het project Luxemburg tbv [bank] doorgaat? grrag info, ik moet morgenvroeg wat van me laten horen!
2/ in het geval ' [bedrijf 1] ' zou moeten doneren tbv [naam] , wil en kun je dan contribueren en zo ja, voor hoeveel?"
2.7.
Op 13 maart 2010 heeft [C] in een e-mail als volgt op de vragen van [gedaagde sub 1] gereageerd:
" 1/ Luxemburg
(...)
Voorstel: voor bovenstaande all-in tarief € 3.950 per week. Extra werkzaamheden € 195 per uur. Is dat wat?
2/ [naam] / [bedrijf 1]

[bedrijf 1] is voor mij afgehandeld Ik heb een creditnota gestuurd van € 30.000, wacht op betaling van € 13.400 en formalisering van de aandelenoverdracht. (. ..)."
2.8.
[gedaagde sub 1] heeft deze e-mail van [C] direct doorgestuurd aan [B] en daaronder het volgende geschreven (in de hierna weergegeven correspondentie wordt met " [gedaagde sub 1] " steeds [gedaagde sub 1] bedoeld):
"Reactie [gedaagde sub 1] , uiteraard nog niet doorgegeven:
Locatie [locatie] , heen en weer ca 600 km
Er wordt in principe uitsluitend aldaar gewerkt. Werken thuis, op verzoek van directie.
Kilometerkosten per gewerkte dag op locatie E 150,-
Vergoeding per dag, all in, excl btw, E 2000 per dag, gebaseerd op 9 a 10 uur Thuisarbeid op verzoek van directie a raison van E 175 per uur
Wij belasten [bank] voor Kilometerkosten Dagvergoeding E 2750
Uurvergoeding 'thuisuren ' E 200,- "
2.9.
Eveneens op 13 maart 2010 heeft [gedaagde sub 1] een e-mail aan [B] geschreven met onder meer de navolgende inhoud:
"Mb.t. de gewenste samenwerking en de daarbij gemaakte afspraken is er m.i. nog enige 'verdieping' gewenst teneinde niet voorziene zaken 'in stijl' het hoofd te kunnen bieden. De eerste aanzet daartoe volgt onderstaand en het verzoek is hierop te reageren.
a/ ondersteuning operatie [bedrijf 1] , alsmede bijdrage in ontwikkeling [bedrijf 3]-
breed Duur samenwerking: de eerstkomende jaren, 3/4/5 jaren(...)
Zichtbare weken 38 a 40 per jaar, zichtbare dagen 3 a 3,5 per week(...)
Streven is tenminste 70% van de uren declarabel te hebben, minimum moet 40% zijn Fee per maand bedraagt E 25 K, excl. BTW(...)
(...)
b/ eigen activiteiten [gedaagde sub 1]
is vrij om zijn resterende tijd naar eigen inzichten in te vullen, met als randvoorwaarde niet competitief met [bedrijf 1] ( ...) en met als streven direct/indirect vruchtbaar zijn voor [bedrijf 1] (. ..)
[gedaagde sub 1] maakt bijgevolg bij voorkeur gebruik van de capaciteit van [bedrijf 1] De thans voorliggende [bank] -case is een passend voorbeeld in deze."
2.10.
In vervolg op een op 12 maart 2010 plaatsgevonden gesprek tussen [gedaagde sub 1] en [A] namens [eiseres sub 1] heeft [gedaagde sub 1] op 14 maart 2010 een e-mail naar [A] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
"Zoals reeds vrijdag gemeld zal ik gaarne invulling geven aan de door jou gewenste 2-hoofdigheid van bestuur in [werkmaatschappij 2] Companies.
Ik ga hierbij uit van de volgende veronderstellingen:
(...)
[B] is opdrachtgever, [gedaagde sub 2] B.V. is opdrachtnemer.
[B] regelt algehele vrijwaring, bestuurdersaansprakelijkheidsdekking e.d
[gedaagde sub 2] (...) maakt bij de uitvoering van deze opdracht gebruik van directe en/of indirecte medewerkers van (...) [bedrijf 1] B.V. Ter zake is bij jou bekend dat ik in elk geval [C] (dagvergoeding ca E 2800 13000 all in, excl. BTW en kilometerkosten (...) bij het project wens te betrekken.
(...)"
2.11.
Twee dagen later, dus op 16 maart 2010 heeft [gedaagde sub 1] het volgende aan [A] geschreven (in de hierna opgenomen correspondentie wordt met " [C] " steeds [C] bedoeld):
"Nog even kort een reactie op je vraagpunten:
1/ tarief [C]
a/ op locatie: tussen de E 2800-
E 3000 (nog niet uitonderhandeld met hem) (...)
b/ op kantoor in Nederland: E 200 1210, nog uit te dealen.
2/ km vergoeding E 0,50 okay?(...)".
2.12.
Op 10 mei 2010 heeft [B] namens [bedrijf 1] de met [C] gemaakte afspraken als volgt aan [C] bevestigd (met cc aan [gedaagde sub 1] ):
"Afspraken:

Uitgangspunt is 10 actieve uren per dag Dagvergoeding bedraagt € 175,--
per uur ofwel €
1.
750,-- per dag. ( ...)

Reisuren worden vastgesteld op 6 uren per bezoek (heen en weer) vergoeding tegen€ 90,-- per uur.

Reiskosten bedragen € 0,60 per km.
• ( ...)

Betaling zal geschieden na ontvangst van [bank] .

[C] maakt voorzet voor een overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [C] ."
2.13.
Op 18 mei 2010 heeft [gedaagde sub 1] over de inschakeling van [C] het volgende aan de heer [F] , medebestuurder in [project 1] (verder: [F] ) geschreven:
"Zoals afgesproken de coördinaten.
I/ Contractpartij is [bedrijf 1] B. V.
De aandelen van [bedrijf 1] BV zijn voor 100% in handen van [bedrijf 3] (cfr aandeelhoudersbesluit februari 2010 I notaris passeert een dezer dagen de akte)
2/ [bedrijf 1] B.V. detacheert [C]
3/ [bedrijf 1] B.V. wordt vertegenwoordigd door de heer [B] ( ...)
4/ Condities zijn:
a/ uurtarief Euro 210,00 excl. BTW b/ reisuren zijn declarabel
c/ autovergoeding Euro 0,60 per km (...)"
2.14.
Uit een e-mail van [gedaagde sub 1] aan [B] van 28 mei 20 l 0 blijkt dat na 19 mei 2010 nog is doorgesproken over het definitief maken van de afspraken met [C] . [gedaagde sub 1] heeft daarover verschillende malen met [C] gesproken, zo blijkt uit die e-mail. Aan het eind van de e-mail heeft [gedaagde sub 1] verslag gedaan van een gesprek dat hij met [C] heeft gehad en waarbij aan de orde is gekomen wat [C] die ochtend aan [B] had gezegd en andersom (waarbij [gedaagde sub 1] is aangeduid met " [gedaagde sub 1] " en [B] met " [B] "):
" Zijn verhaal was:
(...)
Ik heb helemaal niet naar jouw inhouding geïnformeerd. Ik wist dat de opdracht in privé was en dus niets met [bedrijf 1] van doen had. Nee, [B] meldde uit zichzelf ondermeer:
a/ "ik heb zwaar in dit project geïnvesteerd. Alle uren die door [gedaagde sub 1] in dit kader zijn besteed, heb ik betaald"
b/ " [bedrijf 1] heeft deuren geopend en ik wil niet dat [C] en [gedaagde sub 1] er straks mee weglopen"
c/ "Ik wil te allen tijde de volledige marge behouden. Altijd dus" Ik heb niet gereageerd, immers ik weet wel beter! (...)".
2.15.
[eiseres sub 1] heeft in de periode 2010 tot en met 2012 € 1.440.211,- voor de inhuur van [C] betaald aan [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft [C] voor zijn werkzaamheden bij [eiseres sub 1] € 1.148.743,- betaald. Het verschil tussen deze bedragen is € 291.468,-.
Inhuur [G] door [eiseres sub 1] via [bedrijf 1]
2.16.
Op 30 mei 2010 heeft [gedaagde sub 1] een e-mail aan [F] gestuurd (met cc aan [A] ), waarin hij - kort gezegd - de heer [G] RA aanprijst als een geschikte kandidaat voor de functie van Hoofd Administratie bij [project 1] , onder meer met de woorden dat [gedaagde sub 1] c.q. [bedrijf 1] al ruim 15 jaar goede ervaringen met [G] heeft. In reactie op deze e-mail heeft [A] geschreven dat hij het een goed idee vindt. Deze reactie stuurt [gedaagde sub 1] op dezelfde dag door aan [B] met de toevoeging:
"Een zogeheten 'prompte reactie".
2.17.
In juli 2010 heeft [B] met [G] gesproken, waarna [bedrijf 1] en [G] op 16 juli 2010 een "dienstenovereenkomst" hebben gesloten. In die overeenkomst is afgesproken dat [G] een uurtarief ontvangt van € 110,- per gewerkt uur,€ 55,- per reisuur en een vergoeding van € 0,60 per gereden kilometer. Op 19 juli 2010, dus drie dagen na het sluiten van de overeenkomst tussen [G] en [bedrijf 1] , heeft [gedaagde sub 1] aan alle direct betrokkenen bij [project 1] en [eiseres sub 1] het volgende over de inschakeling van [G] geschreven:
"Na herschikking van taken binnen het F&A-team van [project 1] hebben wij het verzoek van [C] om een nieuw Hoofd Administratie aan te trekken, ingewilligd. Via [bedrijf 1] wordt daartoe [G] ingehuurd. Het contract van [G] is qua inhoud hetzelfde als dat van het huidige contract van [C] . Het enige verschil betreft het tarief Het tarief voor [G] bedraagt E 145 per uur. (...)."
2.18.
[eiseres sub 1] heeft in de periode 2010 tot en met 2012 € 709.546,- voor de inhuur van [G] betaald aan [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft [G] voor zijn werkzaamheden bij [eiseres sub 1] € 501.841,- betaald. Het verschil tussen deze bedragen is€ 207.705,-.
Inhuur [H] door [eiseres sub 1] via [bedrijf 1]
2.19.
In de loop van 2010 had [project 1] een bouwkundige begeleider nodig. Op 10 oktober 2010 heeft [gedaagde sub 1] hierover aan [B] bericht:
"3/ [project 1]
[H] is door de bouwdirectie (...) aanvaard Dit impliceert uitleen van [H] via [bedrijf 1] . (. ..)".
2.20.
Op 13 oktober 2010 heeft [gedaagde sub 1] aan [C] het volgende over de inschakeling door [eiseres sub 1] ( [project 1] ) van de heer [H] (verder: [H] ) gemaild (met " [H] " wordt [H] bedoeld):
" Mbt inhuur [H]
Tariefbasis: werkuren // reisuren: x 0,50%
Tarief [bedrijf 1]>
[project 1]>>>
plus 35%>>
E 182,25
Tarief [bedrijf 1] [H]> >>
neemt genoegen met E 135 Reis - verblijfkosten, rek [project 1]
Km vergoeding 0,40 per km"
2.21.
Op 15 oktober 2010 is een nieuwe e-mail van [gedaagde sub 1] aan [C] gevolgd, waarbij nieuwe afspraken worden voorgesteld, te weten een door [H] aan [bedrijf 1] te factureren uurtarief (ook voor reistijd) van€ 130,- en een door [bedrijf 1] aan [eiseres sub 1] in rekening te brengen bedrag van € 165,-. Een marge die door [gedaagde sub 1] in deze e-mail als uiterst schappelijk is geduid.
2.22.
In december 2010 is de functie van [H] opgewaardeerd. In een e-mail van 20 december 2010 heeft [gedaagde sub 1] aan [C] gevraagd hierop te reageren, waarna [C] op 21 en 23 december 2010 met een voorstel is gekomen, inhoudende dat (1) een door [H] aan [bedrijf 1] te factureren uurtarief van € 175,- en (2) een door [bedrijf 1] aan [eiseres sub 1] in rekening te brengen uurtarief van € 190,-, het uitgangspunt kan zijn. [gedaagde sub 1] heeft vervolgens op 19 januari 2011 aan [B] een tweetal conceptovereenkomsten toegezonden, die betrekking hebben op de inhuur van [H] door [eiseres sub 1] (via [bedrijf 1] ). [gedaagde sub 1] heeft daarbij een concepttekst voorgesteld die [B] kon gebruiken als hij die conceptovereenkomsten namens [bedrijf 1] aan [eiseres sub 1] / [project 1] zou toezenden . Aan het einde van de e-mail van 19 januari 2011 heeft [gedaagde sub 1] aangekondigd dat hij de aanpassing in het contract tussen [bedrijf 1] en [H] (ook) zou maken.
2.23.
In de door [gedaagde sub 1] aan [B] toegezonden concept- overeenkomsten is een door [eiseres sub 1] aan [bedrijf 1] te betalen uurtarief van € 200,­ opgenomen en een onkostenvergoeding van € 0,60 per gereden kilometer. In de met [H] aangepaste overeenkomst is afgesproken dat zijn vergoeding van€ 130,- naar € 160,- wordt verhoogd. Een recht op een onkostenvergoeding per gereden kilometer is niet tussen [bedrijf 1] en [H] overeengekomen.
2.24.
[eiseres sub 1] heeft in de periode 2010 tot en met 2012 € 787.529,- voor de inhuur van [H] betaald aan [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft [H] voor zijn werkzaamheden bij [eiseres sub 1] € 591.847,- betaald. Het verschil tussen deze bedragen is€ 195 .682,-.
Inhuur [I] via [bedrijf 4]
2.25.
Op 11 januari 2011 is in de bestuursvergadering van [project 1] beslist dat het bouwteam zou worden uitgebreid met mevrouw [I] (verder: [I] ), in te huren via [bedrijf 4] B.V. (verder: [bedrijf 4] ). Blijkens de notulen van die bestuursvergadering zou [C] een en ander formaliseren.
2.26.
In de specificatie op de factuur van [gedaagde sub 2] aan [eiseres sub 1] voor de door [gedaagde sub 1] tot en met 31 januari 2011 verrichte werkzaamheden, is onder meer te lezen:
Datum
Locatie
Van -tot
Uren
KM
Omschrijving
(...)
11-jan
[vestigingsplaats]
09 00-17 00
8 00
Bestuursvergadering [werkmaatschappij 1] Holding
11-jan
[vestigingsplaats]
18 30-2130
3 00
180
Bespreking [bedrijf 4] i.v.m. detachering [project 1]
(...)
2.27.
Op 12 januari 2011 heeft [gedaagde sub 1] [C] als volgt bericht, met in cc de heer
[K] van [bedrijf 4] (verder: [K] ):
"Ik heb gisteravond in [vestigingsplaats] met [bedrijf 4] / [K] gesproken over de condities mbt de detachering van [I] .
Zijn voorstel luidt in grote lijnen:
-
Werkuren en reisuren (met een maximum van /0 reisuren per week) zijn alle declarabel tegen hetzelfde tarief
-
Tarief E 110 per uur (standaardtarief voor [bedrijf 4] is voor dit soort projectmanagers tussen de E 120 en E 135 per uur)
-
(. ..)
Als jij je hierin kunt vinden, gelieve dan [K] te bellen en af te spreken wie contract opmaakt ed. (...)"
2.28.
[gedaagde sub 1] heeft [B] diezelfde dag per e-mail als volgt bericht met cc aan [K] (aangeduid met " [K] "):
" [K] is accoord met de 2/3 - 113 verdeling.
Zijn marge ligt tussen de E 42 en E 45 per uur, hetgeen impliceert dat een overdracht ad E 14/
E 15 per uur kan plaatsvinden.
Bel jij hem om eea 'in te regelen' en 'een klap te geven op E 14 of E 15."
2.29.
Op 4 juni 2011 heeft [gedaagde sub 1] [K] de volgende e-mail gestuurd met cc aan [B] (" [B] "):
"Medio deze week bespraken we de 'vorm en inhoud' van de facturatie nav de detachering van de [bedrijf 4] -medewerker in Luxemburg.
Wellicht ten overvloede.
Jij informeert [bedrijf 3] / [B] mbt de status van het aantal gewerkte uren/reisuren.
[bedrijf 3] belast [bedrijf 4] ter zake onder de noemer: [bedrijf 4] /acquisitie support [bedrijf 3] inzake [werkmaatschappij 1] . In geval er nog vragen zijn, gelieve alsdan rechtstreeks te communiceren met [B] ."
2.30.
Bij e-mailberichten van 6 juni 2011, 10 juli 2011, 6 oktober 2011, 29 november 2011 en 12 januari 2012 heeft [K] [gedaagde sub 1] en [B] op de hoogte gesteld van het aantal door [bedrijf 4] voor het [project 1] -project gemaakte (werk- en reis-) uren tussen 13 januari 2011 en 21 december 2011. [bedrijf 1] heeft vervolgens steeds bedragen gefactureerd aan [bedrijf 4] met de omschrijving "Verrichte begeleidings- en ondersteuningswerkzaamheden".
[bedrijf 4] heeft [bedrijf 1] in totaal € 28.657,50 betaald in verband met de inhuur van [I] door [project 1] via [bedrijf 4] .
[bedrijf 5]
2.32.
[bedrijf 5] B.V. (verder: [bedrijf 5] ) is opgericht op l april 2008. Vanaf 20 mei 2010 was [bedrijf 6] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 5] . De heer
[L] (verder: [L] ), schoonzoon van [gedaagde sub 1] , was sinds de oprichting van [bedrijf 6] B.V. op 20 maart 2008 bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap. Volgens het handelsregister hield [bedrijf 5] zich bezig met arbeidsbemiddeling en detachering, maar vóór de inschakeling van [bedrijf 5] door [eiseres sub 1] (zie hierna) had [bedrijf 5] nog geen omzet uit die activiteiten behaald.
Inhuur [N] via [bedrijf 5]
2.33.
In juli 2011 is [gedaagde sub 1] door [A] benaderd voor een project genaamd [project 2] in [woonplaats] . In dat kader heeft [A] [gedaagde sub 1] gevraagd uit te kijken naar een 'financial'.
2.34.
Op 25 juli 2011 heeft de heer [M] (verder: [M] ), (kennelijk) een zakenrelatie van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 1] het curriculum vitae van de heer [N] (verder: [N] ) toegezonden, met de volgende begeleidende tekst:
" Bijgaand hetC.
V. van [N] uit [woonplaats] . Bedrijfseconoom en Register Controller, zelfstandig werkzaam . Kwam aan de telefoon heel stevig over, maar zeker niet arrogant.
Hij zou in oktober/november weer voor 2 tot 3 dagen beschikbaar zijn.
Laat je me weten of je hem wilt uitnodigen, dan zal ik hem informeren dat hij je telefoontje kan verwachten.
Deze komt via [O] , vroeger controller bij [bedrijf 7] / [bedrijf 8] . "
2.35.
Op 30 juli 2011 heeft [L] een e-mail gestuurd aan [M] met de volgende inhoud:
" Via [gedaagde sub 1] kreeg ik het CV door van [N] . Aangezien wij-
[bedrijf 5]-
alle werving & selectie voor [bedrijf 1] in beheer hebben, heb ik contact gezocht met [N] .
(. ..)
Komende maandag om 16.00 uur hebben wij-
[gedaagde sub 1] en ik-
een intakegesprek met [N] . Ik zal11
informeren over het verloop van de procedure."
2.36.
Op 31 juli 2011 heeft [L] [N] de volgende afspraakbevestiging gestuurd:
" Hierbij bevestig ik onze afspraak voor een nadere kennismaking en bespreking van de interimopdracht via [bedrijf 5] / [bedrijf 1] .
(...) Bij deze afspraak is [gedaagde sub 1] [ [bedrijf 1] ] en ondergetekende { [bedrijf 5] ) aanwezig.
(...) [bedrijf 5] vervult op exclusieve basis de invulling van vaste en tijdelijke vacatures voor [bedrijf 1] ."
2.37 Op diezelfde datum heeft [L] [gedaagde sub 1] per e-mail de volgende vraag voorgelegd (waarbij met " [A] " [A] wordt bedoeld):
"Is teen idee om voorafgaand aan onze intakes te bespreken hoe en wat de rol van [bedrijf 5] gaat zijn? Of moet jij eerder schakelen naar [A] ?"
2.38.
Op 1 augustus 2011 heeft [L] aan [gedaagde sub 1] een e-mail met onder meer de volgende inhoud verzonden:
"Een voorschot op wat [bedrijf 5] kan betekenen voor [aanduiding eiser] . Kan je hier wat mee? Ik stuur je zo ook nog wat profielen op van mogelijke kandidaten.
(...)
[bedrijf 5] verzorgt voor haar opdrachtgevers de vertrouwelijke werving & selectie van ervaren financiële professionals, zowel voor vaste als interim opdrachten. (. ..)"
2.39.
Uit de factuur van [gedaagde sub 1] aan [eiseres sub 1] voor verrichte diensten in de maand augustus 2011 blijkt dat [gedaagde sub 1] op I augustus 2011, de dag waarop het intakegesprek met [N] om 16:00 uur op het kantoor van [bedrijf 5] in [vestigingsplaats] zou plaatsvinden, de volgende uren heeft geboekt:
Datum
Locatie
Van-tot
Uren
KM
Omschriiving
1-aug
[vestigingsplaats]
15:00- 18:00
3,00
Project [vestigingsplaats]-
Selectie kandidaten
( ...)
2.40.
Op 8 augustus 2011 heeft [gedaagde sub 1] een e-mail aan [L] gestuurd, waarin voor zover hier van belang het volgende is te lezen:
"AANGEVULD!!!
(...)
[bedrijf 5] verzorgt voor haar opdrachtgevers de vertrouwelijke werving & selectie van ervaren financiële professionals, zowel voor vaste als interim opdrachten.
(...)
In samenspraak met de heer [gedaagde sub 1] (...) zijn aan de hand van de door hem aangegeven specificaties een aantal kandidaten geselecteerd. (...)
[bedrijf 5] presenteert onderstaand haar 4 kandidaten.
Kandidaat 5, de heer [G] , is bij u bekend en is, zoals inmiddels door de heer [gedaagde sub 1] aan de heer [A] is medegedeeld, 'intern transferabel'.
(...)
Begeleidend briefje.
Geachte heren [A] en [P]
Recent heeft de heer [gedaagde sub 1] , u bekend, [bedrijf 5]/
mij gevraagd om de werving en selectie van een aantal financials te begeleiden in het kader van de door [aanduiding eiser] gewenste ondersteuning bij een aantal onroerend goed-projecten.
Bijgesloten treft u de resultante van mijn / onze werkzaamheden in dit kader aan.
Vanuit het oogpunt van compliance merk ik op, dat [bedrijf 5] onafhankelijk is van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] is in voorkomende gevallen opdrachtgever (...). Zulks is in onderhavige situatie niet het geval.
De heer [gedaagde sub 1] heeft geen belang in [bedrijf 5] B.V. Graag verneem ik eerdaags uw reactie.
Met vriendelijke groet, [L] Directeur [bedrijf 5] etc".
2.41.
Op 9 augustus 2011 heeft [L] een brief gestuurd aan [A] en de heer
[P], officer Restructuring & Recovery bij [eiseres sub 1] (verder: [P] ), met vrijwel dezelfde inhoud als [gedaagde sub 1] bij e-mail van 8 augustus 2011 had voorgesteld . Anders dan [L] eerder aan [M] en [N] had laten weten, heeft [L] naar [A] en [P] dus gecommuniceerd dat [bedrijf 5] onafhankelijk was van [bedrijf 1] en dat [bedrijf 1] in dit geval geen opdrachtgever was van [bedrijf 5] .
2.42.
Eveneens op 9 augustus 2011 heeft [gedaagde sub 1] per e-mail als volgt aan [L] bericht (met " [N] " of " [N] " wordt in de hierna volgende citaten steeds [N] bedoeld):
"Wat is gebruikelijke opslag, zo'n 20 %? Dealen met de kandidaat is een apart hoofdstuk. Ik denk aan
[N] 900 (...)
Voor 10 uur=
2 dagdelen van 5 uur Reisuren, onderhandelingsruimte !"
2.43.
Op 18 augustus 2011 heeft [gedaagde sub 1] [P] het volgende geschreven (waarbij met " [L] " [L] wordt bedoeld):
"Ik hoorde vanavond van [L] dat afstemming tussen jullie beide inmiddels heeft plaatsgevonden. Daarbij is ook nog ter sprake gebracht of ik al dan niet aan dat gesprek op de 29" zou moeten deelnemen. Mijn antwoord daarop, voor zoverre gewenst, is simpel. Dat is aan jou! Immers:
bij [bedrijf 5] ligt de primaire verantwoordelijkheid van de search en vervolgens het voorstellen van de geschikte kandidaat
bij jou en de jouwen ligt als opdrachtgever de definitieve besluitvorming inzake het al dan niet inhuren van de kandidaat
en bij mij ligt de verantwoordelijkheid dat ik de kandidaat, na opdrachtneming, effectief en efficiënt inzet en aanstuur in de operatie.
Ik hoor dus wel, wat jij wilt."
Op 4 september 2011 heeft [gedaagde sub 1] [L] een e-mail gestuurd met als onderwerp "CONCEPT", in bijlage twee conceptovereenkomsten en de volgende inhoud:
"Geachte heren [Q] en [P] , beste [H] , beste [R] , Van [gedaagde sub 1] heb ik als volgt begrepen.
Op donderdag 15 september as vindt allereerst overleg plaats tussen jullie en [gedaagde sub 1] met betrekking tot de inhoud van de opdracht die [N] in project [vestigingsplaats] gaat vervullen en ter zake van het schaduwmanagement dat van [gedaagde sub 1] in deze wordt verwacht. Aansluitend op deze bespreking schuift [N] bij het overleg aan (...).
Ter zake zal ik [N] informeren. Voor de goede orde, hij wordt vanaf 14.15 uur verwacht. Voorts voeg ik bijgaand een 2-tal concept contracten toe. Het eerste concept betreft het contract tussen [aanduiding eiser] B.V. en [bedrijf 5] B.V. en het 2' concept betreft het contract tussen [bedrijf 5] B.V. en [N] .
(...)
Met vriendelijke groet, [L] "
2.45.
[L] heeft diezelfde dag nog een e-mail aan [P] en de heer
[Q] , jurist bij de afdeling juridische zaken corporate (verder: [Q] ), gestuurd met, op enkele aanvullingen na, de door [gedaagde sub 1] voorgestelde tekst.
2.46.
Op 19 september 2011 heeft [P] [L] in reactie op deze e-mail laten weten dat hij bezig was met een
"tripartite overeenkomst"(een overeenkomst tussen [bedrijf 5] , [N] en [eiseres sub 1] ) en eind van de week een eerste concept hoopte toe te sturen.
2.47.
[L] heeft de e-mail van [P] nog diezelfde dag aan [gedaagde sub 1] doorgestuurd met de vraag of dit (de driepartijen overeenkomst) een logische oplossing is.
2.48.
[gedaagde sub 1] heeft deze vraag van [L] eveneens diezelfde dag nog beantwoord (met " [gedaagde sub 1] " wordt [gedaagde sub 1] bedoeld):
"Neen
Terug mailen dat [bedrijf 5] en [aanduiding eiser] contractpartners zijn en vervolgens [bedrijf 5] en [N] . As usual, zo werkje als [bedrijf 5] immer!
Ook een check bij [gedaagde sub 1] levert geen andere gedachten op. Vraag hem je dus eerst te bellen alvorens ie aan de slag gaat.
Aan de telefoonkunje hem dan melden dat [N] de opslag op het tarief niet behoeft te weten! En [aanduiding eiser] ook niet!!!!!!"
2.49.
Uit de daarop volgende correspondentie tussen [L] en [P] blijkt dat [L] deze instructies van [gedaagde sub 1] heeft opgevolgd.
2.50.
Op 20 september 2011 heeft [L] de door hem van [P] ontvangen concept overeenkomst van opdracht in verband met de detachering van [N] aan [gedaagde sub 1] doorgezonden, waarop [gedaagde sub 1] de concept overeenkomst van commentaar heeft voorzien:
"Concept op- en/of aanmerkingen / bellen of schrijven? Ik zou bellen
Tarief is niet gebaseerd op "uit-thuis" (=werkuren en reisuren/ I 0 +2)>
tarief aanpassen naar E 1330?/
desgewenst naar E 1300.
Alternatief werkuren+
reisuren optellen gedurende een facturatieperiode van 2 of 4 weken (...) en
de som delen door 10?>
= x dagequivalenten x E 1200 Let op!!!
In contract met [N] uitsluiten dat ie na 6 mnd opnieuw voor [aanduiding eiser] tekent ZONDER [bedrijf 5] !!!>>>
volgens mij hebben we dat geregeld!
Art 5/
aansprakelijkheid, I op I doorzetten naar [N] in zijn contract met [bedrijf 5] ".
2.51.
De overeenkomst van opdracht tussen [bedrijf 5] en [vennootschap] , de vennootschap van [N] , is getekend op 7 maart 2013, maar vermeldt als aanvangsdatum 1 juni 2012. Op grond van deze overeenkomst betaalde [bedrijf 5] [N] een vergoeding van
€ 900,- per dag van 10 werkuren of€ 120,- per uur (exclusief btw) en kon [N] reisuren in rekening brengen tegen een vergoeding van€ 60,- per uur met een maximum van€ 120,-.
2.52.
De overeenkomst van opdracht tussen [eiseres sub 1] en [bedrijf 5] in verband met de detachering van [N] vermeldt geen datum van ondertekening, maar vermeldt eveneens als aanvangsdatum 1 juni 2012. Op grond van deze overeenkomst betaalde [eiseres sub 1] aan [bedrijf 5] een vergoeding van€ 1.200,- per dag van 10 werkuren of€ 120,- per uur (exclusief btw), en konden reisuren in rekening worden gebracht tegen een vergoeding van€ 120,- met een maximum van € 240,-.
Wachtdagen [N]
2.53.
[eiseres sub 1] wilde dat [N] vanaf september/oktober2011 beschikbaar was voor het project [project 2] . Doordat er enige vertraging kwam in dat project, kon [N] uiteindelijk echter pas in mei 2012 daadwerkelijk van start gaan.
2.54.
Bij e-mail van 3 oktober 2011 heeft [gedaagde sub 1] het volgende aan [Q] geschreven:
"Tot slot nog een opmerking over de besproken 'wachtdagen’ van [N] .
Tijdens de eerste gezamenlijke bespreking betreffende dit dossier in [vestigingsplaats] is opnieuw aangedrongen op 'directe beschikbaarheid'. [N] heeft daarop gereageerd in de zin dat hij voor de weken 37 en 38 zijn oorspronkelijke beschikbaarheid van I a /,5 dag per week heeft opgehoogd naar 2 dagen per week.
Vervolgens zijn door hem voor de eerste 2 weken in oktober 2,5 a 3 dagen beschikbaar gesteld en vanaf 17 oktober minimaal 3,5 a 4 dagen per week.
Vraag: rekening houdend met de door jou genoemde '75%-norm’.
is alsdan 3 dagen toeslag voor de maand september opportuun?"
2.55.
Nadat [Q] zich daarmee bij e-mail van 4 oktober 2011 akkoord heeft verklaard, heeft [gedaagde sub 1] [N] diezelfde dag gevraagd (met [L] in cc) zijn factuur over september aan te passen ( [N] had over september slechts één gewerkte dag bij [eiseres sub 1] gefactureerd). Vervolgens heeft [N] [L] een aangepaste factuur toegezonden, inclusief drie wachtdagen tegen een tarief van 75%.
2.56.
Op 25 oktober 2011 heeft [gedaagde sub 1] [L] laten weten dat hij voor oktober zo'n zes à acht wachtdagen zou proberen te claimen. [gedaagde sub 1] heeft de e-mail waarin [N] hem had laten weten dat hij in de maand oktober elf en halve wachtdag had gemaakt, op 27 oktober 2011 doorgestuurd aan [Q] met het voorstel om
"in deze maand niet de 'correctiefactor/norm 0,75' te hanteren, omdat(...) expliciet is aangedrongen om 'beschikbaar op afroep' te zijn." Diezelfde dag heeft [gedaagde sub 1] [N] laten weten (met [L] in cc) dat hij 13 dagen in rekening kan brengen (elf en halve wachtdag en anderhalve gewerkte dag).
2.57.
Op 25 november 2011 heeft [gedaagde sub 1] [N] per e-mail gevraagd naar zijn opgave van gewerkte uren/dagen in de maand november. [N] heeft daarop geantwoord dat hij in november negen uur heeft gewerkt.
2.58.
Op 27 november 2011 heeft [gedaagde sub 1] [Q] het volgende bericht:
"De maand november is bijna voorbij en alsdan ligt de vraag weer voor hoeveel dagen [N] kan declareren. Er zijn door hem 4 dagen per week gereserveerd, in totaal dus17 dagen. Van die 17 dagen is een dag effectief toewijsbaar. Wat kan ik hem cq [bedrijf 5] / [L] in deze melden?"
2.59.
[gedaagde sub 1] heeft deze e-mail diezelfde dag doorgestuurd naar [L] , met de volgende tekst:
"Het lijkt me dat van het aantal [N] dagen over november er tenminste 3 dagen door [bedrijf 5] worden ingehouden, dit omdat [bedrijf 5] voor ca 6/7 dagen voor vervangende arbeid heeft gezorgd!"
2.60.
[gedaagde sub 1] heeft het bericht van [Q] van 28 november 2011, waarin [Q] akkoord gaat met de door [gedaagde sub 1] voorgestelde 17 dagen, diezelfde dag doorgestuurd aan [L] met als begeleidende tekst:
"Even afstemmen een dezer dagen Categorie: schoentje zetten...".
2.61.
[N] heeft bij factuur van 6 december 2011 over de maand november twaalf
dagen in rekening gebracht bij [bedrijf 5] . [bedrijf 5] heeft bij factuur van S december 2011 over diezelfde maand 17 dagen bij [eiseres sub 1] in rekening gebracht.
2.62.
Op 16 december 2011 heeft [gedaagde sub 1] [N] laten weten dat hij over december
"een dag of7
a 8 aan wachtdagen"in rekening zou kunnen brengen. Diezelfde dag heeft [N] geantwoord dat hij acht wachtdagen in rekening zou brengen. [gedaagde sub 1] heeft die e-mail doorgestuurd aan [L] , met de volgende tekst:
"VERTROUWELIJK WINST IS 2 DAGEN.
WAT ME TEGENVALT, IS DAT IE DE HELE HAND PAKT. BRENG HEM MAAR NAAR7
DAGEN!
LET OP: HIJ WEET NJET DAT IK VANDAAG MET JOU COMMUNICEER CQ GECOMMUNICEERD HEB!!!!!!!
DUS DE VERMOORDE ONSCHULD SPELEN!!!!!!"
2.63.
Uit de factuur van [N] van 16 december 201 l blijkt dat hij zeven dagen bij [bedrijf 5] in rekening heeft gebracht. Uit de factuur van [bedrijf 5] van 20 december 2011 blijkt dat [bedrijf 5] bij [eiseres sub 1] tien dagen in rekening heeft gebracht.
2.64.
Uit de factuur van [N] van 5 februari 2012 blijkt dat [N] over de maand januari bij [bedrijf 5] drie dagen in rekening heeft gebracht. [bedrijf 5] heeft blijkens haar factuur van 8 februari 2012 zes dagen in rekening gebracht bij [eiseres sub 1] .
2.65.
Bij e-mail van 28 februari 2012 heeft [L] aan [Q] gevraagd hoeveel dagen [bedrijf 5] voor [N] bij [eiseres sub 1] in rekening mocht brengen over de maand februari. Daarbij heeft [L] [Q] medegedeeld dat [N] twee dagdelen effectief heeft gewerkt voor [eiseres sub 1] en voorgesteld het aantal in rekening te brengen dagen op te hogen tot vijf.
2.66.
Op 29 februari 2012 heeft [L] per mail aan [gedaagde sub 1] gevraagd:
"hoeveel dagen aan [N] doorgeven? 2/
2,51 3?".
2.67.
Diezelfde dag heeft [gedaagde sub 1] die e-mail als volgt beantwoord:
" 2,5 (2,5 voor ons/ samen delen) Tlv [bedrijf 1]/
representatie-
verteer E 183,-"
2.68.
Uit de factuur van [N] van 1 maart 2012 blijkt dat [N] over de maand februari bij [bedrijf 5] tweeënhalve dag in rekening heeft gebracht. [bedrijf 5] heeft blijkens haar factuur van l maart 2012 vijf dagen bij [eiseres sub 1] in rekening gebracht.
2.69.
Op I april 2012 heeft [L] [gedaagde sub 1] gemaild dat [N] in de maand maart 12,5 uur daadwerkelijk heeft gewerkt voor [eiseres sub 1] . Diezelfde dag heeft [gedaagde sub 1] [L] als volgt bericht:
"Ik probeer 4 à 5 dagen.
Stel 4>>
wij 1,5 dag
Stel 5>>
wij 2,5 dag Wat blijft er alsdan over? Bij 4?
Bij 5?"
2.70.
Uit de factuur van [N] van 7 april 2012 blijkt dat [N] over de maand maart bij [bedrijf 5] tweeënhalve dag in rekening heeft gebracht. [bedrijf 5] heeft blijkens haar factuur van 12 april 2012 vijf dagen in rekening gebracht bij [eiseres sub 1] .
2.71.
Op 27 april 2012 heeft [gedaagde sub 1] [L] de volgende e-mail gestuurd (waarin met " [Q] " [Q] wordt bedoeld):
"Stuur [Q] de volgende mail, desgewenst getransformeerd in eigen woorden.
[Q] , goedemorgen.
Ik heb begrepen dat de opdracht van [N] per I mei as definitief haar aanvang neemt. Dat zou dan betekenen dat we voor de laatste keer bij de afrekening van april het aantal wachtdagen moeten overeenkomen. Ik heb hierbij het volgende voorstel: [N] heeft in april 4 dagen effectief gewerkt (...). Van de overige 16 door hem beschikbaar gehouden dagen in april, heb ik er 12 dagen elders voor hem kunnen invullen. Ik zou dan 4+4=8 dagen in rekening willen brengen. Mag ik van je vernemen?
Groet, [L] "
2.72.
[L] heeft diezelfde dag uit eigen naam een e-mail aan [Q] gestuurd met vrijwel dezelfde inhoud als voorgesteld door [gedaagde sub 1] .
2.73.
Uit de factuur van [N] van 2 mei 2012 blijkt dat [N] over de maand april bij [bedrijf 5] vijf en halve dag in rekening heeft gebracht. [bedrijf 5] heeft blijkens haar factuur van
2 mei 2012 acht dagen bij [eiseres sub 1] in rekening gebracht.
2.74.
Bij e-mail van 3 juni 2012 heeft [L] [gedaagde sub 1] laten weten dat [N] over de maand mei op 36 uren uitkomt en heeft hij [gedaagde sub 1] gevraagd:
"Kan ik dit zo naar [Q] / [aanduiding eiser] factureren of zie jij nog grond voor extra wachtdagen?"
2.75.
De volgende dag heeft [L] aan [Q] de volgende e-mail verzonden:
"In de eerste week van mei heeft [N] (...) zich voor de volle 100% beschikbaar gehouden voor
{ [eiseres sub 1] }.
Door diverse redenen-
jou bekend-
werd de opstart vertraagd. [N] heeft nu 36 uur / 3,6 gewerkte dagen over mei gemaakt.
Ik stel dan ook voor om de 3,6 dagen over mei te complementeren tot 5 dagen. Is dat voor jou accoord?"
2.76.
Uit de factuur van [N] van 8 juni 2012 blijkt dat [N] over de maand mei bij [bedrijf 5] drie en halve dag in rekening heeft gebracht. [bedrijf 5] heeft blijkens haar factuur van
5 juni 2012 vijf dagen in rekening gebracht bij [eiseres sub 1] .
2.77.
In totaal heeft [N] 52 wachtdagen bij [bedrijf 5] in rekening gebracht voor€ 900,- per dag. [bedrijf 5] heeft bij [eiseres sub 1] 73 wachtdagen voor [N] in rekening gebracht voor
€ 1.200,- per dag. Bovenop de marge die [bedrijf 5] op de wachtdagen van [N] bij [eiseres sub 1] realiseerde(€ 15.600,-), heeft [bedrijf 5] voor de 21 extra wachtdagen€ 25.200,- van [eiseres sub 1] betaald gekregen.
Werving en selectie, payrolling voor [bedrijf 9] via [bedrijf 5]
2.78.
In de zomer van 2011 heeft [A] [gedaagde sub 1] gevraagd ook bestuurder te worden bij [bedrijf 9] B.V. (hierna: [bedrijf 9] ) waarin het [bedrijf 9] -project te [vestigingsplaats] was ondergebracht.
Uit de e-mailwisseling tussen [gedaagde sub 1] en de heer [S] van 16 januari 2012 blijkt dat [gedaagde sub 1] [bedrijf 5] ook in dat kader heeft geïntroduceerd voor de werving van een centrummanager en een managementassistente. [bedrijf 5] is in dit verband tevens ingeschakeld voor payrolling. [bedrijf 5] heeft de payrolling op haar beurt uitbesteed aan een payroll-bedrijf, genaamd [bedrijf 10] .
Inhuur [G] en [H] via [bedrijf 5]
2.80.
[gedaagde sub 1] heeft [G] en [H] werkzaamheden voor [project 2] en [bedrijf 9] laten verrichten via [bedrijf 5] .
2.81.
Op 9 december 2013 heeft [G] tegenover de FIOD verklaard op de vraag waarom hij via [bedrijf 5] te werk is gesteld op het project [project 2] , en niet via [bedrijf 1] :
"Omdat [gedaagde sub 1] heeft aangegeven dat dit via [bedrijf 5] ging en dat ik via [bedrijf 5] moest declareren. (...) [L] heeft mij absoluut niet benaderd voor de 3 weken bij [project 2] . (. ..) Ik heb hem achteraf eenmaal gesproken over mijn inzet bij het project [project 2] . Dit omdat mijn uren niet overeen kwamen met de zijnen."
2.82.
[H] heeft op 27 september 2013 het volgende tegenover de FIOD verklaard over het feit dat hij via [bedrijf 5] voor [bedrijf 9] en [project 2] heeft gewerkt:
"Er werd door [gedaagde sub 1] gezegd dat [bedrijf 5] een rol had in detachering van mensen. Er lag een overeenkomst tussen [bedrijf 9] en [bedrijf 5] begreep ik.
(...)
Hier heb ik de factuur van 10 oktober 2012 voor [project 2] . Deze moest ik naar [bedrijf 5] sturen van [gedaagde sub 1] . Hij gaf min of meer dezelfde reden als voor [bedrijf 9] , er waren afspraken. Nou ja, prima."
Omzet [bedrijf 5] met inhuur [N] , [G] en [H]
2.83.
[eiseres sub 1] heeft in de periode 2010 tot en met 2012 voor de inhuur van [N] , [G] en [H] en voor de payrollwerkzaamheden € 548.305,- aan [bedrijf 5] betaald. [bedrijf 5] heeft [N] , [G] en [H] en [bedrijf 10] € 398.697,- betaald. Het verschil tussen deze bedragen is € 149.608,-.
Vergoeding [gedaagde sub 1] van [bedrijf 1]
2.84.
Op 13 maart 2010 heeft [gedaagde sub 1] [B] een voorstel gemaild voor de samenwerking tussen [gedaagde sub 1] en [B] in [bedrijf 1] . Daarin heeft [gedaagde sub 1] voorgesteld dat hij een maandelijkse vergoeding zou krijgen van
€ 25.000,- exclusief btw en dat hij wat zijn eigen activiteiten betreft, bij voorkeur gebruik zou maken van de capaciteit van [bedrijf 1] . Daarbij heeft [gedaagde sub 1] de
"thans voorliggende [bank] -case"als
"een passend voorbeeld in deze"genoemd (zie hiervoor 2.9).
2.85.
In de loop van 2010 is de vergoeding van [gedaagde sub 1] bijgesteld naar € 23.000,-.
2.86.
Bij e-mail (de rechtbank kan uit het document niet afleiden wat de datum van de e-mail is, volgens het productieoverzicht van [gedaagde sub 1] gaat het om een e-mail van
23 juli 2011) heeft [gedaagde sub 1] [B] als volgt bericht (onderstrepingen toegevoegd, rechtbank):
"VERTROUWELIJK
[B]
We moeten nog eens opnieuw de zin van onze samenwerking evalueren. We praten, we spreken af. er wordt verandering voorspeld, er worden verwachtingen gewekt en at the end is de huidige situatie nagenoeg gelijk aan de situatie rond februari 2010. Ik vraagje om nu niet eens vanuit je eigen bril deze situatie te bezien, maar de voorbije periode van ca 1,5 jaar, staande in mijn schoenen, te beschouwen. Ter zake ga ik wat voorzetten doen.
Rond februari 2010 maken we een einde aan de 'shl van gisteren' en ik bied aan om samen [bedrijf 1] door te zetten. Knop om en we gaan fris van start. We roeien met de riemen die we hebben en maken materiële afspraken. We zouden gaan bouwen, zowel aan [bedrijf 1] als ook aan [bedrijf 3] .
De afspraak vwb de terbeschikkingstelling aan tijd wordt ruim overschreden,de afspraak dat ik het verlies op grond van miin eergevoel zou goedmaken, slaagt([project 1] E 115k), ik breng ruim op wat ik [bedrijf 1] kost (declarabele uren en directe / indirecte dienstverlening ad hoc aan [bedrijf 3] ) en realiseer dat de bezetting enigszins op peil blijft(...).
Het nieuwe jaar 20I 1 start en ik schrijf niet zonder reden vanuit mijn vacantieverblijf mijn oproep tot het daadwerkelijk realiseren van samenspel en gebruikmaking van mijn talenten op een breed front. We starten opnieuw fris en verzekerd wordt dat 'een en ander' gaat komen. We maken afspraken voor overleg, maar slagen er nauwelijks / niet in het overleg te houden. En als het dan al een keer lukt, blijkt dat we feitelijk nooit aan de behandeling van die punten komen die het thema 'bouwen aan' raken. (...) Ik vraag of we gaan investeren, ik vraag om de cijfers van 2010 van [bedrijf 1] , ik vraag om teamoverleg, ik vraag om structuur, ik vraag, ik vraag... Antwoorden zijn steevast, ja, het komt, processen nemen wat meer tijd in beslag, ik ben niet in contra/ etc. etc. Kortom, geen herkenbare acties vanuit een visie / strategie, geen echte junctie voor mij, feitelijk stilstand {= begin 2010) tov het gewenste.Voorts is miin [bedrijf 1] -beteiligung uitgegroeid tot een fulltime iob, kost ik [bedrijf 1] nog altiid (nagenoeg?) niets, maar breng ik via proiect [project 1] additioneel zo'n E 350k-
400k(met veel inspanning) in het [bedrijf 1] -laatje...".
2.87.
Bij e-mail van 6 september 2011 heeft [gedaagde sub 1] aan [B] het volgende geschreven (waarbij [B] is aangeduid als " [B] " en [C] als " [C] "):
"AANNAMES:
1
/ [bedrijf 3] / [B] heeft de aanloopverliezen tlm 2009 in/
na overleg met [C] voor haar rekening genomen
2 /
Het per einde januari 2010 resulterende verlies bedroeg ca E 100 K
3
/ Het verlies is gedeeld, met die kanttekening dat [gedaagde sub 1] een discount heeft gekregen op basis van 'goed gedrag'.
4 /
Over 2010 is een nul-resultaat bereikt. Afboeking debiteuren(...) resulteerde in een verlies van ca E40K
5/ Over het 1e halfjaar 2011 is een resultaat gescoord van E 120 K.
SAMENWERKING/ SAMEN DELEN
(...)
3/
[gedaagde sub 1] is geen kostenpost; in concreto: wat ie kost, brengt ie op. 4/
Facts/
Figures>>
(...)
Conclusie: aan criterium 3/ is voldaan: hij brengt 'tenminste' op wat ie kost.
5/
Samen delen wordt eerst opportuun in geval de vennootschap (exclusief de opbrengsten van [project 1] ) presteert / beter presteert.
[gedaagde sub 1] heeft alsdan geen rechten! Het is aan de aandeelhouder / directie om [gedaagde sub 1] al dan niet ' additioneel' te belonen.
PROJECT [project 1] (en mogelijk in de toekomst soortgelijke 'geschenken uit de hemel?
A I SAMENWERKING
Er is feitelijk geen samenwerking in deze. [bedrijf 1] verkrijgt 'om niet' de gehele opslag en heeft GEEN kosten ter zake.
Note: voorfinanciering is geen must. Alsdan heeft deze geste geen materiële grondslag in het kader van samenwerking.
Note: schaduwmanagement is niet ondergebracht in de uren van [gedaagde sub 1] die gekwalificeerd worden als: Niet Gefactureerde Omzet aan [bedrijf 3]
B I SAMEN DELEN
Onze afspraak 'samen delen' geldt voor mij onverminderd Het project is om die reden door mij, onverplicht !, ingebracht.
C/
VOORSTEL NAV BI
[gedaagde sub 1] stuurt nota('s) aan [bedrijf 1] in het kader van de verrekening van de afspraak Samen Delen. Over 2010 stel ik voor om van de opbrengst ad E 115.000 mijn verkregen discount (zie Aannames, onder 3 1) af te trekken en vervolgens te delen. Voor [gedaagde sub 1] aldus: E 50 K.
Over het eerste halfjaar 2012 stel ik voor gelijk te delen, hetgeen resulteert in een bedrag ad E 85K."
2.88.
Bij e-mail van 18 september 201 l heeft [gedaagde sub 1] aan [B] het volgende geschreven (volgens de op 10 maart 2014 door [B] tegenover de FIOD afgelegde verklaring betekent 'TW' toegevoegde waarde; met " [T] " en " [T] " wordt bedoeld de heer [T] , accountant/hoofd administratie bij [bedrijf 3] (hierna: [T] )):
"Vraag:wie informeert [T] voor uitvoering van onze afspraak? Deze behelst:
a/ Fen [gedaagde sub 2] delen op 50% I 50%-
basis de TW mbt de projectinkomsten [project 1] .
b/ A heeft bijgevolg nog recht op haar deel in de TW
c/ A verkrijgt mbt de TW over 2010 en over de l' helft 2011 haar deel dmv maandelijkse aflossingen vanaf einde maand juli 2011 uit het 50%-deel van F.
d/ A verkrijgt maandelijks, vanaf einde juli 2011, zijn 50%-dee/ van de maandelijkse TW rechtstreeks. [T] verstrekt ter zake de gegevens voor de door A op te maken factuur.
Correct weergegeven?
Opmerking:ik heb een voorzet gemaakt mbt 'ter beschikking gestelde tijd door A'
op weekbasis en de verantwoording daarover op weekbasis. Ik verstrek je maandag copie."
2.89.
[gedaagde sub 1] heeft tussen 3 november 2011 en 25 februari 2013 via [gedaagde sub 2] in totaal € 347.101,- (exclusief btw) betaald gekregen op basis van (tussen de 17 oktober 20 l l en 8 februari 2013 gedateerde) facturen met als omschrijving "Projectondersteuning", "Projectondersteuning/bonus", "Compensatie uren indirecte dienstverlening aan [bedrijf 3] & [bedrijf 1] " en "Compensatie uren indirecte dienstverlening aan [bedrijf 3] &
[bedrijf 1] gedurende 4e kwartaal van 2012". De marge van [bedrijf 1] op de detachering van [C] , [G] en [H] bedroeg€ 694.855,-.
Verdeling vergoeding [bank] -marge [bedrijf 5]
2.90.
Op 27 oktober 2011 heeft [gedaagde sub 1] op een e-mail van [L] gereageerd, waarin [L] onder meer de omzet over oktober en november had meegedeeld (in de hierna opgenomen citaten worden met " [D] "/' [D] "/' [D] " en " [E] "/ ' [E] " / ' [E] " [D] en [E] (zie hiervoor 2.3, de twee dochters van [gedaagde sub 1] ) bedoeld):
" [aanduiding eiser] : € 1.800,- ?? [6 wachtdagen=
€ 1.800+
eventueel daadwerkelijk gewerkte uren} Ik reken die nu "mee", maar die gaan we nog delen met [D]-
[E]
November:
(...)
[aanduiding eiser] : ???? [3 dagen / week in november = +/- €4.200,- omzet [bedrijf 5] ] [Ik reken die nu "mee", maar die gaan we nog delen met [D]-
[E] !!}
IDEE SEPTEMBER / OKTOBER [aanduiding eiser] BLIJFT VOOR JOU VANAF NOVEMBER [D]-
[E] DELING".
2.91.
Bij e-mailbericht van 30 november 2011 heeft [gedaagde sub 1] [L] het volgende voorgesteld (waarbij
"17 x 1200 uit 12 x 900 restant E 9600"overeenkomt met het verschil tussen de door [N] bij [bedrijf 5] en de door [bedrijf 5] bij [eiseres sub 1] voor [N] over de maand november in rekening gebrachte dagen):
"oktober [D] en [E] nog te goed E l 000 de neus november in: 17 x 1200 uit 12 x 900 restant E 9600 verdeling; kantoorkosten [bedrijf 5] E 600
restant E 9000 >> [D] en [E] E 3600, P 1800
0 kay.?"
2.92.
Op 18 februari 2012 heeft [gedaagde sub 1] de volgende e-mail aan zijn dochter [E] geschreven:
"na aftrek van jouw januari factuur resteert er in jouw deel van het fonds E 7100 excl btw
het fonds wordt maandelijks gevoed door onze gezamenlijke inspanningen om mensen te detacheren dus per einde februari kun je weer factureren, E 2500 exc/ Btw
jouw deelfonds bedraagt dan E 7100-/-
E 2500+/+
E aangroei februari (geschat op ca E 2000)
je bent uiteraard vrij in het bedrag datje over februari factureert. maw als je minder wilt factureren, is jouw deelfonds per einde februari groter".
2.93.
Op 3 maart 2012 heeft [gedaagde sub 1] [L] (die door [gedaagde sub 1] " [L] " wordt genoemd) als volgt bericht:
"Re: verdeling
a/ Bingo komt jou toe/ actie Sint
b/ verdeling [naam] ( [N] )>>
[D] E 3750/
[E] E 3750/
[L] E 1000
c/ [D] I [bedrijf 5] heeft de pot inmiddels belast voor E 2500, [E] stuurt nog een factuur ad E 2500 dl stand is dan:
[D]>>
1/2 : 7100+/+
3750-/- 2500 per [D] /3 E 8350,-
[E] >> idem Accoord?"
2.94.
Op 9 april 2012 heeft [gedaagde sub 1] een e-mailbericht naar zijn dochters gestuurd (met cc aan [L] ):
"Jongedames,
De pot bedraagt, voor elk, E 9.100 per 114 ps
[L] , dit impliceert een verdeling van de E 7300 van E 3250, E 3250 en E 800. Eens?"
2.95.
Op 11 en 12juni 2012 hebben [gedaagde sub 1] en [L] per e-mail contact gehad over onder meer de omzet over de maand mei. Naar aanleiding van het door [L] aangeleverde overzicht, heeft [gedaagde sub 1] als volgt gereageerd:
"verdeling mei: [E] 1600 / [D] 1600 / [L] 932,50+
240 okay? payroll [bedrijf 9] marion: voor u!
[N]+
fee plaatsing: In de verdeling de komende maanden, met de kanttekening dat ik deze fee feitelijke aan jouw business activiteiten toeken. We kijken eind juni samen wel hoe te verdelen".
2.96.
Nadat [L] bij e-mail van 12 juni 2012 had aangekaart dat hij aanspraak heeft op
" 1000+
932,50+
240",heeft [gedaagde sub 1] diezelfde dag nog laten weten:
"verdeling blijft ongewijzigd. dus 1600 1600 932+ 250
voor die 1000 had je een (klein) beetje gewerkt, toch .... !!! ik bedoel niet in je tuin hoor..."
2.97.
Op 10 september 2012 heeft [L] aan [gedaagde sub 1] de volgende e-mail gestuurd met de bedragen (in totaal€ 11.768,54) die over augustus te "verdelen" zijn. [gedaagde sub 1] heeft daarop diezelfde dag nog als volgt gereageerd:
"Je komt in aanmerking voor een plak op het Olympisch nummer 'uren schrijven'
(...)
3/ wat stel jij mij / ons als verdeling voor?"
2.98.
In zijn e-mail van 11 september 2012 heeft [L] die vraag als volgt beantwoord:
"Verdeling:
Je weet dat ik altijd akkoord ga met wat je voorstelt, maar dat is misschien te makkelijk geredeneerd. Hier enkele opties:
I/ [D] [E] ieder 4.500 / [naam] 2.768,54};
2/ [N] is voor [D] [E] [9.270/
2], payrollen is voor PEN [2.500};
3/ [D] [E] ieder E 5.000/
[naam] 1.768,54 [768,54 administratiekosten + wat lekkers] 4/ [D] [E] ieder E 5.500 / PEN 768,54 administratiekosten
Optie 3 lijkt me fantastisch."
[gedaagde sub 1] heeft via [gedaagde sub 2] tussen januari 2012 tot en met december 2012 maandelijks€ 2.500,- (exclusief btw) in rekening gebracht bij [bedrijf 5] met op de factuur omschrijvingen als "projectondersteuning" en "voor u verrichte werkzaamheden // ondersteuning F&A- IT".
2.100. Bij [bedrijf 5] is op een externe harddisk een spreadsheetoverzicht aangetroffen. In het strafvonnis van 18 mei 2017 (zie 2.110) is hierover overwogen:
"Op het bedrijfsadres van [bedrijf 5] (...) is op een externe harddisk een spreadsheetoverzicht aangetroffen. Eén van de blokken in het overzicht betreft 'Additioneel ' en heeft twee kolommen getiteld ' [D] ' en ' [E]'.
De bedragen die door [gedaagde sub 1] worden genoemd in relatie tot het fonds/de pot in zijn e-mailwisseling aan [L] en zijn dochters sluiten aan bij de bedragen in het spreadsheetoverzicht. In het spreadsheet is te zien dat er in de periode van januari 2012 tot en met augustus 2012 maandelijks een bedrag van€ 2.500,- is betaald aan zowel [D] als [E] ."
Verzekering en vrijwaring
2.101. In een brief van 29 november 2010 heeft [eiseres sub 1] aan [gedaagde sub 1] bericht, voor zover hier van belang:
"Verzekering
[aanduiding eiser] is verzekerde onder de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering de zogenaamde 'Business Guard for Directors and Officers' (D&O-polis) van [bank] N.V. De D&O- polis dekt-
kort gezegd- schade als gevolg van bestuurdersaansprakelijkheid ('wrong/ui act') van 'directors and officers'
van [aanduiding eiser] dan wel een of meer van haar dochtervennootschappen, alsmede 'outside entity directors' van associated companies (...).
Vrijwaring
In aanvulling op de D&O-polis vrijwaart [aanduiding eiser] alle functionarissen, waaronder u, die op verzoek van [aanduiding eiser] bij een of meerdere deelnemingen een positie bekleden als statutair bestuurder of een daarmee vergelijkbare functie, behoudens opzet en/of bewuste roekeloosheid, voor alle financiële schade ten gevolge van aansprakelijkheid voortvloeiende uit de uitoefening van voormelde positie(s), indien en voorzover (i) er is gehandeld conform het door [aanduiding eiser] gevoerde beleid en (ii) er geen aanspraak op de D&O polis als hiervoor bedoeld (meer) kan worden gedaan. (...)"
Integriteitsonderzoek
2.102. In de loop van december 2012 is [bank] een intern onderzoek gestart naar belangenverstrengeling binnen [eiseres sub 1] . Dat onderzoek richtte zich in eerste instantie tot [A] en is later uitgebreid naar meerdere personen. Daarbij is onder andere het forensisch onderzoeksbureau Integis (verder: Integis) ingeschakeld.
2.103. Op 20 februari 2013 heeft Integis [gedaagde sub 1] geïnterviewd. Vervolgens heeft Integis op 27 februari 2013 een uitgebreid boekenonderzoek verricht.
2.104. Op 8 april 2013 is [gedaagde sub 1] vanwege het onderzoek door Integis op non-actief gezet als directeur van [bedrijf 9] . Op dezelfde dag heeft [bank] strafrechtelijke aangifte tegen [gedaagde sub 1] gedaan.
2.105. Op 11 april 2013 heeft Integis [gedaagde sub 1] voor de tweede maal geïnterviewd.
2.106. Integis heeft zijn bevindingen ten aanzien van [gedaagde sub 1] neergelegd in een (deel)rapportage van 10 juni 2013. Integis concludeert daarin dat zowel in relatie tot [bedrijf 1] als [bedrijf 5] sprake is (geweest) van (de schijn van) ongewenste belangenverstrengeling in relatie tot [gedaagde sub 1] .
2.107. De FIOD is vervolgens een onderzoek naar [gedaagde sub 1] gestart.
Beslagen
2.108. Op 17 en 18 december 2015 heeft [eiseres sub 1] , na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, de volgende beslagen doen leggen:
- ten laste van [gedaagde sub 1] conservatoir derdenbeslag onder diverse banken,
- ten laste van [gedaagde sub 1] conservatoir beslag op zijn woonhuis en appartement,
- ten laste van [gedaagde sub 1] conservatoir beslag op de aandelen die hij houdt in [gedaagde sub 2] ,
- ten laste van [gedaagde sub 2] conservatoir derdenbeslag onder diverse banken.
2.109. Op 18 maart 2016 heeft [gedaagden c.s.] een bankgarantie aan [eiseres sub 1] verstrekt tot een bedrag van€ 1.274.864,00, ter opheffing van de hiervoor genoemde derdenbeslagen.
Strafvonnis
2.110. Bij vonnis van 18 mei 2017 is [gedaagde sub 1] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden (waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar) wegens omkoping, valsheid in geschrifte en witwassen. [gedaagde sub 1] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
3.
Het geschil in conventie
3.1.
[eiseressen c.s.] vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.voor recht verklaart dat [gedaagden c.s.] jegens [eiseres sub 1] toerekenbaar
tekortgeschoten is in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiende uit de Overeenkomst onder meer doordat hij bij zijn werkzaamheden niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen als bedoeld in artikel 7:401 BW jo. artikel 7:404 BW jo. artikel 7:407 lid 2 BW,
II. voor recht verklaart dat [gedaagden c.s.] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] als gevolg van zijn tekortkomingen heeft geleden,
III. voor recht verklaart dat [gedaagden c.s.] onrechtmatig jegens [eiseressen c.s.] heeft gehandeld door te handelen in strijd met verschillende wettelijke bepalingen (waaronder artikelen 328ter Sr, 225 Sr, 326, 140 Sr, 420bis Sr en 7:401 BW) en doordat het handelen van [gedaagden c.s.] in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt,
IV. voor recht verklaart dat [gedaagden c.s.] ingevolge artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] ,
V. voor recht verklaart dat [gedaagden c.s.] ingevolge artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 2] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] , waaronder doch niet uitsluitend de door [eiseres sub 2] gemaakte onderzoekskosten te begroten op€ 325.536,12, subsidiair een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente,
VI. [gedaagden c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres sub 2] geleden schade, op te maken bij staat,
VII. [gedaagden c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres sub 1] van
€ 823.960,75, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente,
VIII. [gedaagde sub 2] veroordeelt tot terugbetaling van€ 592.146,00, zijnde de helft van het door [gedaagde sub 2] genoten loon, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente,
IX. de overeenkomsten van opdracht tussen [eiseres sub 1] en [bedrijf 5] strekkende tot de inhuur van [G] , [H] , [N] en strekkende tot het verrichten van payrollwerkzaamheden vernietigt,
X. [gedaagden c.s.] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente,
XI. [gedaagden c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de beslagkosten aan [eiseres sub 1] , vermeerderd met de wettelijke rente,
XII. [gedaagden c.s.] hoofdelijk veroordeelt in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseressen c.s.] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagden c.s.]
is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiseres sub 1] gesloten overeenkomst van opdracht. Ook heeft [gedaagden c.s.] onrechtmatig tegenover [eiseressen c.s.]
gehandeld. [gedaagden c.s.] heeft steekpenningen verzocht en verkregen en heeft [eiseres sub 1] met list en bedrog bewogen tot het aangaan van overeenkomsten die alleen gericht waren op het verrijken van [gedaagden c.s.] zelf en aan [gedaagde sub 1] gelieerde (rechts)personen. Voor de schade die hiervan het gevolg is houdt [eiseressen c.s.] [gedaagden c.s.] hoofdelijk aansprakelijk. Daarnaast moet [gedaagde sub 2] de helft van het door haar genoten loon terugbetalen op grond van artikel 7:418 lid 2 BW jo. artikel 7:424 BW. De vordering tot vernietiging van de overeenkomsten van opdracht tussen [eiseres sub 1] en [bedrijf 5] baseert [eiseressen c.s.] op dwaling ex artikel 6:228 lid 1 onder a en b BW dan wel op bedrog ex artikel 3:44 BW. De kosten van de door [eiseres sub 1] gelegde beslagen worden op de voet van artikel 706 Rv teruggevorderd.
3.3.
[gedaagden c.s.] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
Voor het geval de vorderingen van [eiseressen c.s.] in conventie worden afgewezen, vordert [gedaagden c.s.] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- alle door [eiseres sub 1] ten laste van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] gelegde conservatoire beslagen opheft,
- [eiseres sub 1] veroordeelt tot teruggave aan de naamloze vennootschap F. van Lanschot Bankiers N.V. van de door haar ten laste van [gedaagden c.s.] en ten gunste van [eiseres sub 1] verstrekte bankgarantie binnen vijf werkdagen na dagtekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom,
- [eiseres sub 1] veroordeelt in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.6.
[eiseressen c.s.] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

Leeswijzer
4.1.
De rechtbank zal hierna de volgende onderwerpen behandelen:
1. Verjaring 4.2
2. Klachtplicht 4.5
3. Normschendingjegens [eiseres sub 1]
* Schending zorgplicht 4.7
- [bedrijf 1] 4.11
- [bedrijf 4] 4.22
- [bedrijf 5] 4.24
- Tussenconclusie 4.29
* Onrechtmatig handelen 4.30
4. Schade van [eiseres sub 1] 4.31
5. Normschendingjegens [eiseres sub 2] 4.43
6. Schade van [eiseres sub 2] 4.50
7. Vernietiging overeenkomsten tussen [eiseres sub 1] en [bedrijf 5] 4.56
8. Terugbetaling van loon 4.57
9. Beslagkosten 4.62
10. Uitvoerbaarheid bij voorraad 4.66
11. Proceskosten 4.70
Verjaring
4.2.
[gedaagden c.s.] heeft aangevoerd dat [eiseressen c.s.] van meet af aan wist, dan wel had moeten weten, dat [bedrijf 1] en [bedrijf 5] een opslag hanteerden voor de plaatsing van personeel. Nu [gedaagden c.s.] pas op 17 december 2015 via een beslaglegging werd geconfronteerd met de vermeende vorderingen van [eiseressen c.s.] , zijn eventuele vorderingen voortvloeiend uit gebeurtenissen vóór 17 december 2010 verjaard.
4.3.
Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Het gaat hierbij om subjectieve bekendheid. De verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de
benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon.
4.4.
Dat [eiseressen c.s.] van meet af aan bekend was met de opslag die [bedrijf 1] en [bedrijf 5] hanteerden, is niet in geschil. Zoals hierna zal worden overwogen, wist [eiseressen c.s.] echter niet dat zij geen belang had bij inschakeling van [bedrijf 1] en [bedrijf 5] omdat de opdrachtnemers niet aan deze vennootschappen verbonden waren. [eiseressen c.s.] wist ook niet dat [gedaagde sub 1] een persoonlijk belang had bij de inschakeling van [bedrijf 1] en [bedrijf 5] . Dit is pas aan het licht gekomen door het onderzoek naar het handelen van [A] , in welk kader ook [gedaagde sub 1] is onderzocht. Pas op dat moment is sprake van daadwerkelijke bekendheid als bedoeld in rechtsoverweging 4.3. Het onderzoek naar [gedaagde sub 1] is gestart in 2013. De verjaringstermijn kan dus niet eerder dan in 2013 zijn aangevangen. Dat betekent dat, gelet op de datum van de beslagleggingen, van verjaring geen sprake is.
Klachtplicht
4.5.
[gedaagden c.s.] heeft daarnaast aangevoerd dat [eiseressen c.s.] niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW. Hij heeft daartoe gesteld dat [gedaagde sub 1] op
20 februari 2013 zijn eerste verklaring heeft afgelegd tegenover Integis. [eiseressen c.s.] was dan ook ruim vóór de (deel)rapportage van Integis van 10 juni 2013 op de hoogte van de kern van de verwijten die zij [gedaagden c.s.] maakt. Zij heeft [gedaagden c.s.] echter eerst tweeënhalf jaar later, door middel van de beslagleggingen op 17 en 18 december 2015, van deze verwijten in kennis gesteld. Dat is te laat. [gedaagden c.s.] heeft hierdoor nadeel ondervonden. Indien [gedaagden c.s.] voorafgaand aan het Integis-onderzoek was geïnformeerd over de aan hem door [eiseressen c.s.] gemaakte verwijten, had hij zijn verklaringen met die wetenschap ingestoken. [gedaagde sub 1] wist niet anders dan dat het onderzoek zag op mogelijke belangenverstrengeling binnen [eiseres sub 1] en dat hij in dat kader, als één van de door [A] ingehuurde externen, werd gehoord. Dat ook hem ernstige verwijten werden gemaakt, was [gedaagde sub 1] toen niet bekend. Verder ondervindt [gedaagden c.s.] door het te laat klagen hinder in de mogelijkheden om zijn ondernemingsactiviteiten voort te zetten.
4.6.
Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] op 8 april 2013 op non-actief is gesteld naar aanleiding van het Integis-onderzoek en dat op dezelfde dag aangifte tegen hem is gedaan. Volgens [gedaagde sub 1] heeft hij pas op 28 oktober 2013 via zijn strafrechtadvocaat van de aangifte vernomen. Als [gedaagde sub 1] al niet op of omstreeks 8 april 2013 over de reden van de non-actiefstelling is geïnformeerd, staat dus in ieder geval vast dat [gedaagden c.s.] op 28 oktober 2013 op de hoogte was van de verwijten die [eiseressen c.s.] hem maakt. Niet valt in te zien welk nadeel [gedaagden c.s.] heeft geleden doordat niet eerder is geklaagd. Gesteld noch gebleken is dat er bij aanvang van het Integis-onderzoek in februari 2013 al verdenkingen tegen [gedaagde sub 1] waren. Het door [gedaagde sub 1] gestelde nadeel met betrekking tot zijn verklaring in februari 2013 gaat dan ook niet op. Zijn andere verklaring heeft plaatsgevonden op 11 april 2013, kort nadat hij op non-actief was gezet. [gedaagde sub 1] had op dat moment moeten begrijpen dat hij niet langer (alleen) in het kader van het onderzoek naar het handelen van [A] werd gehoord. Naar eigen zeggen heeft [gedaagde sub 1] het interview op 11 april 2013 doorgang laten vinden omdat hij niets te verbergen had. Dat hij zijn verklaring anders had ingestoken indien hij op dat moment van de precieze verwijten van [eiseressen c.s.] had geweten, acht de rechtbank dan ook niet aanneme lijk.
Bovendien heeft [gedaagde sub 1] de gelegenheid gekregen om een, in zijn eigen woorden, " uitvoerige wederhoor-reactie" te geven op het conceptrapport van Integis. Het argument van benadeling gaat daarom ook ten aanzien van het tweede interview niet op. Tot slot houdt het feit dat [gedaagden c.s.] hinder ondervindt bij het voortzetten van zijn ondernemingsactiviteiten geen verband met het tijdstip van klagen. Het beroep op de klachtplicht slaagt niet.
Normschending jegens [eiseres sub 1]
Schending zorgplicht
4.7.
De Overeenkomst tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] is een overeenkomst van opdracht, waarbij [gedaagde sub 2] als de opdrachtnemer moet worden aangemerkt. Op [gedaagde sub 2] rust daarom de wettelijke plicht om bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Als feitelijk uitvoerder van de opdracht (artikel l lid 3 van de Overeenkomst) rust op [gedaagde sub 1] diezelfde zorgplicht (7:401 jo. 7:404 BW). Verder is [gedaagde sub 1] ook persoonlijk aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit een eventuele schending van die zorgplicht. Dit volgt ook uit artikel 7:404 BW en is bevestigd door de Hoge Raad in zijn arrest van 15 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY7840). De andersluidende stellingen van [gedaagde sub 1] worden daarom afgewezen. Genoemde bijzondere zorgplicht betekent voor [gedaagden c.s.] onder meer de volgende verplichtingen: l) de verplichting tot het vooropstellen van het belang van de opdrachtgever, 2) waarborgingsverplichtingen, 3) de verplichting tot ongevraagd (spontaan) handelen ten behoeve van de opdrachtgever, 4) de verplichting tot het opvolgen van aanwijzingen van de opdrachtgever, 5) waarschuwingsverplichtingen mogelijk uitmondend in een weigeringsplicht, 6) de verplichting tot het vermijden van belangentegenstellingen, 7) informatieverplichtingen en 8) postcontractuele verplichtingen (zie Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2014/93). De zorgplicht wordt verder ingekleurd door de Overeenkomst zelf. Op grond van artikel l lid 4 van de Overeenkomst dient [gedaagde sub 1] c..s. de overeengekomen werkzaamheden zorgvuldig en naar beste weten uit te voeren in overeenstemming met de belangen van [eiseres sub 1] .
4.8.
[eiseressen c.s.] heeft gesteld dat [gedaagden c.s.] niet aan bovengenoemde zorgplicht heeft voldaan door in zijn handelen zijn eigen belang voorop te stellen in plaats van het belang van [eiseres sub 1] en de aan [eiseres sub 1] verbonden vennootschappen. [gedaagden c.s.] heeft zichzelf en aan hem gerelateerde partijen opzettelijk ten koste van [eiseres sub 1] verrijkt. [eiseressen c.s.] heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat [gedaagden c.s.] [eiseres sub 1] verschillende externen heeft laten inhuren via de aan hem gelieerde bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 5] , terwijl [eiseres sub 1] daar geen belang bij had. [eiseres sub 1] had de externen rechtstreeks kunnen inhuren en zo de marge van [bedrijf 1] en [bedrijf 5] kunnen besparen. [gedaagden c.s.] heeft echter doelbewust aan zowel [eiseres sub 1] als de externen doen voorkomen dat inschakeling van [bedrijf 1] respectievelijk [bedrijf 5] als tussenschakel was vereist. Daarbij heeft [gedaagden c.s.] zijn eigen belang bij [bedrijf 1] en [bedrijf 5] verborgen gehouden . [bedrijf 1] stond een groot deel van de marge die zij via [eiseres sub 1] realiseerde - zonder zelf enige werkzaamheden te verrichten of anderszins van toegevoegde waarde te zijn - als steekpenningen af aan [gedaagde sub 1] . Door toedoen van [gedaagden c.s.] ontving [bedrijf 1] op haar beurt steekpenningen van [bedrijf 4] voor omzet die [bedrijf 4] via [eiseres sub 1] heeft gerealiseerd. Daarnaast werd de marge die [bedrijf 5] via [eiseres sub 1] realiseerde verdeeld over [gedaagde sub 1] en zijn familieleden. Tot slot heeft [gedaagden c.s.] [bedrijf 1] respectievelijk [bedrijf 5]
reiskosten en wachtdagen bij [eiseres sub 1] in rekening laten brengen die door de ingehuurde externen zelf niet in rekening zijn gebracht.
4.9.
[gedaagden c.s.] betwist zijn zorgplicht te hebben geschonden en stelt dat hij de opgedragen werkzaamheden naar volle tevredenheid van [eiseres sub 1] heeft uitgevoerd. Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat het bij [eiseres sub 1] een organisatorische puinhoop was en het bij haar ontbrak aan een deugdelijk functionerende P&O-afdeling. [eiseres sub 1] maakte daarom veelvuldig gebruik van externe recruitment- en detacheringsbureaus. Zij had dan ook wel degelijk belang bij inschakeling van [bedrijf 1] en [bedrijf 5] , die detacheringswerkzaamheden verrichtten. Tot het aangaan van de overeenkomsten met deze vennootschappen is steeds besloten door het bestuur van [eiseres sub 1] via de geëigende besluitprocedures. Bij de verdere totstandkoming en afhandeling van de overeenkomsten tussen [bedrijf 1] / [bedrijf 5] en [eiseres sub 1] enerzijds en tussen [bedrijf 1] / [bedrijf 5] en de externen anderzijds heeft [gedaagden c.s.] geen betrokkenheid gehad. Over zijn relatie met [bedrijf 1] en [bedrijf 5] is [gedaagden c.s.] van meet af aan transparant geweest. Op het moment van sluiten van de overeenkomsten met [bedrijf 1] respectievelijk [bedrijf 5] had [gedaagden c.s.] geen financieel eigen belang bij deze vennootschappen. Van verrijking van hemzelf en/of zijn familieleden is geen sprake geweest.
4.10.
De rechtbank zal hierna eerst de verwijten beoordelen die [eiseressen c.s.] [gedaagden c.s.] maakt met betrekking tot het inschakelen van [bedrijf 1] en [bedrijf 4] . Daarna zal op [bedrijf 5] worden ingegaan.
[bedrijf 1]
4.11.
Op initiatief van [gedaagden c.s.] heeft [eiseres sub 1] [bedrijf 1] ingeschakeld voor de inhuur van [C] , [H] en [G] voor het project [project 1] . Vast staat dat geen van deze externen - allen bekenden van [gedaagde sub 1] - verbonden was aan [bedrijf 1] op het moment van inschakeling door [eiseres sub 1] . Het had dan ook voor de hand gelegen dat [gedaagden c.s.] het ertoe had geleid dat [eiseres sub 1] rechtstreeks met hen een overeenkomst was aangegaan tegen het door hen gewenste tarief. De marge van [bedrijf 1] zou dan voor [eiseres sub 1] bespaard zijn gebleven. Hieraan doet niet af dat [eiseres sub 1] vaker gebruik maakte van externe detacheringsbureaus. Niet in geschil is immers dat [eiseres sub 1] ook rechtstreeks overeenkomsten van opdracht met externen afsloot. [gedaagde sub 1] is daar zelf een voorbeeld van. Evenmin is relevant of [eiseres sub 1] (of [eiseres sub 2] , waartoe [eiseres sub 1] behoorde) over een deugdelijk functionerende P&O-afdeling beschikte. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welke waarde [bedrijf 1] in dat geval voor [eiseres sub 1] had toegevoegd. [C] , [H] en [G] hebben tegenover de FIOD verklaard dat die toegevoegde waarde er ook niet was. Zo verklaart [C] naar aanleiding van de vraag welke werkzaamheden [bedrijf 1] voor [project 1] heeft verricht:
" [bedrijf 1] heeft voor ons, dan spreek ik over [G][rechtbank: [G] ],
[H][rechtbank: [H] ]
en mezelf, niks gedaan. Er is nooit iemand vanuit [bedrijf 1] bij [project 1] geweest. Er is nul toegevoegde waarde geweest."(productie 29, p. 9 van [eiseressen c.s.] ). Op de vraag wat de functie van [bedrijf 1] was en welke werkzaamheden [bedrijf 1] voor [G] heeft verricht, verklaart [G] :
"Voor ons, ik bedoel [H] , [C] en ikzelf, was [bedrijf 1] een doorgeefluik. Het enige wat [bedrijf 1] deed was het door factureren van onze uren en ons betalen. Onze facturen werden gebundeld en middels één factuur gezonden aan [aanduiding eiser] ."Op de vraag wat de toegevoegde waarde van [bedrijf 1] was, antwoordt [G] :
"Dat is een hele goede vraag. In mijn ogen had [bedrijf 1] geen enkele toegevoegde waarde. Ik denk dat [H] en
[C] er exact hetzelfde over denken."(productie 39, p. 9 van [eiseressen c.s.] ). Op de vraag wie zijn contactpersoon binnen [bedrijf 1] was antwoordt [H] :
" [gedaagde sub 1] . Ik kende helemaal niemand anders. Alles wat besproken moest worden, dat ging via hem. [B] heb ik alleen gesproken in dat ene gesprek en nadien toen mijn uurloon verhoogd moest worden in verband met de functiewijziging."Tot slot antwoordt [H] op de vraag wat de rol van [bedrijf 1] was ten aanzien van zijn detachering bij [eiseres sub 1] :
"Ik zou het echt niet weten, sorry."(productie 41, p. 4 van [eiseressen c.s.] ).
4.12.
Ook [B] heeft tegenover de FIOD verklaard dat de bijdrage van [bedrijf 1] verwaarloosbaar was. Volgens [B] vloeide het [bank] project 100% voort uit de competenties en het netwerk van [gedaagde sub 1] en was de inbreng van [bedrijf 1] gering (productie 55 van [eiseressen c.s.] ). Dit wordt door [gedaagde sub 1] zelf bevestigd in zijn e-mail van 6 september 2011 (zie 2.87), waarin hij met betrekking tot het project [project 1] aan [B] schrijft:
"Er is feitelijk geen samenwerking in deze. [bedrijf 1] verkrijgt 'om niet' de gehele opslag en heeft GEEN kosten ter zake." En:
"Het project is (...) door mij, onverplicht!, ingebracht." Dat inschakeling van [bedrijf 1] noodzakelijk was, heeft [gedaagden c.s.] , mede in het licht van deze verklaringen, dan ook onvoldoende onderbouwd. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat [eiseres sub 1] geen belang had bij [bedrijf 1] als tussenschakel. [gedaagden c.s.] heeft desondanks bewerkstelligd dat [C] , [H] en [G] via [bedrijf 1] werden ingehuurd. Hij heeft zowel aan [eiseres sub 1] (zie de onder 2.10 geciteerde e-mail van 14 maart 2010) als aan de externen voorgehouden (zie hun verklaringen in producties 24, 37 en 41) dat de inhuur via [bedrijf 1] diende te lopen. [gedaagden c.s.] heeft hiermee niet het belang van [eiseres sub 1] gediend, maar dat van [bedrijf 1] . Dit levert gelet op rechtsoverweging 4.7 onder (1) op zichzelf al een schending van de zorgplicht van [gedaagden c.s.] op.
4.13.
Daar komt bij dat [bedrijf 1] door toedoen van [gedaagden c.s.] reiskosten bij [eiseres sub 1] in rekening heeft kunnen brengen die door de ingehuurde externen zelf niet in rekening zijn gebracht. Op die manier is de marge voor [bedrijf 1] verhoogd. Voor [C] kan dit worden afgeleid uit de onder 2.12 en 2.13 genoemde e-mails van 10 mei 2010 (van [B] aan [C] met cc aan [gedaagde sub 1] ) en 18 mei 2010 (van [gedaagde sub 1] aan [F] ). Uit deze e-mails blijkt dat de reistijd van [C] volledig declarabel is gemaakt, terwijl [gedaagde sub 1] wist dat [bedrijf 1] en [C] een gereduceerd tarief van
€ 90,- (ongeveer de helft van het reguliere tarief) zijn overeengekomen bij een maximum van 6 uur per bezoek. [gedaagde sub 1] heeft dit niet aan zijn medebestuurder van [project 1] ( [F] ) gemeld.
4.14.
[G] ontving van [bedrijf 1] per reisuur ook de helft van zijn uurtarief, terwijl [eiseres sub 1] het volledige uurtarief aan [bedrijf 1] moest betalen (zie 2.17). [gedaagden c.s.] heeft aangevoerd dat hij niet bij de totstandkoming van deze afspraken betrokken is geweest. De rechtbank volgt hem hierin niet. [gedaagden c.s.] heeft immers zelf gesteld dat het bestuur van [project 1] - waarvan [gedaagde sub 1] deel uitmaakte - samen met [C] de tariefstelling en overige condities voor de inhuur van [G] heeft opgesteld. Het is ook [gedaagde sub 1] die de direct betrokkenen bij [project 1] en [eiseres sub 1] op 19 juli 2010 over de
inhuur van [G] (en de condities daarvan) heeft geïnformeerd. Dat [gedaagden c.s.] niet bekend was met de afspraken die [bedrijf 1] en [G] hebben gemaakt over het declareren van reisuren, acht de rechtbank niet waarschijnlijk. In zijn e-mail van 19 juli 2010 schrijft [gedaagde sub 1] dat het contract van [G] wat betreft inhoud hetzelfde is als dat van [C] . [gedaagden c.s.] wist dat [C] voor zijn reisuren (ook) maar de helft van zijn
uurtarief kon factureren. [gedaagden c.s.] heeft niet gesteld dat hij reden had om aan te nemen dat tussen [bedrijf 1] en [G] een andere afspraak was gemaakt.
4.15.
[H] mocht geen kilometervergoeding bij [bedrijf 1] in rekening brengen, maar [bedrijf 1] bracht deze vergoeding wel in rekening bij [eiseres sub 1] (zie 2.23). Uit de in 2.22
weergegeven gang van zaken blijkt dat [gedaagden c.s.] ook bij de totstandkoming van deze afspraken nauw betrokken is geweest.
4.16.
Tot slot heeft [gedaagden c.s.] zijn eigen (financiële) belang bij de inhuur van de externen via [bedrijf 1] niet aan [eiseres sub 1] gemeld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.17.
[B] en [gedaagde sub 1] hebben begin februari 2010, na het besluit tot uittreding van [C] en (de kinderen van) [gedaagde sub 1] uit [bedrijf 1] , afgesproken hun samenwerking voort te zetten voor 3 tot 3,5 dag per week. [gedaagde sub 1] ontving hiervoor een vaste maandelijkse vergoeding van€ 25.000,- (zie 2.9). [gedaagden c.s.]
stelt [eiseres sub 1] hierover voor het sluiten van de Overeenkomst te hebben geïnformeerd. [eiseressen c.s.] heeft dit betwist. Volgens [eiseressen c.s.] heeft [gedaagde sub 1] juist gesuggereerd geen eigen belang te hebben bij [bedrijf 1] . Zij heeft daartoe verwezen naar de e-mail van 18 mei 2010 (2.13), waarin [gedaagde sub 1] vermeldt dat de aandelen van [bedrijf 1] voor 100% in handen zijn van [bedrijf 3] . Wat daarvan ook zij, vast staat dat [gedaagden c.s.] [eiseres sub 1] in ieder geval niet op de hoogte heeft gebracht van (i) de rol die hij vanuit [bedrijf 1] en ten gunste van [bedrijf 1] speelde bij de totstandkoming van de overeenkomsten tussen [bedrijf 1] enerzijds en [C] , [G] en [H] anderzijds en (ii) de in 2.89 genoemde aanvullende betalingen die hij vanaf eind 2011 van [bedrijf 1] ontving, in totaal
€ 347.101,-.
4.18.
Wat het eerste feit betreft voelde [gedaagde sub 1] het blijkbaar als een verplichting jegens [bedrijf 1] om haar te helpen bij het tot stand komen van overeenkomsten met [eiseres sub 1] . Dit volgt al uit het feit dat [gedaagde sub 1] zich hiermee actief bemoeid heeft, zoals uit de beschreven feiten volgt. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] deze verplichting aan zijn kant ook aan [bedrijf 1] heeft bevestigd. Op 13 maart 2010 schreef [gedaagde sub 1] immers aan [B] dat hij bij de uitvoering van zijn eigen werkzaamheden, dus waar niet de vaste vergoeding van€ 25.000,- tegenover stond, ernaar zou streven direct of
indirect vruchtbaar voor [bedrijf 1] te zijn. Daarom zou [gedaagde sub 1] bij voorkeur gebruik maken van de capaciteit van [bedrijf 1] en benoemt [gedaagde sub 1] "de [bank] -case" als een passend voorbeeld in deze (zie 2.9). Dit is een schoolvoorbeeld van een belangenverstrengeling, althans van het risico daarop. Uit niets blijkt dat [gedaagde sub 1] hierover open kaart jegens [eiseres sub 1] heeft gespeeld. Hiermee staat vast dat [gedaagde sub 1] in ieder geval de in randnummer 4.7 onder 1), 6) en 7) genoemde zorgplichten heeft geschonden.
4.19.
Wat het tweede feit betreft (de aanvullende betalingen van in totaal € 347.101,- die [gedaagden c.s.] vanaf eind 2011 van [bedrijf 1] ontving), overweegt de rechtbank meer specifiek nog het volgende. [eiseressen c.s.] heeft gesteld dat dit 50% van de marge betreft die [bedrijf 1] heeft gemaakt op de inhuur van [C] , [H] en [G] . Ter onderbouwing van die stelling heeft zij de e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde sub 1] en [B] in september 2011 overgelegd (zie 2.87 en 2.88). [gedaagden c.s.] heeft daartegen ingebracht dat het bedrag van € 347.101,- zijn grondslag vindt in al het niet-
declarabele werk dat [gedaagde sub 1] vanaf 1 februari 20lO voor [bedrijf 1] / [bedrijf 3] heeft verricht, in totaal circa 2500 uur aan "indirecte uren". Het ging daarbij om werkzaamheden voor de verdere uitbouw van [bedrijf 1] , die niet vielen onder de vaste maandelijkse vergoeding. De aanvullende betalingen vanaf het najaar van 2011 hebben volgens [gedaagden c.s.] dan ook niets van doen met de inhuur van [C] , [G] en [H] door [eiseres sub 1] via [bedrijf 1] .
4.20.
De rechtbank volgt [gedaagden c.s.] hierin niet. Uit de e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde sub 1] en [B] van september 2011 komt het beeld naar voren dat zij de afspraak hebben gemaakt dat [gedaagde sub 1] betaling zou krijgen van de helft van de [project 1] -marge. In de e-mail van 6 september 2011 maakt [gedaagde sub 1] onderscheid tussen zijn werkzaamheden voor [bedrijf 1] (en zijn vergoeding daarvoor) en het project [project 1] . Onder het kopje "Project [project 1] " merkt [gedaagde sub 1] op dat er feitelijk geen samenwerking is "in deze", [bedrijf 1] "om niet" de gehele opslag krijgt en er geen kosten zijn. Vervolgens doet [gedaagde sub 1] het voorstel om de opbrengsten samen te delen. Uit de e-mail van [B] van 18 september 2011 volgt dat hij dit voorstel van [gedaagde sub 1] heeft geaccepteerd. Hij schrijft daarin dat de toegevoegde waarde op de projectinkomsten [project 1] 50%/50% wordt gedeeld. Dit beeld wordt bevestigd door de verklaring van [B] tegenover de FIOD. Daarin heeft [B] verklaard dat het bij bovengenoemde betalingen niet zozeer ging om een extra vergoeding voor verrichte werkzaamheden uit het verleden, maar om
"het delen van een meevaller die veel groter bleek te worden dan bij aanvang gedacht." Die meevaller was het project [project 1] . Na de zomer van 2011 vond [gedaagde sub 1]
"het geen eerlijke verdeling dat de gehele toegevoegde waarde, die voornamelijk middels zijn tussenkomst, naar [bedrijf 1] ging, zeker nu deze niet incidenteel blijkt te zijn maar voor een langere periode verwacht mocht worden."In september 2011 hebben [gedaagde sub 1] en [B] vervolgens afgesproken dat [gedaagde sub 1] recht heeft op 50% van de gerealiseerde marge vanaf startdatum, aldus [B] (productie 55 van [eiseressen c.s.] ). Dit alles bevestigt dat de door [bedrijf 1] aan [gedaagde sub 1] betaalde vergoeding van € 347.101,- direct verband hield met de inhuur van [C] , [H] en [G] .
4.21.
[gedaagden c.s.] had deze afspraak aan [eiseres sub 1] moeten melden. Hij had zich moeten realiseren dat de geldstromen die voortvloeiden uit de tewerkstelling van [C] , [H] en [G] en die gedeeltelijk naar hem gingen, bij [eiseres sub 1] kenbaar moesten zijn. Dat geldt te meer nu hij een hoge functie bekleedde bij een bank. Juist bij banken is het van groot belang dat de integriteit gewaarborgd blijft en belangenverstrengeling wordt voorkomen. Het feit dat [gedaagden c.s.] betrokken was bij de aanstelling van deze externen maakt al dat sprake was van een (mogelijke) belangenverstrengeling. Bovendien waren de betalingen gekoppeld aan het aantal uren dat door de externen werd gewerkt. [gedaagden c.s.] had dus belang bij zoveel mogelijk gewerkte uren en gezien zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het project [project 1] is niet uit te sluiten dat hij invloed kon uitoefenen op het aantal uren dat door de externen werd gewerkt. Daarnaast betrof het regelmatig terugkerende geldbedragen van aanzienlijke omvang. Zelfs in het
geval [gedaagden c.s.] zelf meende dat er geen sprake was van belangenverstrengeling, had
hij deze beoordeling aan [eiseres sub 1] moeten overlaten. Doordat [gedaagden c.s.] deze geldstromen (en dus zijn financieel belang) niet heeft gemeld, heeft [eiseres sub 1] deze beoordeling echter niet kunnen doen. Ook op dit punt heeft [gedaagden c.s.] dus zijn zorgplicht geschonden.
[bedrijf 4]
4.22.
Vast staat dat op 11 januari 2011 tijdens de bestuursvergadering van [project 1] is besloten om het team uit te breiden met [I] , die zou worden ingehuurd via [bedrijf 4] . [gedaagde sub 1] heeft daarover diezelfde avond met [K] van [bedrijf 4] gesproken. [eiseres sub 1] heeft betoogd dat [gedaagde sub 1] [K] in dat gesprek opdracht heeft gegeven om naar [eiseres sub 1] een opslag te rekenen welke opslag door [bedrijf 4] aan [bedrijf 1] moest worden doorbetaald. [gedaagden c.s.] heeft dit betwist. Volgens [gedaagden c.s.] wilde [K] per se de normale marge die [bedrijf 4] zou realiseren op de verhuur van [I] aan [project 1] delen met [bedrijf 1] / [bedrijf 3] . Dit was in zijn branche gebruikelijk. [bedrijf 4] leverde op deze wijze uitsluitend een deel in van de reguliere vaste opslag die [eiseres sub 1] haar sowieso moest betalen. [gedaagde sub 1] heeft tegen [K] gezegd dat hij dit met [B] moest bespreken. [gedaagde sub 1] heeft dus niet met [K] onderhandeld over de voorwaarden waaronder [I] bij [eiseres sub 1] aan de slag is gegaan en over de wijze waarop de daarbij door [bedrijf 4] te realiseren marge tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 1] zou worden verdeeld, aldus [gedaagden c.s.]
4.23.
Uit de onder 2.27 genoemde e-mail blijkt dat [gedaagde sub 1] [C] (met [K] in de cc) op 12 januari 2011 over de uitkomst van de bespreking met [K] heeft geïnformeerd. In deze e-mail zet [gedaagde sub 1] het voorstel van [K] uiteen voor de voorwaarden waaronder [I] door [project 1] kan worden ingehuurd met de opmerking
"Als jij je hierin kunt vinden, gelieve dan [K] te bellen en afte spreken wie contract opmaakt ed" [gedaagde sub 1] vermeldt echter niet dat hij met [K] heeft gesproken over het feit dat [bedrijf 1] een deel van de marge van [bedrijf 4] zou ontvangen, zoals wel volgt uit de e-mail van eveneens 12 januari 2011 aan [B] (met [K] in de cc) (zie 2.28.). [eiseres sub 1] was dus niet van de in deze e-mail genoemde opslag van€ 14,-/€ 15,- per uur op de hoogte. Uit de e-mail van 4 juni 2011 (zie 2.29) blijkt dat [gedaagde sub 1] vervolgens begin juni 2011 met [K] heeft besproken op welke wijze dit deel van de marge voor [bedrijf 1] diende te worden betaald. Uit één en ander leidt de rechtbank af dat [gedaagde sub 1] wel degelijk met [K] heeft onderhandeld over de voorwaarden waaronder [I] bij [eiseres sub 1] aan de slag is gegaan en over de wijze waarop de daarbij door [bedrijf 4] te realiseren marge tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 1] - die geen enkele betrokkenheid bij de inhuur van [I] had - zou worden verdeeld. Naar eigen zeggen heeft [gedaagde sub 1] deze onderhandelingen gevoerd in het kader van de uitoefening van de Overeenkomst met [eiseres sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft echter niet in het belang van [eiseres sub 1] gehandeld. In plaats van een korting te bedingen voor [eiseres sub 1] van€ 14,-/€ 15,- per uur, heeft hij dit bedrag ten goede laten komen aan [bedrijf 1] . Ook dit levert een schending van de zorgplicht van [gedaagden c.s.] op.
[bedrijf 5]
4.24.
Op initiatief van [gedaagden c.s.] heeft [eiseres sub 1] [bedrijf 5] ingeschakeld voor de inhuur van [N] voor het project [project 2] . Het is echter [gedaagde sub 1] die [N] als kandidaat heeft geworven (zie 2.34). [bedrijf 5] was op dat moment nog niet actief in de detachering (zie 2.32). Het had dan ook voor de hand gelegen dat [gedaagden c.s.] had aangestuurd op een rechtstreekse overeenkomst tussen [N] en [eiseres sub 1] . De marge van [bedrijf 5] zou dan voor [eiseres sub 1] bespaard zijn gebleven. In plaats daarvan heeft [gedaagde sub 1] het curriculum vitae van [N] aan [L] doorgestuurd en hem verzocht zich met [bedrijf 5] bij [eiseres sub 1] te melden. Dat dit in het belang van [eiseres sub 1] was, heeft [gedaagden c.s.] gelet
op de onder 2.33 tot en met 2.50 weergegeven feiten onvoldoende onderbouwd. Hieruit blijkt immers dat de werkzaamheden die verband houden met de inhuur van [N] feitelijk zijn verricht door [gedaagde sub 1] zelf. [gedaagde sub 1] instrueerde [L] hoe te handelen, hoe en wat te communiceren en schreef conceptteksten voor brieven en e-mails die [L] nagenoeg ongewijzigd verzond.
4.25.
Naast [N] heeft [gedaagden c.s.] ook [G] en [H] via [bedrijf 5] werkzaamheden laten verrichten voor het project [project 2] . [G] en [H] zijn daarnaast via [bedrijf 5] ingezet op het project [bedrijf 9] . [G] en [H] waren op dat moment al voor [eiseres sub 1] werkzaam voor het project [project 1] (zie 4.11). Daarom valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom zij voor de projecten [project 2] 2018:6943 en [bedrijf 9] via [bedrijf 5] te werk dienden te worden gesteld. Dit was voor [G] en [H] zelf ook niet duidelijk, zo blijkt uit hun verklaringen tegenover de FIOD (zie 2.81 en 2.82). Uit die verklaringen - die [gedaagden c.s.] niet gemotiveerd heeft betwist - blijkt verder dat de contacten liepen via [gedaagde sub 1] en dat [bedrijf 5] geen (noemenswaardige) werkzaamheden heeft verricht. [bedrijf 5] had dus ook met betrekking tot de inhuur van [G] en [H] geen toegevoegde waarde voor [eiseres sub 1] .
4.26.
Verder heeft [gedaagden c.s.] [bedrijf 5] namens [eiseres sub 1] opdracht gegeven op grond van payrolling een centrummanager en managementassistente te werven voor het project [bedrijf 9] . Omdat [bedrijf 5] geen enkele ervaring met payrolling had, heeft [bedrijf 5] dit uitbesteed aan payrollingbedrijf [bedrijf 10] . Als onweersproken gesteld staat vast dat [gedaagden c.s.] hiervan op de hoogte was. Door desondanks de opdracht te verstrekken aan [bedrijf 5] en niet rechtstreeks aan het payrollingbedrijf, heeft [gedaagden c.s.] niet in het belang van [eiseres sub 1] gehandeld.
4.27.
Het nodeloos tussenschuiven van [bedrijf 5] bij de inhuur van bovenstaande externen levert op zichzelf al een schending van de zorgplicht door [gedaagden c.s.] op (vgl. 4.11). Daar komt bij dat [gedaagden c.s.] ook in het kader van de wachtdagen van [N] niet in het belang van [eiseres sub 1] heeft gehandeld. Zo stelt [gedaagde sub 1] in zijn e-mail van
3 oktober 2011 (zie 2.54) aan [Q] voor dat [N] drie wachtdagen in rekening mag brengen voor september 2011. [N] had op dat moment maar één voor [eiseres sub 1] gewerkte dag bij [bedrijf 5] gefactureerd. Kennelijk ging [N] er niet van uit dat hij wachtdagen in rekening mocht brengen. Op instructie van [gedaagde sub 1] heeft [N] zijn factuur aangepast met drie wachtdagen. In oktober 2011 is het tarief van de wachtdagen op initiatief van [gedaagde sub 1] in oktober 2011 verhoogd van 75% naar 100% (zie 2.56).
Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] [bedrijf 5] voor de periode november 2011 tot en met mei 2012 meer wachtdagen bij [eiseres sub 1] in rekening laten brengen dan hij [N] bij [bedrijf 5] in rekening heeft laten brengen (zie 2.57 tot en met 2.76). [eiseres sub 1] is hierdoor benadeeld. Dat het aantal door [eiseres sub 1] te betalen wachtdagen nog hoger zou zijn geweest als [bedrijf 5] niet gedeeltelijk vervangend werk voor [N] had geregeld, doet hier - wat daarvan ook zij - niet aan af.
4.28.
[gedaagden c.s.] heeft tot slot zijn persoonlijk belang bij [bedrijf 5] en zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de detacheringen via [bedrijf 5] , voor [eiseres sub 1] verzwegen. Volgens [gedaagden c.s.] wisten alle betrokkenen bij [eiseres sub 1] dat [L] de schoonzoon van [gedaagde sub 1] was. Wat daarvan ook zij, [gedaagde sub 1] heeft niet gemeld dat hij al in 2010 en 2011 advieswerkzaamheden voor [bedrijf 5] verrichtte. In de onder 2.40 genoemde conceptbrief van 8 augustus 2011, die [gedaagde sub 1] voor [L] heeft opgesteld,
vermeldde [gedaagde sub 1] expliciet dat hij geen belang had in [bedrijf 5] . [gedaagde sub 1] had [eiseres sub 1] , gelet op het gevaar van belangenverstrengeling, over zijn advieswerkzaamheden voor [bedrijf 5] moeten informeren. Dat dit gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, blijkt uit de onder 2.90 tot en met 2.98 weergegeven e-mailcorrespondentie waarin [gedaagde sub 1] en [L] de door [bedrijf 5] gerealiseerde marge tussen [L] en de dochters van [gedaagde sub 1] verdelen. [gedaagden c.s.] heeft [eiseres sub 1] ook op dat moment niet geïnformeerd. [gedaagden c.s.] heeft aldus niet gehandeld als van een goed opdrachtgever mag worden verwacht (vgl. 4.21).
Tussenconclusie
4.29.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagden c.s.] bij de inhuur door [eiseres sub 1] van de externen via [bedrijf 1] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] niet aan zijn verplichtingen genoemd onder 4.7 (1) en (6) heeft voldaan. Dit levert een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde sub 2] jegens [eiseres sub 1] op. Op grond van artikel 7:404 BW is [gedaagde sub 1] als feitelijk uitvoerder van de opdracht naast [gedaagde sub 2] jegens [eiseres sub 1] gebonden en is hij tezamen met [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk jegens [eiseres sub 1] . De onder 3.1.1 en 3.1.11 gevorderde verklaringen voor recht zullen in zoverre worden toegewezen.
Onrechtmatig handelen
4.30.
Het handelen van [gedaagden c.s.] is, geabstraheerd van de hiervoor weergegeven schending van de Overeenkomst, ook onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] . [gedaagden c.s.] heeft [eiseres sub 1] misleid door onder meer (a) het gebrek aan noodzaak om [bedrijf 1] en [bedrijf 5] in te schakelen voor de detacheringen te verhullen, (b) zijn persoonlijk belang bij [bedrijf 1] en [bedrijf 5] te verzwijgen en (c) zijn betrokkenheid vanuit [bedrijf 1] en [bedrijf 5] bij de totstandkoming van de detacheringen en de detacheringsvoorwaarden voor [eiseres sub 1] onder de pet te houden. Bovendien heeft [gedaagden c.s.] zijn positie bij [eiseres sub 1] misbruikt door aan hem gelieerde (rechts)personen, en later ook zichzelf, ten koste van [eiseres sub 1] te bevoordelen c.q. te verrijken. Hierdoor heeft [gedaagden c.s.] zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling. Dat geldt temeer nu hij [eiseres sub 1] over die (andere) belangen niet heeft geïnformeerd. Verder staat vast dat [eiseres sub 1] door [gedaagden c.s.] is gedupeerd doordat zij een marge bovenop de detacheringskosten heeft betaald aan [bedrijf 1] en [bedrijf 5] (zonder dat de inschakeling van [bedrijf 1] en [bedrijf 5] voor haar enige toegevoegde waarde had). Ook onafhankelijk van de schending van de Overeenkomst, is al dit handelen te beschouwen als in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] . Dit onrechtmatig handelen kan aan [gedaagden c.s.] worden toegerekend en heeft geleid tot schade bij [eiseres sub 1] . Als [gedaagden c.s.] [bedrijf 1] en [bedrijf 5] niet had ingeschakeld, had [eiseres sub 1] immers minder betaald voor de detacheringen en de
payroll ing. Dit betekent dat de onder 3. l.III en 3. l.IV gevorderde verklaringen voor recht in zoverre zullen worden toegewezen. Of het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] ook schending van de in 3. l .III genoemde bepalingen van het wetboek van strafrecht oplevert, is niet aan het oordeel van de civiele rechter onderworpen. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Schade van [eiseres sub 1]
4.31.
Nu uit alles wat hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagden c.s.] jegens [eiseres sub 1] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en daarnaast ook
onrechtmatig heeft gehandeld is [gedaagden c.s.] aansprakelijk voor de als gevolg daarvan geleden schade. De onder 3.1.VII gevorderde schadevergoeding bestaat uit de marges die [eiseres sub 1] aan [bedrijf 1] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] heeft betaald voor de inzet van [C] , [G] , [H] , [N] , [I] en [bedrijf 10] op de projecten [project 1] , [project 2] en [bedrijf 9] (zie 2.15, 2.18, 2.24, 2.31 en 2.83), verminderd met de btw die [eiseres sub 1] terug heeft ontvangen en verminderd met de bedragen die [bedrijf 1] en [bedrijf 5] in het kader van een minnelijke regeling aan [eiseres sub 1] hebben betaald (zie productie 163 van [eiseres sub 1] ).
4.32.
[gedaagden c.s.] heeft aangevoerd dat deze marges geen schade vormen. Hij heeft daartoe gesteld dat [eiseres sub 1] het volledig acceptabel en gewoon vond dat door detacheringsbureaus marges werden gerealiseerd. Daarnaast is het volgens [gedaagden c.s.] maar de vraag of [eiseres sub 1] direct met bovengenoemde externen had kunnen contracteren en zo ja, onder welke voorwaarden dat dan zou zijn gebeurd.
4.33.
Met dit verweer miskent [gedaagden c.s.] dat het aan hem was om te bewerkstelligen dat [eiseres sub 1] de externen rechtstreeks zou inhuren om de marges voor [bedrijf 1] en [bedrijf 5] te besparen. Dat de externen daartoe niet bereid zouden zijn geweest of alleen tegen hogere tarieven dan die [bedrijf 1] en [bedrijf 5] aan hen hebben betaald, heeft [gedaagden c.s.] niet onderbouwd. De door [eiseres sub 1] aan [bedrijf 1] en [bedrijf 5] betaalde marges vormen dus wel degelijk schade van [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] zou deze marges niet hebben betaald als zij de externen zonder tussenkomst van [bedrijf 1] en [bedrijf 5] had ingeschakeld.
4.34.
[gedaagden c.s.] heeft verder aangevoerd dat de kosten van de externen zijn gemaakt door dan wel zijn doorbelast aan [project 1] , [bedrijf 9] en [project 2] , zodat [eiseres sub 1] zelf geen schade heeft geleden. [eiseressen c.s.] heeft daartegen ingebracht dat [eiseres sub 1] de overeenkomsten met [bedrijf 1] heeft gesloten (zie producties 148 tot en met 150 van [eiseres sub 1] ) en de uit hoofde van die overeenkomsten verschuldigde bedragen aan [bedrijf 1] heeft betaald. [eiseres sub 1] heeft ook de overeenkomst met betrekking tot de inhuur van [N] met [bedrijf 5] gesloten (zie productie 87 van [eiseres sub 1] ). [eiseres sub 1] heeft deze kosten niet doorbelast aan [project 1] of enige andere werkmaatschappij. Alleen [bedrijf 9] is met betrekking tot de inschakeling van [bedrijf 10] en [G] en [H] zelfstandige overeenkomsten aangegaan met [bedrijf 5] . De kosten hiervan zijn echter door [eiseres sub 1] gedragen omdat [bedrijf 9] zelf niet over de middelen beschikte om al haar schulden te voldoen. Om iedere verdere discussie over het eigenaarschap van de schadevergoedingsvorderingen te voorkomen, heeft [bedrijf 9] de mogelijk aan haar toekomende vorderingen uit hoofde van wanprestatie en/of onrechtmatige daad gecedeerd aan [eiseres sub 1] (zie productie 164 van [eiseres sub 1] ). Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [gedaagden c.s.] gelegen om zijn verweer nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, wordt zijn verweer verworpen.
4.35.
[gedaagden c.s.] beroept zich vervolgens op het exoneratiebeding van artikel
5van de Overeenkomst en de vrijwaring als bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Overeenkomst. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.36.
Gelet op zijn ervaring en functie moest [gedaagden c.s.] begrijpen dat het juist bij banken zoals [eiseres sub 1] van groot belang is dat de integriteit gewaarborgd blijft en dat belangenverstrengeling wordt voorkomen. [gedaagden c.s.] heeft desondanks van meet af aan zijn positie bij [eiseres sub 1] misbruikt om aan hem gelieerde (rechts)personen, en later ook zichzelf, ten kosten van [eiseres sub 1] te bevoordelen c.q. te verrijken. De schade die [eiseres sub 1]
hierdoor heeft geleden, was voor [gedaagden c.s.] te voorzien en is aanzienlijk in relatie tot de tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] overeengekomen vergoeding. Met [eiseressen c.s.] is de rechtbank daarom van oordeel dat het beroep op het exoneratiebeding in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.37.
Uit het voorgaande volgt dat op zijn minst sprake is van bewuste roekeloosheid van [gedaagden c.s.] , zodat zijn beroep op de door [eiseres sub 1] afgegeven vrijwaring (zie 2.101) evenmin kan slagen.
4.38.
[gedaagden c.s.] beroept zich verder op eigen schuld in de zin van artikel 6:101BW aan de zijde van [eiseres sub 1] . [gedaagden c.s.] heeft in dat verband het volgende gesteld. [eiseres sub 1] wist ruim voorafgaand aan het aangaan van enige overeenkomst met [bedrijf 1] en/of [bedrijf 5] (of had kunnen weten) van de aard van de connecties van [gedaagden c.s.] met [bedrijf 1] en [bedrijf 5] . [gedaagden c.s.] heeft (de aard van) zijn verhouding met deze vennootschappen meegedeeld. [eiseres sub 1] heeft echter geen aanleiding gezien nader onderzoek te doen. [eiseres sub 1] gaf rücksichtslos toestemming voor de inhuur en inzet van personeel en de vergoeding die daarvoor verschuldigd werd. [eiseres sub 1] heeft dan ook niet voldaan aan de op haar rustende onderzoeksplicht.
4.39.
Zoals hiervoor is overwogen, wist [eiseres sub 1] niet dat de externen niet aan [bedrijf 1] en [bedrijf 5] waren verbonden. [eiseres sub 1] wist ook niet dat [gedaagden c.s.] een persoonlijk belang had om de inhuur van de externen via [bedrijf 1] en [bedrijf 5] te laten verlopen. [gedaagden c.s.] heeft [eiseres sub 1] daarover - ten onrechte - niet geïnformeerd. [eiseres sub 1] mocht ervan uitgaan dat [gedaagden c.s.] zich door het belang van [eiseres sub 1] zou laten leiden bij de uitvoering van de Overeenkomst. Zij mocht dan ook uitgaan van de goede trouw van [gedaagden c.s.] toen hij voorstelde bepaalde externen via [bedrijf 1] en [bedrijf 5] in te huren. Voor het doen van nader onderzoek bestond geen aanleiding. Het beroep op eigen schuld wordt daarom verworpen.
4.40.
[gedaagden c.s.] heeft tot slot het volgende betoogd. [eiseres sub 1] heeft nagelaten [gedaagde sub 2] te verzekeren tegen bestuurdersaansprakelijkheid. [eiseres sub 1] heeft daarom niet alleen artikel 3 lid 3 van de Overeenkomst geschonden, maar ook de op haar rustende schadebeperkingsplicht. Voor zover er sprake is van schade die verhaald had kunnen worden op de verzekeraar, komt die schade op grond van artikel 6: 102 lid 2 BW niet voor vergoeding in aanmerking.
4.41.
Ook dit verweer slaagt niet. [eiseressen c.s.] heeft onweersproken gesteld dat de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering genoemd in artikel 3 lid 3 van de Overeenkomst uitsluitend dekking biedt voor natuurlijke personen. [gedaagde sub 2] viel als rechtspersoon dus niet onder de dekking en had, ook als [eiseres sub 1] haar wel voor de verzekering had aangemeld, daar reeds om die reden geen aanspraak op kunnen maken.
4.42.
Het bovenstaande brengt mee dat de gevorderde schadevergoeding van
€ 823.960,75 zal worden toegewezen. [gedaagden c.s.] heeft geen verweer gevoerd tegen de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente, zodat deze zal worden toegewezen vanaf 1 januari 2013 tot aan de dag van volledige betaling.
Normscbending jegens [eiseres sub 2]
4.43.
[eiseressen c.s.] heeft gesteld dat [gedaagden c.s.] ook aansprakelijk is tegenover [eiseres sub 2] voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] De schade van [eiseres sub 2] bestaat volgens [eiseressen c.s.] in elk geval (maar niet uitsluitend) uit de door [eiseres sub 2] gemaakte onderzoekskosten. [eiseressen c.s.] heeft gesteld dat zij diverse interne onderzoeken heeft geïnitieerd en externe partijen heeft ingeschakeld om de door [gedaagden c.s.] gepleegde fraude en de gevolgen daarvan voor [eiseressen c.s.] in kaart te brengen. Volgens [eiseressen c.s.] zijn de kosten die hiermee gemoeid waren rechtstreeks het gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagden c.s.] Deze kosten zouden immers niet gemaakt zijn indien [gedaagden c.s.] zich van deze gedragingen had onthouden. Volgens [eiseressen c.s.] is een deel van deze onderzoekskosten niet gemaakt door [eiseres sub 1] , maar door [eiseres sub 2] , destijds de moedermaatschappij van [eiseres sub 1] . [eiseres sub 2] houdt [gedaagden c.s.] voor deze kosten aansprakelijk.
4.44.
[gedaagden c.s.] heeft daartegen ingebracht dat [eiseressen c.s.] de schade van [eiseres sub 2] onvoldoende heeft onderbouwd. Voor zover [eiseres sub 2] afgeleide schade vordert, is daarvoor geen plaats. Zonder nadere toelichting (die ontbreekt) is volgens [gedaagden c.s.] niet duidelijk waarom [eiseres sub 2] een vordering heeft uit hoofde onrechtmatige daad op [gedaagden c.s.] Als [gedaagden c.s.] al onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres sub 1] , levert dat volgens [gedaagden c.s.] nog geen aansprakelijkheid op jegens [eiseres sub 2] . De beweerdelijk geschonden normen strekken niet tot bescherming tegen de schade zoals [eiseres sub 2] die heeft geleden, zodat niet is voldaan aan het relativiteitvereiste van art. 6:163 BW. Het was volgens [gedaagden c.s.] bovendien ook helemaal niet nodig dat [eiseres sub 2] opdracht tot het uitvoeren van onderzoek zou geven en in dat verband kosten zou maken. Dat had [eiseres sub 1] net zo goed zelf kunnen doen.
4.45.
Voorop moet worden gesteld dat [eiseres sub 2] geen afgeleide schade vordert. [eiseres sub 2] vordert kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van deze door [eiseres sub 2] gestelde kosten is vereist dat [gedaagden c.s.] tevens onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres sub 2] . Hoewel in het algemeen niet snel kan worden aangenomen dat een onrechtmatige daad jegens een dochtervennootschap tevens aansprakelijkheid oplevert jegens de moedervennootschap, heeft [gedaagden c.s.] naar het oordeel van de rechtbank in dit geval tevens onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres sub 2] . De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.46.
[gedaagden c.s.] werkte bij een bank. Zoals [gedaagden c.s.] wist of had moeten weten, is het juist in het bankwezen ter waarborging van het vertrouwen van het publiek in deze sector van groot belang dat de integriteit blijft gewaarborgd en belangenverstrengeling wordt voorkomen. [gedaagden c.s.] is strafrechtelijk vervolgd en in eerste aanleg veroordeeld voor omkoping, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. Ook los van het strafvonnis staat voor de rechtbank vast dat [gedaagden c.s.] bijzonder laakbaar heeft gehandeld. De rechtbank verwijst hiervoor naar alles wat zij hierover al heeft overwogen. [gedaagden c.s.] was betrokken bij verschillende werkmaatschappijen van het [bank] ­ concern. Het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] trof dus niet alleen [project 1] of [eiseres sub 1] , maar meerdere werkmaatschappijen, waardoor er een (groter) concernbelang in het geding was. [gedaagden c.s.] had zich, gelet op zijn ervaring en de functie die hij bekleedde, moeten realiseren dat zijn handelen het concern in kwaad daglicht zou stellen en daarom ook [eiseres sub 2] aanging. [eiseres sub 2] had er als moedermaatschappij belang bij dat de
integriteitsschendingen die zich op verschillende plekken binnen haar concern voordeden, aan het licht werden gebracht, werden bestreden en werden bestraft. [gedaagden c.s.] moet bovendien bekend worden verondersteld, wederom gelet op zijn ervaring en functie, met de structuur binnen het [eiseres sub 2] concern, zodat hij had moeten weten dat bij verdenkingen van integriteitsschendingen op zijn niveau afdelingen zouden worden ingeschakeld die ressorteren onder [eiseres sub 2] .
4.47.
De normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat [gedaagden c.s.] in de omstandigheden van het geval mede op de belangen van [eiseres sub 2] acht diende te slaan. Door zich in de uitvoering van zijn opdracht voor [eiseres sub 1] schuldig te maken aan de hiervoor beschreven gedragingen, die jegens [eiseres sub 1] niet alleen wanprestatie maar ook onrechtmatige daad opleveren, heeft [gedaagden c.s.] tevens onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld tegenover [eiseres sub 2] .
4.48.
Uit de door [eiseressen c.s.] als producties 154 tot en met 158 in het geding gebrachte facturen en specificaties (zie daarover 4.51) blijkt dat er mede naar aanleiding van de hiervoor beschreven gedragingen van [gedaagden c.s.] onderzoekswerkzaamheden zijn verricht die bij [eiseres sub 2] (destijds [bank] ) in rekening zijn gebracht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eiseres sub 2] schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.]
4.49.
Het bovenstaande brengt mee dat [gedaagden c.s.] ingevolge artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 2] heeft geleden als gevolg van zijn onrechtmatig handelen.
Schade van [eiseres sub 2]
4.50.
Na herformulering van de eis bij conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie vorderde [eiseressen c.s.] onder V een verklaring voor recht dat [gedaagden c.s.] ingevolge artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 2] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] , waaronder maar niet uitsluitend de door [eiseres sub 2] gemaakte onderzoekskosten als omschreven in de dagvaarding. Onder VI vorderde [eiseressen c.s.] [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres sub 2] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Bij akte houdende overlegging van producties tevens vermeerdering van eis heeft [eiseressen c.s.] de onder V opgenomen eis vermeerderd, in die zin dat zij (naast de verwijzing naar de schadestaat onder VI) thans een verklaring voor recht vordert dat [gedaagden c.s.] ingevolge artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 2] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] , waaronder maar niet uitsluitend de door [eiseres sub 2] gemaakte onderzoekskosten, te begroten op€ 325.536,12, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De vermeerdering van eis zit hierin dat [eiseressen c.s.] in de gewijzigde verklaring voor recht een concreet bedrag aan door [eiseres sub 2] gemaakte onderzoekskosten noemt, althans dat [eiseressen c.s.] van de rechtbank verlangt dat zij in de verklaring voor recht een concreet bedrag aan onderzoekskosten vaststelt.
4.51.
Ter onderbouwing van haar gewijzigde eis heeft [eiseressen c.s.] producties 154 tot en met 158 in het geding gebracht. Daarbij heeft [eiseressen c.s.] opgemerkt dat uit deze
overgelegde facturen en specificaties blijkt dat [eiseres sub 2] onderzoekskosten heeft gemaakt van in totaal € 1.656.144,48 en dat zij bij pleidooi zal toelichten, kort gezegd, dat daarvan 25% toerekenbaar is aan [gedaagden c.s.] en dat zij - na aftrek van hetgeen reeds door [bedrijf 1] en [L] aan [eiseres sub 2] is betaald - een vordering van € 325.536,12 op [gedaagden c.s.] heeft.
4.52.
[gedaagden c.s.] heeft bij pleidooi bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering van [eiseressen c.s.] Volgens [gedaagden c.s.] is de eisvermeerdering om verschillende redenen in strijd met de goede procesorde. [gedaagden c.s.] betoogt onder meer dat [gedaagden c.s.] ernstig is benadeeld in zijn mogelijkheid om deugdelijk verweer te voeren, nu [eiseressen c.s.] de eisvermeerdering pas bij pleidooi heeft toegelicht. Ook voert [gedaagden c.s.] aan dat het [eiseressen c.s.] ontbreekt aan belang bij de eisvermeerdering en dat de eisvermeerdering leidt tot onredelijke vertraging van de procedure.
4.53.
Het uitgangspunt is dat een eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen (artikel 130 Rv). Dat is alleen anders als de goede procesorde zich tegen de verandering of vermeerdering van eis verzet.
4.54.
De rechtbank is van oordeel dat de eisvermeerdering in dit geval in strijd is met de goede procesorde. Daartoe komt de rechtbank op grond van het volgende. [gedaagden c.s.] was bij pleidooi niet in staat om deugdelijk verweer te voeren tegen de onderbouwing van de eisvermeerdering, aangezien [eiseressen c.s.] die onderbouwing pas bij pleidooi gaf. Omdat [gedaagden c.s.] zich nog niet deugdelijk heeft kunnen verweren tegen (de onderbouwing van) de vermeerderde eis, kan de rechtbank die eis niet beoordelen zonder [gedaagden c.s.] eerst in de gelegenheid te stellen zich hierover nader uit te laten. Als de rechtbank [gedaagden c.s.] daartoe in de gelegenheid zou stellen, zou dat naar het oordeel van de rechtbank gelet op de in het geding zijnde belangen van partijen tot onredelijke vertraging van deze procedure leiden. [eiseres sub 2] heeft tot vlak voor het pleidooi gewacht met de eisvermeerdering en tot op het pleidooi met de onderbouwing daarvan. De facturen en specificaties aan de hand waarvan [eiseressen c.s.] haar eis heeft vermeerderd, dateren uit 2013 en 2014 en zijn alle gericht aan [eiseres sub 2] , zodat ervan moet worden uitgegaan dat deze stukken gedurende de hele procedure in het bezit van [eiseres sub 2] zijn geweest. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [eiseressen c.s.] pas zo laat met haar eisvermeerdering is gekomen. Belangrijker is echter dat [eiseressen c.s.] naast de gewijzigde verklaring voor recht (nog steeds) verwijzing naar de schadestaatprocedure vordert. De reden daarvoor is, zo begrijpt de rechtbank uit het petitum, dat [eiseres sub 2] niet alleen ("waaronder doch niet uitsluitend") de kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW als schade stelt te hebben geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] [eiseressen c.s.] wenst kennelijk vast te houden aan de verwijzing naar de schadestaatprocedure. Gelet daarop weegt het belang van [eiseressen c.s.] bij haar eisvermeerdering niet op tegen de vertraging die de eisvermeerdering in deze procedure zou opleveren. Om proceseconomische redenen acht de rechtbank het geraden om alle schade die [eiseres sub 2] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] aan de orde te laten komen in de - kennelijk toch nog door [eiseressen c.s.] gewenste - schadestaatprocedure.
4.55.
Het voorgaande betekent dat de eisvermeerdering niet zal worden toegestaan. Mede gezien hetgeen hiervoor in 4.43 tot en met 4.47 is overwogen, zal de (voor de eisvermeerdering) gevorderde verklaring voor recht onder 3.1.V worden toegewezen op de
in het dictum omschreven wijze en zal [gedaagden c.s.] - als gevorderd onder 3.1.VI - hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres sub 2] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Vernietiging overeenkomsten tussen [eiseres sub 1] en [bedrijf 5]
4.56.
Vordering IX ziet op vernietiging van de overeenkomsten van opdracht tussen [eiseres sub 1] enerzijds en [bedrijf 5] anderzijds. Nu zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] geen partij is bij deze overeenkomsten en [bedrijf 5] geen procespartij meer is, zal deze vordering worden afgewezen.
Terugbetaling van loon
4.57.
De onder nummer VIII door [eiseressen c.s.] jegens [gedaagde sub 2] ingestelde vordering is gebaseerd op artikel 7:418 lid 2 BW jo. 7:424 BW. Lid 1 van artikel 7:418 BW bepaalt (voor zover hier van belang) dat een lasthebber die direct of indirect belang heeft bij de totstandkoming van de opgedragen rechtshandeling, verplicht is de lastgever daarvan in kennis te stellen, tenzij de inhoud van de rechtshandeling zo nauwkeurig vast staat dat strijd tussen beider belangen is uitgesloten. Lid 2 van dat artikel bepaalt dat de lasthebber geen recht heeft op loon jegens een lastgever ten opzichte van wie hij in strijd met lid I handelt. Voor beoordeling van dit beroep op artikel 7:418 BW is allereerst van belang of de Overeenkomst tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 2] als een overeenkomst van lastgeving kan worden aangemerkt. Daartoe is vereist dat sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:414 lid 1 BW, te weten een overeenkomst van opdracht waarbij [gedaagde sub 2] als lasthebber zich jegens [eiseres sub 1] als lastgever heeft verbonden voor haar rekening een of meer rechtshandelingen te verrichten. Dat "verbinden" dient naar geldend recht aldus te worden verstaan dat de opdrachtnemer gehouden is de diensten te verlenen die bestaan in het verrichten van de desbetreffende rechtshandeling(en). Dat de opdrachtnemer bevoegd is om in het kader van de aan hem verstrekte opdracht ten behoeve van de opdrachtgever rechtshandelingen te verrichten, is daartoe niet voldoende.
4.58.
Uitgaande van dit criterium is de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde Overeenkomst niet als overeenkomst van lastgeving kan worden aangemerkt. De werkzaamheden van [gedaagde sub 2] (en namens haar [gedaagde sub 1] ) zijn in de Overeenkomst van opdracht van 18 mei 2010 omschreven als
"tijdelijke ondersteuning bij het uitoefenen van bestuursposities bij de in de onderhavige overeenkomst genoemde participaties"(aanhef overeenkomst onder a) en
"het ten behoeve van [aanduiding eiser] vervullen van een bestuurspositie bij [werkmaatschappij 1] SA en in een later stadium (op verzoek van [aanduiding eiser] ) eventueel bij een of meer van de [werkmaatschappij 2] -werkmaatschappijen"(artikel 3.1 van de Overeenkomst). De
Overeenkomst vermeldt verder nog dat bij een van de werkmaatschappijen op dat moment sprake was van een gezamenlijk bestuur. Uit de Overeenkomst blijkt dus dat het de bedoeling van partijen was dat [gedaagde sub 2] deel zou uitmaken van het bestuur van (klein)dochterondernemingen van [eiseres sub 1] . Weliswaar was zij daarmee, uit hoofde van die positie, bevoegd om (al dan niet gezamenlijk met andere bestuurders) rechtshandelingen te verrichten, maar dat er in dat verband ook op haar een plicht rustte (bepaalde) rechtshandelingen te verrichten, is gesteld noch gebleken. Voor zover [eiseres sub 1] haar vorderingen heeft gebaseerd op rechtstreekse toepasselijkheid van artikel 7:414 lid 2 BW, faalt dat beroep daarom.
Voor zover de vordering tot terugbetaling van loon is ingesteld door [eiseres sub 2] zal deze worden afgewezen. [eiseres sub 2] heeft geen loon betaald aan [gedaagde sub 2] en er is geen overeenkomst van opdracht gesloten tussen [gedaagde sub 2] en [eiseres sub 2] .
4.60.
[eiseres sub 1] heeft ook gesteld dat op grond van artikel 7:424 lid 1 BW artikel 7:418 BW van overeenkomstige toepassing is op de door haar met [gedaagde sub 2] gesloten Overeenkomst. In artikel 7:424 BW is namelijk bepaald dat artikel 7:418 BW van overeenkomstige toepassing is op andere overeenkomsten dan lastgeving krachtens welke de ene partij verplicht of bevoegd is voor rekening van de andere partij rechtshandelingen te verrichten. [gedaagde sub 2] heeft daartegen onder meer het volgende aangevoerd. Artikel 7:424 BW is hier niet van toepassing, omdat de in geding zijnde overeenkomsten met externen niet zelfstandig door [gedaagde sub 2] zijn gesloten voor rekening van [eiseres sub 1] . Die contracten (en de inhoud daarvan) zijn namelijk tot stand zijn gebracht door [eiseres sub 1] zelf, na ondertekening door tekeningsbevoegde vertegenwoordigers van [eiseres sub 1] . [gedaagde sub 1] was niet bevoegd om [eiseres sub 1] te vertegenwoordigen. Hij was ook niet bevoegd om [project 1] SA te vertegenwoordigen, althans niet tot 6 augustus 2012, het moment waarop aan hem een volmacht is verstrekt. Op dat moment waren de overeenkomsten met de externen waar het in deze zaak om gaat, al aangegaan.
4.61.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde sub 2] was niet bevoegd om [eiseres sub 1] te vertegenwoordigen. [eiseres sub 1] stelt dat [gedaagde sub 1] bestuurder was van [project 1] en [bedrijf 9] , maar dat doet in dit verband niet ter zake. De overeenkomsten met [bedrijf 1] en [bedrijf 5] zijn aangegaan door [eiseres sub 1] (en dus niet door [gedaagde sub 2] ). [eiseres sub 1] heeft niet gesteld dat de overeenkomst met [bedrijf 4] door [project 1] is gesloten en dat [project 1] daarbij vertegenwoordigd werd door [gedaagde sub 1] . De rechtbank gaat er dus vanuit dat ook die overeenkomst is aangegaan door [eiseres sub 1] (en dus niet door [gedaagde sub 2] ). Daar komt bij dat de door [eiseres sub 1] gestelde handelingen, die kort weergegeven neerkomen op het voeren van onderhandelingen met het oog op het tot stand komen van een overeenkomst, niet door [gedaagden c.s.] zijn verricht op basis van een tussen partijen gesloten overeenkomst. De Overeenkomst van opdracht ziet namelijk niet op het verrichten van diensten voor [eiseres sub 1] , maar op het verrichten van diensten voor [project 1] en eventueel voor haar dochtervennootschappen. Dat [gedaagde sub 2] de bestuurspositie bij [project 1] uitoefende ten behoeve van [eiseres sub 1] , maakt nog niet dat er sprake is van het verrichten van rechtshandelingen voor rekening van [eiseres sub 1] . Dit alles betekent dat aan de in artikel 7:424
BWomschreven vereisten voor een analoge toepassing van het bepaalde in artikel 7:418 BW niet is voldaan. Dit gedeelte van de vorderingen wordt daarom afgewezen.
Beslagkosten
4.62.
[eiseres sub 1] vordert [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering kan op grond van artikel 706 Rv worden toegewezen, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was.
4.63.
[gedaagden c.s.] heeft aangevoerd dat [eiseres sub 1] niet heeft aangetoond dat de gelegde beslagen niet nietig zijn, althans niet alle beslagstukken heeft overgelegd om de geldigheid van de beslagen te kunnen beoordelen. Zo heeft [eiseres sub 1] nagelaten het volledige verzoekschrift inclusief producties in het geding te brengen en blijkt uit de (wel) overgelegde beslagstukken niet of het volledige verzoekschrift inclusief producties (daadwerkelijk) aan de (derden)beslagenen is betekend. Verder is onduidelijk of alle
beslagstukken (correct) zijn overbetekend aan [gedaagde sub 1] en of de derdenbeslagenen (daadwerkelijk) een aan [gedaagden c.s.] betekend exemplaar van de dagvaarding hebben ontvangen. Daarnaast is het beslagrekest, dat deel uitmaakt van het beslagverlof en is (over)betekend aan de (derden)beslagenen, incompleet. Pagina 21 ontbreekt. Dit brengt nietigheid van de gelegde conservatoire beslagen met zich.
4.64.
Dit verweer slaagt niet. Zoals [gedaagden c.s.] zelf ook heeft gesteld, staat in de overgelegde beslagexploten dat het verzoekschrift en het beslagverlof zijn betekend aan de (derden)beslagenen. Verder wordt in de overgelegde overbetekeningsexploten vermeld welke beslagstukken zijn overbetekend aan [gedaagde sub 1] en dat de dagvaarding is overbetekend aan de derdenbeslagenen. Aanwijzingen dat deze stukken niet daadwerkelijk zijn (over)betekend, zijn niet gesteld of gebleken. Van nietige beslagen is in zoverre dan ook geen sprake. Voor zover pagina 21 van het beslagrekest niet is (over)betekend, leidt dit evenmin tot nietigheid van de beslagen. Deze pagina bevat slechts vier woorden. Zonder nadere toelichting, die [gedaagde sub 1] niet heeft gegeven, valt dan ook niet in te zien waarom de (derden)beslagenen door het ontbreken van genoemde pagina onredelijk zijn benadeeld.
4.65.
Gelet op het bovenstaande zullen de beslagkosten worden toegewezen. Deze kosten worden begroot op € 2.623,18 voor verschotten en € 3.211,- voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,-). Het griffierecht voor het beslagrekest is al verrekend met het voor deze procedure verschuldigde griffierecht.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.66.
[gedaagden c.s.] heeft tot slot betoogd dat dit vonnis in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard, dan wel dat hieraan de voorwaarde moet worden verbonden dat zekerheid wordt gesteld. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [eiseres sub 1] gelet op de door haar gelegde beslagen en verkregen bankgarantie geen belang heeft bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis. Voor zover [eiseres sub 1] wel een zodanig belang heeft, meent [gedaagden c.s.] dat zijn belangen bij het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis zwaarder wegen dan het belang van [eiseres sub 1] . Hij heeft in dat verband gesteld dat [eiseres sub 1] feitelijk een onderneming in liquidatie is met als enige doel het beperken van verliezen, zodat er een groot restitutierisico bestaat. Daarnaast heeft de executie zeer verregaande financiële gevolgen voor [gedaagden c.s.]
4.67.
Op grond van artikel 233 Rv kan de rechtbank een vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij de beoordeling van de vraag of van die bevoegdheid gebruik moet worden gemaakt, een belangenafweging dient plaats te vinden in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan die veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
4.68.
Vooropgesteld wordt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Van het tegendeel is in dit geval niet gebleken. De door [eiseres sub 1] gelegde conservatoire beslagen brengen niet mee dat zij het vereiste belang mist, omdat haar belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad daarin is gelegen dat zij niet op het haar krachtens de
veroordeling toekomende hoeft te wachten tot die veroordeling onherroepelijk is geworden (vgl. Hoge Raad 27 februari 1998, NJ 1998, 512). Dit geldt ook ten aanzien van de bankgarantie. Deze kan namelijk pas worden getrokken in geval van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak. Het verweer dat [eiseres sub 1] geen belang heeft bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad gaat dan ook niet op.
4.69.
Met betrekking tot de belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt. Mogelijke ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staan op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad (vgl. Hoge Raad 28 mei 1993, NJ 1993, 468). Daarnaast heeft [gedaagden c.s.] onvoldoende gemotiveerd waarom [eiseres sub 1] , indien de veroordeling uiteindelijk niet in stand zou blijven, niet in staat zou zijn tot terugbetaling van het door [gedaagden c.s.] betaalde bedrag. De enkele omstandigheid dat [eiseres sub 1] een afbouworganisatie is betekent niet dat daardoor een restitutierisico bestaat. Dit restitutierisico kan ook niet worden afgeleid uit de door [gedaagden c.s.] als productie 33 overgelegde beschikking van 9 december 2015 van de Ondernemingskamer. In die uitspraak wordt weliswaar overwogen dat met betrekking tot de vermogenspositie van [eiseres sub 1] op 1 januari 2014 een zodanig groot aantal onzekerheden bestaat dat een negatieve ontwikkeling van het eigen vermogen na die datum een potentieel reëel scenario is, maar uit die beschikking blijkt ook dat het eigen vermogen van [eiseres sub 1] ultimo 2013 € 1,226 miljard bedroeg. Als onweersproken gesteld staat vast dat het eigen vermogen van [eiseres sub 1] ultimo 2015 € 1,223 miljard bedroeg. Het eigen vermogen van [eiseres sub 1] is tussen 2013 en 2015 dus (procentueel) niet veel afgenomen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van [eiseres sub 1] uitvalt. Het vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Voor het stellen van zekerheid door [eiseres sub 1] ziet de rechtbank gelet op het bovenstaande geen aanleiding.
Proceskosten
4.70.
[gedaagden c.s.] zal hoofdelijk als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding
€ 77,75
- griffierecht
3.903,-
- salaris advocaat
15.424,-(4 punten x tarief € 3.856,-)
Totaal
€ 19.404,75
4.71.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.72.
De nakosten, waarvan [eiseressen c.s.] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beoordeling in voorwaardeliike reconventie

5.1.
[gedaagden c.s.] heeft zijn vorderingen in reconventie voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval dat de vorderingen van [eiseressen c.s.] in conventie worden afgewezen. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat deze voorwaarde niet is vervuld,
zodat op de vorderingen in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
6.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden c.s.] toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:401 BW jo. 7:404 BW,
6.2.
verklaart voor recht dat [gedaagden c.s.] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] als gevolg van de onder 6.1 genoemde tekortkoming heeft geleden,
6.3.
verklaart voor recht dat [gedaagden c.s.] onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] heeft gehandeld doordat het handelen van [gedaagden c.s.] in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt,
6.4.
verklaart voor recht dat [gedaagden c.s.] ingevolge artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres sub 1] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] ,
6.5.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres sub 1] te betalen een bedrag van€ 823.960,75, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 1 januari 2013 tot de dag van volledige betaling,
6.6.
verklaart voor recht dat [gedaagden c.s.] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiseres sub 2] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] geleden schade, waaronder de door [eiseres sub 2] gemaakte onderzoekskosten,
6.7.
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot vergoeding van de door [eiseres sub 2] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
6.8.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten van [eiseres sub 1] , tot op heden begroot op
€ 5.834,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.9.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen c.s.] tot op heden begroot op€ 19.404,75, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.10.
veroordeelt [gedaagden c.s.] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseressen c.s.] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
-€ 157,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel
6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
6.11.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen in 6.5 en 6.7 tot en met 6.10 uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
6.13.
verstaat dat de vorderingen geen behandeling behoeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, mr. S.C. Hagedoorn en mr. I.G.C. Bij de Vaate en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.
type: JidK(4204)