4.3.1Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
4.3.1.1 Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in het bezit was van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne en heroïne. Daartoe heeft hij gesteld dat het wegleggen van het plastic zakje in de put door een getuige is waargenomen, het signalement gegeven door verschillende getuigen overeenkomt met verdachte en de bijrijder, en dat de bovenzijde van het in de put gevonden zakje met de cocaïne en heroïne droog bleek te zijn.
4.3.1.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijs voor feit 2 enkel wordt gevormd door de getuigenverklaring van getuige [getuige 1] . Deze getuige is niet geconfronteerd met de verdachte. Verder zou het volgens de raadsman de vraag zijn hoe lang het plastic zakje zich al op de desbetreffende plek bevond, iets dat niet kan worden vastgesteld alleen door het feit dat de bovenkant van het plastic zakje droog was.
4.3.1.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen onvoldoende kan worden vastgesteld dat de hoeveelheid heroïne dan wel cocaïne in het bezit was van verdachte. Het procesdossier bevat geen bewijs dat verdachte wist van de aanwezigheid van deze verdovende middelen bij de bijrijder en in de put. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 2 ten laste gelegde bezit.
4.3.2De bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 13 februari 2018 inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 2] :
U vraagt mij hoe bleek dat het [verdachte] was. (…) Op het eind van het verhoor (…) liet [hij] één foto zien en vroeg mij of dit [naam ] was. (…) ik zag gewoon meteen dat hij het was. (…) Ik heb hem denk ik wel een maand elke dag gebeld.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 7 november 2017, dossierpagina’s 367 t/m 372, inclusief (foto)bijlagen, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik ken deze jongen als “ [naam ] ”. Dit is zijn naam In Amersfoort . Het is een buitenlandse jongen. Het is een gozer met een bol/dik uiterlijk. Hij is van Marokkaanse of Turkse afkomst.(…) [naam ] is een dealer. Ik ken hem al jaren. Ik schat dat ik nu weer een maand lang van [naam ] heb gekocht.Ik kocht basecoke van hem. (…) U toont mij een foto van een persoon. Dat is de persoon die ik ken als [naam ] .
Een proces-verbaal van verhoor door de rechtercommissaris d.d. 13 februari 2018 inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 3] :
U toont mij de foto’s op pagina’s 26 en 27 van het dossier (…) U vraagt mij wat ik kan vertellen over deze twee jongens. Dat zij mij inderdaad drugs verkochten, dat wij regelmatig via de telefoon contact hadden over de ontmoetingsplek en de hoeveelheid (…).
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 juli 2017, dossierpagina’s 23 t/m 27, inclusief fotobijlagen, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 3] :
V: Hoe lang bestel je al via dit nummer? A: Sinds midden april van dit jaar.(…) A: rook cocaïne.(…) Ik heb drie verschillende jongens gezien die de drugs kwamen brengen. (…) Verder was er een kleinere Marokkaans uitziende jongen met kort zwart krullend haar, een normaal postuur, een kleine bolle neus en mogelijk een litteken in zijn gezicht. (…) de kleine jongen kwam met de auto. (…) (Verbalisanten laten een hks-foto zien waaronder het nummer 2 staat). A: Dat is inderdaad de jongen die in de auto reed.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2017, dossierpagina’s 30 t/m 31, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van anonieme getuige:
V: Gebruik je drugs. A: Coke. Rook cocaïne. V: Hoe kom je aan je drugs? A: die bestel ik. Via de telefoon. Ik vraag of hij kan komen. (…) V: Kun jij die personen omschrijven? A: Bol. Vadsig. Met een pukkel in zijn gezicht. Vermoedelijk is hij Marokkaans. Ongeveer 179. Als hij de 25 jaar haalt is het veel. O: Verbalisant laat een foto zien van verdachte [verdachte] .A: Ja. Die bedoel ik. Hij is ook de enige. Ik heb geen andere gezien. (…) V: Onder welke naam ken je deze persoon? A: [naam ] .(…) V: Kocht jij drugs bij deze persoon, en zo ja wat/hoeveel/hoe vaak? A: Een keer of 6 a 7. Dat is verspreid over een half jaar. (…)
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 6 oktober 2017, dossierpagina’s 184 t/m 191, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 4] :
V: Kun jij mij vertellen bij wie je zoal drugs koopt? A: Bij degene die jullie vast hebben zitten. [naam ] .(…) A: Een kleine maand. Voor deze tijd was hij weg. Hij zat toen vast. Voordat hij vast zat heb ik ongeveer driekwart jaar van hem gekocht. (…)V: Kocht jij drugs bij deze persoon, en zo ja wat/hoeveel/hoe vaak? A: Ja coke. 1 bolletje per keer, hooguit 2 (twee) keer per week.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 8 november 2017, dossierpagina’s 379 t/m 381, inclusief fotobijlage, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [getuige 5] :
Ik ken [naam ] nu sinds mei/juni van dit jaar.U vraagt mij naar de cocaïne die ik gekocht heb van [naam ] . Dat waren bolletjes. (…) U vraagt mij [naam ] te omschrijven. (…) U toont mij een foto van een persoon. Ik herken deze persoon als [naam ] .
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 oktober 2017, dossierpagina’s 68 t/m 70, inhoudende – zakelijk weergegeven – de aangifte van [verbalisant 1] :
Op dinsdag 3 oktober 2017 reed ik (…) op de Stadsring te Amersfoort .(…) Op het moment dat ik ter hoogte van het bestuurdersportier van de Fiat stond zag ik dat het raampje van het portier half open stond. Ik riep op dat moment; " [verdachte] , politie, je bent aangehouden.(…) Ik pakte hierop direct de portiergreep van het bestuurdersportier vast om het portier van de auto te openen en [verdachte] aan te houden. Op het moment dat ik de portiergreep vast had, zag ik dat [verdachte] het stuur van de Fiat naar links draaide.(…) Ik hoorde aansluitend piepende banden en zag dat de Fiat wegreed vanuit stilstaande positie.(…) Omdat de Fiat voorwaarts reed en [verdachte] de Fiat naar links stuurde dreigde ik te worden aangereden.(…) Hierop sprong ik direct achteruit zodat ik niet aangereden zou worden door de Fiat.
Een proces-verbaal d.d. 4 oktober 2017, dossierpagina’s 61 t/m 62, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 1] :
Ik zag dat hij in de richting reed waar collega [verbalisant 2] stond. Ik zag dat collega [verbalisant 2] achter haar auto sprong, zodat ook zij niet aangereden zou worden.
Een proces-verbaal d.d. 12 oktober 2017, dossierpagina’s 228 t/m 246, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 1] :
Hierop sprong ik naar achteren, om zo doende niet met mijn voeten en benen onder de linker achterband van de auto van [verdachte] terecht te komen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 oktober 2017, dossierpagina’s 65 t/m 67, inhoudende – zakelijk weergegeven – de aangifte van [verbalisant 2] :
Op dinsdag 3 oktober 2017 reed ik (…) op de Stadsring te Amersfoort (…). Ik stapte zelf ook uit mijn auto en liep in de richting van de auto van [verdachte] .Ik hoorde op dat moment [verbalisant 1] met luide stem roepen; "Politie, je bent aangehouden" (…) Ik hoorde dat er met de Fiat erg veel gas werd gegeven en zag dat [verdachte] het stuur van de Fiat naar links draaide.(…) Ik zag dat de Fiat op mij af kwam rijden.(…) Omdat de Fiat in mijn richting reed moest ik wegspringen om een aanrijding met de Fiat te voorkomen.
Een proces-verbaal d.d. 13 oktober 2017, dossierpagina’s 226 t/m 227, inclusief fotobijlage, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 2] :
Toen ik tussen mijn voertuig en het burgersvoertuig achter mij stond, zag ik dat de verdachte over de plek heen reed waar ik kort daarvoor ben weggesprongen.
Een proces-verbaal d.d. 3 oktober 2017, dossierpagina 56, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 3] :
Ik zag dat de bestuurder naar links uitstuurde. Ik zag dat collega [verbalisant 1] de portier probeerde te openen. Ik hoorde dat bestuurder [verdachte] een flinke dot gas gaf. Ik zag dat collega [verbalisant 1] weg moest springen om niet aangereden te worden.
Feit 5
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 4 oktober 2017;
- het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [benadeelde 1] van 3 oktober 2017;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 2] van 3 oktober 2017;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] van 17 oktober 2017;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juli 2018.
4.3.2Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Mede naar aanleiding van de standpunten die de verdediging naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs.
4.3.2.1. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Getuigenverklaringen
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat de verklaringen van de hierboven genoemde afnemers onvoldoende betrouwbaar en geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft in hetgeen de raadsman omtrent de betrouwbaarheid van de genoemde getuigenverklaringen heeft aangevoerd en ook overigens bij het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de, voor verdachte belastende, verklaringen – voor zover deze tot het bewijs worden gebezigd – moet worden getwijfeld. Hierbij heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat de genoemde getuigen in hun verklaringen ook zichzelf in strafrechtelijke zin hebben belast, terwijl die verklaringen voorts steun vinden in elkaar en andere feiten en omstandigheden zoals deze uit de overige gebezigde bewijsmiddelen zijn gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Enkelvoudige fotoconfrontatie
De raadsman heeft aangevoerd dat de enkelvoudige fotoconfrontaties een geringe bewijswaarde hebben. De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen een meervoudige confrontatie (foslo) de voorkeur heeft boven een confrontatie als de onderhavige omdat van laatstgenoemde wijze van confronteren een suggestieve werking kan uitgaan. Echter, een confrontatie als de onderhavige leidt niet a priori ertoe dat de hieruit voortgevloeide bewijsmiddelen, te weten de herkenning door een getuige, onbetrouwbaar zijn en reeds om die redenen buiten beschouwing dienen te blijven. Dit geldt des te meer nu de getuigen [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 5] en de anonieme getuige voorafgaand aan de confrontatie zijn gevraagd naar de kenmerken van verdachte, en pas na deze beschrijving zij de herkenning van verdachte naar aanleiding van de foto uitspraken. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Medeplegen
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen vast dat er geen bewijs is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Heroïne
Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte naast cocaïne ook in heroïne heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Pleegperiode
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 oktober 2017 in cocaïne heeft gehandeld in het arrondissement Midden-Nederland.
Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van de handel in cocaïne in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde
Poging tot doodslag begaan tegen [verbalisant 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 4 primair partieel ten laste gelegde poging tot doodslag het volgende. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu niet is bewezen dat het handelen van verdachte was gericht op de dood van [verbalisant 2] dan wel dat er een aanmerkelijke kans op dit gevolg bestond, die door verdachte is aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 primair ten laste gelegde
Poging zware mishandeling
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte zich met zijn handelen ten aanzien van aangever schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Daarvoor dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is van (voorwaardelijk) opzet gericht op zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank acht de door de verdachte geschetste situatie waarbij hij de aangevers niet, dan wel niet in de rijrichting van zijn voertuig, heeft waargenomen onaannemelijk. Dit volgt des te meer uit het feit dat aangever [verbalisant 1] het portier van de bestuurdersdeur vasthad toen verdachte wegreed en verdachte juist is weggereden omdat hij werd aangesproken door deze verbalisant. Onder die omstandigheden is het niet voorstelbaar dat verdachte hem niet heeft gezien. Verbalisanten hebben ook verklaard dat verdachte [verbalisant 1] aankeek en dat zij op dat moment bij verdachte een schrikreactie zagen.
Hierna stuurt verdachte naar links in de rijrichting van aangever, waardoor deze de deur moet loslaten en wegspringen, en naar de plek waar aangeefster [verbalisant 2] staat. Hierbij rijdt hij over de plek vanwaar aangeefster noodzakelijkerwijs is weggesprongen. Het wegspringen van beide aangevers is door meerdere getuigen waargenomen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat bij verkeersgedrag in de hiervoor genoemde omstandigheden de kans op zwaar lichamelijk letsel van de aangevers aanmerkelijk is. Ten gevolge van een aanrijding tussen een auto en een voetganger, waarbij de auto snel optrekt in de richting van de voetganger, kan de voetganger ten val komen waarbij de kans aanmerkelijk is dat deze geheel, dan wel gedeeltelijk, onder de auto terecht komt of door botsing met de auto wordt verwond. Uit de verschillende verklaringen van de verbalisanten en de handelwijze van verdachte blijkt dat hij - koste wat het kost - wilde ontkomen door weg te rijden zonder hierbij op zijn snelheid of de in de nabijheid zijnde weggebruikers te letten. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor de aangevers zou raken, en dat de aangevers ten gevolge van die aanrijding ten val zouden komen en zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank acht daarom het opzet om aangevers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in voorwaardelijke zin aanwezig.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 oktober 2017 te Amersfoort schuldig heeft gemaakt aan een poging om opzettelijk [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto in de richting van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in te sturen/rijden. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, komt zij niet toe aan een bespreking van het subsidiair ten laste gelegde.
Voor het overige vinden de verweren van de raadsman hun weerlegging in de voornoemde bewijsmiddelen.