ECLI:NL:RBMNE:2018:6893

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
16/653211-17; 21/004070-16 (vord. tul); 21/003084-15 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en handel in cocaïne door verdachte in Amersfoort

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling en aan handel in cocaïne. De verdachte heeft op 3 oktober 2017 in Amersfoort geprobeerd met zijn auto op twee verbalisanten in te rijden, terwijl deze hen aanhielden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met een aanmerkelijke snelheid in de richting van de verbalisanten reed, waardoor zij moesten wegspringen om niet aangereden te worden. Dit gedrag werd als zeer gewelddadig beschouwd en leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling.

Daarnaast heeft de verdachte gedurende een langere periode, van 1 april 2017 tot en met 3 oktober 2017, gehandeld in cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder de handel in heroïne en de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de verbalisanten, voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/653211-17; 21/004070-16 (
vord. tul); 21/003084-15 (
vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedetineerd in PI [verblijfplaats] – te [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 januari 2018, 5 april 2018 en 3 juli 2018. De zaak is inhoudelijk behandeld op 3 juli 2018.
De onderhavige strafzaak is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de aanhangig gemaakte ontnemingsvordering tegen verdachte, bekend onder parketnummer 16/653211-17.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en mr. M.M.W. Nuijten, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 januari 2017 tot en met 3 oktober 2017 te Amersfoort samen met (een) ander(en) eenmaal of meermalen heeft gehandeld in cocaïne/heroïne;
feit 2: op 3 oktober 2017 te Amersfoort samen met (een) ander(en) ongeveer 4,42 gram cocaïne en/of 1,28 gram heroïne heeft vervoerd en/of in zijn bezit heeft gehad;
feit 3: (
primair) op 3 oktober 2017 te Amersfoort heeft geprobeerd om hoofdagent [verbalisant 1] zwaar te mishandelen door al snelheidverhogend in de richting waar die [verbalisant 1] zich bevond; dan wel
(
subsidiair) dat hij door aldus te handelen [verbalisant 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling ;
feit 4: op 3 oktober 2017 te Amersfoort heeft geprobeerd om hoofdagent [verbalisant 2] opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen door al snelheidverhogend af te rijden op die [verbalisant 2] ; dan wel
(
subsidiair) dat hij door aldus te handelen [verbalisant 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
feit 5: op 3 oktober 2017 te Amersfoort betrokken was bij een verkeersongeval op de weg Muurhuizen en hij de plaats van ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat door dat ongeval letsel of schade aan een ander was toegebracht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een kortere periode bewezen dient te worden verklaard dan is opgenomen in de tenlastelegging, te weten een periode van 1 april 2017 tot en met 3 oktober 2017. Ten aanzien van de feit 4 kan de poging tot zware mishandeling worden bewezen, en niet de poging tot doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op de volgende standpunten gesteld:
t.a.v. feit 1 en 2:
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. In dat kader heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van de afnemers van de drugs onvoldoende geloofwaardig en onbetrouwbaar zijn, dat verdachte niet te koppelen is aan deze afnemers en dat de enkelvoudige fotoconfrontaties een geringe bewijswaarde hebben.
t.a.v. feit 3 en 4:
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 3 en 4 ten laste gelegde en daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [verbalisant 2] (4 primair) dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [verbalisant 2] (4 primair) en [verbalisant 1] (3 primair) en verdachte zich evenmin schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde bedreigingen. Met betrekking tot deze feiten heeft de raadsman gewezen op tegenstrijdigheden in voor verdachte belastende verklaringen en op het ontbreken van technisch en tactisch bewijs.
t.a.v. feit 5:
Nu verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft bekend kan volgens de raadsman voor wat betreft dit feit een bewezenverklaring volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
4.3.1.1 Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in het bezit was van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne en heroïne. Daartoe heeft hij gesteld dat het wegleggen van het plastic zakje in de put door een getuige is waargenomen, het signalement gegeven door verschillende getuigen overeenkomt met verdachte en de bijrijder, en dat de bovenzijde van het in de put gevonden zakje met de cocaïne en heroïne droog bleek te zijn.
4.3.1.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijs voor feit 2 enkel wordt gevormd door de getuigenverklaring van getuige [getuige 1] . Deze getuige is niet geconfronteerd met de verdachte. Verder zou het volgens de raadsman de vraag zijn hoe lang het plastic zakje zich al op de desbetreffende plek bevond, iets dat niet kan worden vastgesteld alleen door het feit dat de bovenkant van het plastic zakje droog was.
4.3.1.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen onvoldoende kan worden vastgesteld dat de hoeveelheid heroïne dan wel cocaïne in het bezit was van verdachte. Het procesdossier bevat geen bewijs dat verdachte wist van de aanwezigheid van deze verdovende middelen bij de bijrijder en in de put. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 2 ten laste gelegde bezit.
4.3.2
De bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 13 februari 2018 inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 2] :
U vraagt mij hoe bleek dat het [verdachte] was. (…) Op het eind van het verhoor (…) liet [hij] één foto zien en vroeg mij of dit [naam ] was. (…) ik zag gewoon meteen dat hij het was. (…) Ik heb hem denk ik wel een maand elke dag gebeld. [2]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 7 november 2017, dossierpagina’s 367 t/m 372, inclusief (foto)bijlagen, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik ken deze jongen als “ [naam ] ”. Dit is zijn naam In Amersfoort . Het is een buitenlandse jongen. Het is een gozer met een bol/dik uiterlijk. Hij is van Marokkaanse of Turkse afkomst.(…) [naam ] is een dealer. Ik ken hem al jaren. Ik schat dat ik nu weer een maand lang van [naam ] heb gekocht. [3] Ik kocht basecoke van hem. (…) U toont mij een foto van een persoon. Dat is de persoon die ik ken als [naam ] . [4]
Een proces-verbaal van verhoor door de rechtercommissaris d.d. 13 februari 2018 inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 3] :
U toont mij de foto’s op pagina’s 26 en 27 van het dossier (…) U vraagt mij wat ik kan vertellen over deze twee jongens. Dat zij mij inderdaad drugs verkochten, dat wij regelmatig via de telefoon contact hadden over de ontmoetingsplek en de hoeveelheid (…). [5]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 juli 2017, dossierpagina’s 23 t/m 27, inclusief fotobijlagen, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 3] :
V: Hoe lang bestel je al via dit nummer? A: Sinds midden april van dit jaar. [6] (…) A: rook cocaïne.(…) Ik heb drie verschillende jongens gezien die de drugs kwamen brengen. (…) Verder was er een kleinere Marokkaans uitziende jongen met kort zwart krullend haar, een normaal postuur, een kleine bolle neus en mogelijk een litteken in zijn gezicht. (…) de kleine jongen kwam met de auto. (…) (Verbalisanten laten een hks-foto zien waaronder het nummer 2 staat). A: Dat is inderdaad de jongen die in de auto reed. [7]
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2017, dossierpagina’s 30 t/m 31, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van anonieme getuige:
V: Gebruik je drugs. A: Coke. Rook cocaïne. V: Hoe kom je aan je drugs? A: die bestel ik. Via de telefoon. Ik vraag of hij kan komen. (…) V: Kun jij die personen omschrijven? A: Bol. Vadsig. Met een pukkel in zijn gezicht. Vermoedelijk is hij Marokkaans. Ongeveer 179. Als hij de 25 jaar haalt is het veel. O: Verbalisant laat een foto zien van verdachte [verdachte] . [8] A: Ja. Die bedoel ik. Hij is ook de enige. Ik heb geen andere gezien. (…) V: Onder welke naam ken je deze persoon? A: [naam ] .(…) V: Kocht jij drugs bij deze persoon, en zo ja wat/hoeveel/hoe vaak? A: Een keer of 6 a 7. Dat is verspreid over een half jaar. (…) [9]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 6 oktober 2017, dossierpagina’s 184 t/m 191, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 4] :
V: Kun jij mij vertellen bij wie je zoal drugs koopt? A: Bij degene die jullie vast hebben zitten. [naam ] . [10] (…) A: Een kleine maand. Voor deze tijd was hij weg. Hij zat toen vast. Voordat hij vast zat heb ik ongeveer driekwart jaar van hem gekocht. (…)V: Kocht jij drugs bij deze persoon, en zo ja wat/hoeveel/hoe vaak? A: Ja coke. 1 bolletje per keer, hooguit 2 (twee) keer per week. [11]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 8 november 2017, dossierpagina’s 379 t/m 381, inclusief fotobijlage, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 5] :
Ik ken [naam ] nu sinds mei/juni van dit jaar. [12] U vraagt mij naar de cocaïne die ik gekocht heb van [naam ] . Dat waren bolletjes. (…) U vraagt mij [naam ] te omschrijven. (…) U toont mij een foto van een persoon. Ik herken deze persoon als [naam ] . [13]
Feit 3 en 4
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 oktober 2017, dossierpagina’s 68 t/m 70, inhoudende – zakelijk weergegeven – de aangifte van [verbalisant 1] :
Op dinsdag 3 oktober 2017 reed ik (…) op de Stadsring te Amersfoort .(…) Op het moment dat ik ter hoogte van het bestuurdersportier van de Fiat stond zag ik dat het raampje van het portier half open stond. Ik riep op dat moment; " [verdachte] , politie, je bent aangehouden. [14] (…) Ik pakte hierop direct de portiergreep van het bestuurdersportier vast om het portier van de auto te openen en [verdachte] aan te houden. Op het moment dat ik de portiergreep vast had, zag ik dat [verdachte] het stuur van de Fiat naar links draaide.(…) Ik hoorde aansluitend piepende banden en zag dat de Fiat wegreed vanuit stilstaande positie.(…) Omdat de Fiat voorwaarts reed en [verdachte] de Fiat naar links stuurde dreigde ik te worden aangereden.(…) Hierop sprong ik direct achteruit zodat ik niet aangereden zou worden door de Fiat. [15]
Een proces-verbaal d.d. 4 oktober 2017, dossierpagina’s 61 t/m 62, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 1] :
Ik zag dat hij in de richting reed waar collega [verbalisant 2] stond. Ik zag dat collega [verbalisant 2] achter haar auto sprong, zodat ook zij niet aangereden zou worden. [16]
Een proces-verbaal d.d. 12 oktober 2017, dossierpagina’s 228 t/m 246, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 1] :
Hierop sprong ik naar achteren, om zo doende niet met mijn voeten en benen onder de linker achterband van de auto van [verdachte] terecht te komen. [17]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 oktober 2017, dossierpagina’s 65 t/m 67, inhoudende – zakelijk weergegeven – de aangifte van [verbalisant 2] :
Op dinsdag 3 oktober 2017 reed ik (…) op de Stadsring te Amersfoort (…). Ik stapte zelf ook uit mijn auto en liep in de richting van de auto van [verdachte] . [18] Ik hoorde op dat moment [verbalisant 1] met luide stem roepen; "Politie, je bent aangehouden" (…) Ik hoorde dat er met de Fiat erg veel gas werd gegeven en zag dat [verdachte] het stuur van de Fiat naar links draaide.(…) Ik zag dat de Fiat op mij af kwam rijden.(…) Omdat de Fiat in mijn richting reed moest ik wegspringen om een aanrijding met de Fiat te voorkomen. [19]
Een proces-verbaal d.d. 13 oktober 2017, dossierpagina’s 226 t/m 227, inclusief fotobijlage, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 2] :
Toen ik tussen mijn voertuig en het burgersvoertuig achter mij stond, zag ik dat de verdachte over de plek heen reed waar ik kort daarvoor ben weggesprongen. [20]
Een proces-verbaal d.d. 3 oktober 2017, dossierpagina 56, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 3] :
Ik zag dat de bestuurder naar links uitstuurde. Ik zag dat collega [verbalisant 1] de portier probeerde te openen. Ik hoorde dat bestuurder [verdachte] een flinke dot gas gaf. Ik zag dat collega [verbalisant 1] weg moest springen om niet aangereden te worden. [21]
Feit 5
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 4 oktober 2017; [22]
- het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [benadeelde 1] van 3 oktober 2017; [23]
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 2] van 3 oktober 2017; [24]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] van 17 oktober 2017; [25]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juli 2018. [26]
4.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Mede naar aanleiding van de standpunten die de verdediging naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs.
4.3.2.1. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Getuigenverklaringen
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat de verklaringen van de hierboven genoemde afnemers onvoldoende betrouwbaar en geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft in hetgeen de raadsman omtrent de betrouwbaarheid van de genoemde getuigenverklaringen heeft aangevoerd en ook overigens bij het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de, voor verdachte belastende, verklaringen – voor zover deze tot het bewijs worden gebezigd – moet worden getwijfeld. Hierbij heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat de genoemde getuigen in hun verklaringen ook zichzelf in strafrechtelijke zin hebben belast, terwijl die verklaringen voorts steun vinden in elkaar en andere feiten en omstandigheden zoals deze uit de overige gebezigde bewijsmiddelen zijn gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Enkelvoudige fotoconfrontatie
De raadsman heeft aangevoerd dat de enkelvoudige fotoconfrontaties een geringe bewijswaarde hebben. De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen een meervoudige confrontatie (foslo) de voorkeur heeft boven een confrontatie als de onderhavige omdat van laatstgenoemde wijze van confronteren een suggestieve werking kan uitgaan. Echter, een confrontatie als de onderhavige leidt niet a priori ertoe dat de hieruit voortgevloeide bewijsmiddelen, te weten de herkenning door een getuige, onbetrouwbaar zijn en reeds om die redenen buiten beschouwing dienen te blijven. Dit geldt des te meer nu de getuigen [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 5] en de anonieme getuige voorafgaand aan de confrontatie zijn gevraagd naar de kenmerken van verdachte, en pas na deze beschrijving zij de herkenning van verdachte naar aanleiding van de foto uitspraken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Medeplegen
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen vast dat er geen bewijs is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Heroïne
Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte naast cocaïne ook in heroïne heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Pleegperiode
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 oktober 2017 in cocaïne heeft gehandeld in het arrondissement Midden-Nederland.
Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van de handel in cocaïne in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
Poging tot doodslag begaan tegen [verbalisant 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 4 primair partieel ten laste gelegde poging tot doodslag het volgende. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu niet is bewezen dat het handelen van verdachte was gericht op de dood van [verbalisant 2] dan wel dat er een aanmerkelijke kans op dit gevolg bestond, die door verdachte is aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 primair ten laste gelegde
Poging zware mishandeling
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte zich met zijn handelen ten aanzien van aangever schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Daarvoor dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is van (voorwaardelijk) opzet gericht op zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. [27]
De rechtbank acht de door de verdachte geschetste situatie waarbij hij de aangevers niet, dan wel niet in de rijrichting van zijn voertuig, heeft waargenomen onaannemelijk. Dit volgt des te meer uit het feit dat aangever [verbalisant 1] het portier van de bestuurdersdeur vasthad toen verdachte wegreed en verdachte juist is weggereden omdat hij werd aangesproken door deze verbalisant. Onder die omstandigheden is het niet voorstelbaar dat verdachte hem niet heeft gezien. Verbalisanten hebben ook verklaard dat verdachte [verbalisant 1] aankeek en dat zij op dat moment bij verdachte een schrikreactie zagen.
Hierna stuurt verdachte naar links in de rijrichting van aangever, waardoor deze de deur moet loslaten en wegspringen, en naar de plek waar aangeefster [verbalisant 2] staat. Hierbij rijdt hij over de plek vanwaar aangeefster noodzakelijkerwijs is weggesprongen. Het wegspringen van beide aangevers is door meerdere getuigen waargenomen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat bij verkeersgedrag in de hiervoor genoemde omstandigheden de kans op zwaar lichamelijk letsel van de aangevers aanmerkelijk is. Ten gevolge van een aanrijding tussen een auto en een voetganger, waarbij de auto snel optrekt in de richting van de voetganger, kan de voetganger ten val komen waarbij de kans aanmerkelijk is dat deze geheel, dan wel gedeeltelijk, onder de auto terecht komt of door botsing met de auto wordt verwond. Uit de verschillende verklaringen van de verbalisanten en de handelwijze van verdachte blijkt dat hij - koste wat het kost - wilde ontkomen door weg te rijden zonder hierbij op zijn snelheid of de in de nabijheid zijnde weggebruikers te letten. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor de aangevers zou raken, en dat de aangevers ten gevolge van die aanrijding ten val zouden komen en zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank acht daarom het opzet om aangevers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in voorwaardelijke zin aanwezig.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 oktober 2017 te Amersfoort schuldig heeft gemaakt aan een poging om opzettelijk [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto in de richting van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in te sturen/rijden. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, komt zij niet toe aan een bespreking van het subsidiair ten laste gelegde.
Voor het overige vinden de verweren van de raadsman hun weerlegging in de voornoemde bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
hij in de periode van 1 april 2017 tot en met 3 oktober 2017 te Amersfoort , meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
3.
primair
hij op 03 oktober 2017 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan hoofdagent van politie [verbalisant 1] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl die [verbalisant 1] direct links naast de (personen)auto stond die verdachte bestuurde en de handgreep van de bestuurdersdeur had vastgepakt en deze probeerde te openen,
direct het stuur van voornoemde auto heeft vastgepakt en (vervolgens) vanuit stilstaande beweging veel gas heeft gegeven en (vervolgens) het stuur naar links heeft gestuurd en (vervolgens) met de (personen)auto al snelheidsverhogend, en zonder te remmen is weggereden in de richting waar die [verbalisant 1] zich bevond, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
primair
hij op 03 oktober 2017 te Amersfoort , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om hoofdagent van politie [verbalisant 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (personen)auto al snelheidsverhogend, met aanzienlijke snelheid en zonder te remmen en zonder van richting te veranderen is afgereden/ingereden op die [verbalisant 2] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
5.
hij op 03 oktober 2017 te Amersfoort , als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amersfoort aan de Muurhuizen, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ) schade was toegebracht;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 3, 4, en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 en 4 levert volgens de wet
telkenshet volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van het voorarrest
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
De officier van justitie heeft daarnaast met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging gevorderd deze toe te wijzen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van alle feiten, verzocht aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het ondergane voorarrest en verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen. Hierbij heeft de raadsman onder meer gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten en aangevoerd dat verdachte voor de feiten 3 en 4 als first-offender dient te worden beschouwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tweemaal poging tot zware mishandeling door met een auto vanuit stilstand met snelheid op een tweetal verbalisanten in te rijden. Na deze gedraging is hij doorgereden en heeft hij een verkeersongeval met schade veroorzaakt. Na dit verkeersongeval heeft de verdachte de auto verlaten en is hij weggerend.
Verdachte heeft zich voorts een langere periode schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Voorts is cocaïne een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof. Bij het plegen van dit strafbare feit heeft verdachte enkel gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin en zich geen enkele rekenschap gegeven van deze negatieve effecten.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij door in de richting van de twee verbalisanten te rijden, zich zeer gewelddadig heeft gedragen jegens hen, waarbij alleen door toedoen en snel handelen van de aangevers zelf is voorkomen dat zij ernstig gewond zijn geraakt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven – ook indien niet direct letsel is opgelopen – hiervan nog langdurig psychische gevolgen kunnen ondervinden.
De rechtbank neemt verder in het nadeel van verdachte mee dat hij, door het verlaten van het plaats van het verkeersongeval zonder zijn identiteit of die van zijn voertuig bekend te maken, de betrokken benadeelden heeft belet de daarvoor in aanmerking komende partij aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. Ook het belang van de verkeersveiligheid raakt hierdoor in het gedrang.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft geenszins aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien en heeft de oorzaak van zijn kwalijke gedrag volledig buiten zichzelf geplaatst.
Uit het strafblad van verdachte van 15 mei 2018 blijkt dat verdachte zich meerdere malen eerder schuldig heeft gemaakt aan misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, waarbij de laatste veroordeling onherroepelijk is geworden op 13 september 2016. Dit betreft onder meer een voorwaardelijke veroordeling, hetgeen verdachte er klaarblijkelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. Dit neemt de rechtbank verdachte eveneens in het nadeel van verdachte mee.
Omtrent verdachte heeft de reclassering een rapport d.d. 11 januari 2018 opgesteld. In dit door mw. H. Wiebe, reclasseringswerker, opgemaakte rapport wordt weergegeven dat de ontvankelijkheid voor begeleiding dan wel behandeling laag is en er geen meerwaarde wordt gezien in reclasseringstoezicht. Het risico op recidive wordt evenwel ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het aantal en de ernst van de feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feitencomplexen worden opgelegd, alsmede gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het strafblad van verdachte brengt mee dat het een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dient te zijn.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 2 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten zal op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De opgelegde straf is iets lager dan de strafeis zoals deze is gevorderd door de officier van justitie, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie concludeert dat verdachte voor feit 2 dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 5 bewezen verklaarde zal een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden worden opgelegd.

9.BENADEELDE PARTIJEN

De benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben zich gevoegd in het strafproces en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Beide partijen vorderen immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 500,-
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde, verzocht de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts zijn de vorderingen onvoldoende onderbouwd, hetgeen eveneens dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid, aldus de raadsman.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als gevolg van het door verdachte onder feit 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden.
Benadeelde partij [verbalisant 1]
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding van voornoemde [verbalisant 1] toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering van [verbalisant 1] derhalve toewijzen tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [verbalisant 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Benadeelde partij [verbalisant 2]
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding van voornoemde [verbalisant 2] toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering van [verbalisant 2] derhalve toewijzen tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [verbalisant 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.

10.VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

Bij arresten van het Hof Arnhem van 2 oktober 2015 (
parketnummer 21/003084-15) en 8 mei 2017 (
parketnummer 21/004070-16) is aan verdachte respectievelijk een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zullen deze straffen alsnog ten uitvoer worden gelegd. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat het voorwaardelijk strafdeel onder parketnummer 21/003084-15 is opgelegd voor een soortgelijk feit.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 36f, 45, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
  • 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 3 primair, 4 primair, en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 3 primair, 4 primair, en 5 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 3 primair, 4 primair, en 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van feit 5
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 maanden;
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [verbalisant 1]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te bepalen van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met hechtenis van 10 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij [verbalisant 2]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het onder 4 primair bewezen verklaarde tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te bepalen van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met hechtenis van 10 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/003084-15
- wijst de vordering toe
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 oktober 2015 onherroepelijk geworden voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/004070-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 2017 onherroepelijk geworden voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. E.M. de Stigter en I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 3 oktober 2017 te Amersfoort , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, al thans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geva1 een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 2 onder B en 10 Opiumwet, art. 47 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 03 oktober 2017 te Amersfoort , althans het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 4,42 gram cocaïne (te weten: 22 bolletjes), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 1,25 gram heroïne (te weten: 10 bolletjes), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
(telkens) zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I;
(art. 2 onder B en 10 Opiumwet, art. 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
primair
hij op of omstreeks 03 oktober 2017 te Amersfoort althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan hoofdagent van politie [verbalisant 1] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
(terwijl die [verbalisant 1] direct links naast de (personen)Auto stond (die verdachte bestuurde) en/of de handgreep van de bestuurdersdeur had vastgepakt en/of deze vasthield en/of deze probeerde te openen)
direct het stuur van voornoemde auto heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vanuit stilstaande beweging veel gas heeft gegeven en/of (vervolgens) het stuur naar links heeft gegooid/gestuurd en/of (vervolgens) met de (personen)auto al snelheidsverhogend, in elk geval met hoge, althans aanzienlijke, snelheid en/of zonder te remmen is afgereden/ingereden op die [verbalisant 1] en/of is weggereden in de richting waar die [verbalisant 1] zich bevond, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(art. 45, 302 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 03 oktober 2017 te Amersfoort althans in het arrondissement Midden-Nederland, [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
(terwijl die [verbalisant 1] direct links naast de (personen)Auto stond (die verdachte bestuurde) en/of de handgreep van de bestuurdersdeur had vastgepakt en/of deze vasthield en/of deze probeerde te openen),
direct het stuur van voornoemde auto heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vanuit stilstaande
beweging veel gas heeft gegeven en/of (vervolgens) het stuur naar links heeft
gegooid/gestuurd en/of (vervolgens) met de (personen)auto al snelheidsverhogend, in elk
geval met hoge, althans aanzienlijke, snelheid en/of zonder te remmen is
afgereden/ingereden op die [verbalisant 1] en/of is weggereden in de richting waar die [verbalisant 1] zich
bevond;
(art. 45, 285 Wetboek van Strafrecht)
4.
primair
hij op of omstreeks 03 oktober 2017 te Amersfoort althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om hoofdagent van politie [verbalisant 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een (personen)auto al snelheidsverhogend, in elk geval met hoge, althans aanzienlijke, snelheid en/of zonder te remmen en/of zonder van richting te veranderen is afgereden/ingereden op die [verbalisant 2] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrjf niet voltooid;
(art. 45, 302 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 03 oktober 2017 te Amersfoort althans in het arrondissement Midden-Nederland, [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend
met een (personen)auto al snelheidsverhogend, in elk geval met hoge, althans aanzienlijke, snelheid en/of zonder te remmen en/of zonder van richting te veranderen is afgereden/ingereden op die [verbalisant 2] ;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op of omstreeks 03 oktober 2017 te Amersfoort , als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amersfoort op/aan de Muurhuizen, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
(art. 7 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met registratienummer PLO900—20l7304046 Z (pagina 1 t/m 453) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] door de rechtercommissaris d.d. 13 februari 2018, p. 2.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 7 november 2017, p. 367.
4.Idem, p. 368
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] door de rechtercommissaris d.d. 13 februari 2018, p. 2.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 9 juli 2017, p. 23.
7.Idem, p. 24.
8.Proces-verbaal van verhoor van anonieme getuige d.d. 3 augustus 2017, p. 30.
9.Idem, p. 31
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 6 oktober 2017, p. 184.
11.Idem, p. 185
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 8 november 2017, p. 379.
13.Idem, p. 380.
14.Proces-verbaal van verhoor van aangever [verbalisant 1] d.d. 4 oktober 2017, p. 68.
15.Idem, p. 69.
16.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 4 oktober 2017, p. 61-62.
17.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 12 oktober 2017, p. 228.
18.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster [verbalisant 2] d.d. 4 oktober 2017, p. 65.
19.Idem, p. 66.
20.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 13 oktober 2017, p. 226.
21.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] d.d. 3 oktober 2017, p. 56.
22.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] d.d. 4 oktober 2017, p. 71 t/m 72.
23.Proces-verbaal van verhoor van benadeelde [benadeelde 1] d.d. 4 oktober 2017, p. 73 t/m 75.
24.Proces-verbaal van getuige [benadeelde 2] d.d. 3 oktober 2017, p. 76 t/m 77.
25.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] (
26.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 3 juli 2018.
27.Hoge Raad 25 maart 2003, NJ 2003, 552.