ECLI:NL:RBMNE:2018:6899

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
16/706300-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brandstichten met gemeen gevaar voor goederen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1971, die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk brandstichten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de tenlastelegging die betrekking had op een incident op 29 mei 2016, waarbij de verdachte brand heeft gesticht in een carport in de gemeente De Bilt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gevaar voor goederen en mogelijk levensgevaar voor omwonenden was. Tijdens de zittingen op 10 april en 3 juli 2018 heeft de officier van justitie, mr. N.T.M.R. Franken, de vordering gedaan om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Bredius, heeft zich hierbij aangesloten.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is, maar heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte tot matige verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is en heeft besloten om geen straf of maatregel op te leggen, maar de verdachte wel schuldig te verklaren. Dit besluit is genomen in het licht van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de spijt die de verdachte heeft betuigd.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat brandstichting een delict is met een sterk gevaarzettend karakter, vooral in een woonomgeving. De uitspraak is gedaan met het oog op de bescherming van de samenleving en de gevoelens van onveiligheid die dergelijke daden met zich meebrengen. De rechtbank heeft de conclusies van deskundigen over de geestelijke toestand van de verdachte overgenomen en heeft geoordeeld dat de verdachte levenslange ondersteuning nodig heeft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706300-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
thans wonende te [adres 1] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 april 2018 en 3 juli 2018. De zaak is inhoudelijk behandeld op 3 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N.T.M.R. Franken en van hetgeen verdachte en mr. J. Bredius, advocaat te Zeist, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 29 mei 2016 te [woonplaats] brand heeft gesticht in een carport terwijl daarvan gevaar voor goederen dan wel levensgevaar voor bewoners en omwonende te vrezen was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat volgens de officier van justitie enkel bewezen kan worden dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Verdachte heeft ten aanzien van het ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [benadeelde] van 30 mei 2016; [2]
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 31 mei 2016; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 31 mei 2016: [4]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 30 mei 2016: [5]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juli 2018. [6]
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals deze feiten hieronder bewezen zijn verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hij op 29 mei 2016 te [woonplaats] , gemeente De Bilt, opzettelijk brand heeft gesticht in een carport (behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de vlam van een aansteker, in aanraking gebracht met karton, ten gevolge waarvan die carport en de (aangrenzende) schuur geheel zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde carport en schuur en omliggende panden/woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de vordering van de officier van justitie - verzocht verdachte weliswaar schuldig te verklaren, maar aan hem geen straf of maatregel op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk brandstichten. Door zijn handelen zijn een carport en een nabijgelegen schuur afgebrand en ontstond het gevaar dat omliggende schuren en panden ook vlam zouden vatten.
Brandstichting is een delict met een sterk gevaarzettend karakter ten aanzien van goederen in de omgeving van de brand. Met name ook als die brand plaatsvindt in het holst van de nacht. De gevoelens van onveiligheid nemen bij de mensen die getroffen zijn door een brand of die wonen in de buurt van de brand enorm toe. Ook in de samenleving nemen de gevoelens van onveiligheid hierdoor toe. De rechtbank neemt het verdachte dan ook kwalijk.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat de onderhavige gebeurtenis feitelijk een zeer ondoordachte actie is geweest, waarvan de verdachte de gevolgen niet heeft overzien. Uit de houding van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat het nooit zijn bedoeling is geweest een brand als de onderhavige te veroorzaken, en dat hij veel spijt heeft van het gebeurde.
Bij rapport van 22 juni 2017 heeft klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg over verdachte gerapporteerd. De rapporteur heeft vastgesteld dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte tot matige verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis. Verdachte woont beschermd bij Stichting [Stichting] . In de periode van het ten laste gelegde kon verdachte minder structuur worden geboden vanuit de woonvorm door onder andere ziekte bij personeel. Verdachte was daardoor onrustiger, wat zich uitte in het onder andere minder goed nakomen van regels. Door het personeelstekort is dit waarschijnlijk onvoldoende opgemerkt. Het is bekend dat onder andere vuur een preoccupatie is van verdachte die erger kan worden bij spanningen. Negatieve gevoelens uiten zich bij hem in negatief gedrag als niet wordt ingegrepen. Door afwezigheid van empathische vaardigheden en zwak ontwikkelde gewetensfunctie wordt hij evenmin afgeremd.
De rapporteur concludeert derhalve dat het gevaar op recidive van een soortgelijk delict laag is. De rapporteur adviseert om verdachte de ten laste gelegde brandstichting in mindere mate toe te rekenen. De kans dat verdachte in de komende periode tot gewelddadig handelen zal komen wordt ingeschat als laag. Verdachte heeft levenslange ondersteuning nodig op alle levensgebieden. Vanuit de instelling die hem begeleidt hebben inmiddels interventies plaatsgevonden. Er wordt op dit moment de meest optimale zorg en begeleiding aan hem geboden. Daarom wordt geen apart behandeladvies geadviseerd.
Omtrent verdachte heeft de reclassering een rapport van 17 juli 2017 opgesteld. In dit rapport, opgemaakt door H. Luites, reclasseringswerker, wordt weergegeven dat verdachte licht tot matig verstandelijk beperkt is en dat sprake is van een autismespectrumstoornis. Daarnaast geeft de rapporteur aan dat verdachte de meest optimale zorg en begeleiding krijgt. Na het incident is deze zorg ook aangepast en zijn ten behoeve van voorkoming van dit soort incidenten regels en afspraken vastgelegd en zijn de pleegouders van verdachte zijn mentor geworden. Uit het rapport blijkt dat verdachte zich normaal gesproken aan de regels houdt. Hierbij zijn continuering en structuur van groot belang. De rapporteur beschrijft dat teveel vrijheid bij verdachte leidt tot gevoelens van onveiligheid en spanning. Vanuit het verleden is bekend dat verdachte als gevolg van die gevoelens geneigd is zich te richten op spanning regulerende preoccupaties, waarvan vuur er één is. De reclassering adviseert onder verwijzing naar de Pro Justitia rapportage van 22 juni 2017 geen apart behandeladvies in het kader van een bijzondere voorwaarde en is van mening dat verder reclasseringsbemoeienis niet van belang wordt geacht.
De gedragskundige I.T.M. Wendriks heeft op zitting verklaard dat er wat betreft de geestesontwikkeling van verdachte sprake is van een zeer dysharmonisch profiel. Zijn functioneren op intellectueel niveau is vergelijkbaar met het niveau van een kind van tussen de 6 en 7 jaar oud. Op sociaal-emotioneel vlak functioneert verdachte op het niveau vergelijkbaar met een peuter dan wel kleuter. De gedragskundige heeft benadrukt dat verdachte begrijpt wat er ter terechtzitting besproken wordt over zijn gedrag, en dat het in het belang van zijn behandeling zou zijn om te kiezen voor een strafmodaliteit die de boodschap aan verdachte onderstreept dat hij verkeerd heeft gehandeld.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies ten aanzien van de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare. Het hiervoor bewezen verklaarde zal verdachte derhalve in verminderde mate worden toegerekend.
Alles verwegende is de rechtbank van oordeel dat, ondanks het aan verdachte te maken verwijt, hem geen straf moet worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met hetgeen voornoemde (gedrags)deskundigen omtrent de persoon van verdachte naar voren hebben gebracht, alsmede met het tijdsverloop in deze zaak.
Naar het oordeel van de rechtbank is een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel onder deze bijzondere omstandigheden voldoende effectief om recht te doen aan het gepleegde feit.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Geen straf of maatregel
- bepaalt dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter, mrs. E.M. de Stigter en H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2018.
mr. H.F. Koenis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2016 te [woonplaats] , gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een carport (behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] ),immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de vlam van een aansteker, in elk geval (open) vuur, in aanraking gebracht met karton, althans met (een)brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die carport en/of de (aangrenzende)schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde carport en/of schuur en/of omliggende panden/woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoner(s)en/of bezoek(ers) van omliggende woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was
(art. 157 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2016163659, opgemaakt door politie Midden-Nederland, District Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 106. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] namens [benadeelde] d.d. 30 mei 2016, p. 16 t/m 17.
3.Proces-verbaal van getuige [getuige] d.d. 31 mei 2016, p. 18 t/m 19.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 31 mei 2016, p. 11 t/m 12.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 30 mei 2016, p. 90 t/m 96.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 3 juli 2018.