ECLI:NL:RBMNE:2018:6857

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
C/16/395043 / HA ZA 15-553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid RegioBank voor schade door zelfstandig adviseur in spaarzaken

In deze zaak vorderde eiser, een klant van RegioBank, schadevergoeding van de bank wegens onrechtmatige afboekingen van zijn spaarrekening door een zelfstandig adviseur. De rechtbank oordeelde dat de zelfstandig adviseur kwalificeert als hulppersonen in de zin van artikel 6:76 BW, waardoor RegioBank aansprakelijk is voor diens gedragingen. Eiser stelde dat de adviseur zonder zijn toestemming grote bedragen van zijn spaarrekening had overgemaakt naar een andere rekening. De rechtbank oordeelde dat RegioBank aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden door de grove tekortkomingen van de adviseur in het beheer van de spaartegoeden. De rechtbank verwierp de formele verweren van RegioBank, waaronder de stelling dat eiser niet tijdig had geklaagd. De rechtbank gaf partijen de gelegenheid om hun stellingen aan te vullen met betrekking tot de schadevergoeding. Tevens werd een verklaring voor recht uitgesproken dat de overeenkomsten tussen eiser en een failliete onderneming nietig zijn, omdat deze onder invloed van bedrog tot stand zijn gekomen. De curator werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/395043 / HA ZA 15-553
Vonnis van 28 februari 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

wonende te [woonplaats] (Duitsland),
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
eisers,
advocaat mr. J.H. van Seters te Roermond,
tegen
1. de naamloze vennootschap
REGIOBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
advocaat mr. A.J. Haasjes te Amsterdam,
2.
MR. J.A. WAGENAAR
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.,
kantoorhoudende te Roermond,
gedaagden,
advocaat mr. A. Schmidt te Roermond.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] (eisers gezamenlijk), RegioBank (gedaagde sub 1) en de curator (gedaagde sub 2) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 mei 2017
  • de akte na tussenvonnis van RegioBank
  • de antwoordakte na tussenvonnis van [eiser sub 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Inleiding
In deze zaak gaat het in de kern om het volgende. [eiser sub 1] was klant van RegioBank en regelde zijn bankzaken met één van de tussenpersonen die RegioBank gebruikt: de heer [A] [eiser sub 1] beschuldigt [A] ervan dat hij zonder zijn toestemming en onder valse voorwendselen geld heeft weggesluisd van de RegioBank-spaarrekening van [eiser sub 1] naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V., een bedrijf van [A] [eiser sub 1] houdt RegioBank aansprakelijk voor de schade die hij daardoor heeft geleden omdat [A] werkte onder de vlag van RegioBank. RegioBank stelt daar tegenover dat [A] niet handelde namens haar en dat [eiser sub 1] dat ook heeft moeten begrijpen. Volgens RegioBank is [eiser sub 1] dus aan het verkeerde adres.

2.De feiten

2.1.
RegioBank is een bank, die beschikt over een bankvergunning en is geregistreerd bij de Autoriteit Financiële markten (hierna: AFM). Zij biedt haar financiële producten aan het publiek aan door (ruim 500) tussenpersonen, met wie zij intermediairovereenkomsten heeft gesloten. Deze tussenpersonen duidt RegioBank aan als “zelfstandige adviseurs”. Naast de producten van RegioBank adviseren en bemiddelen deze zelfstandige adviseurs ook in producten van andere aanbieders. Behalve voor spaar- en betaalproducten; daarin bemiddelen zij exclusief voor RegioBank. Sommige zelfstandige adviseurs beschikken over een zogenaamde kasfunctie: klanten kunnen via deze kasfunctie geld opnemen of storten op een bij Regiobank aangehouden (spaar)rekening.
2.2.
[assurantiekantoor] B.V. (hierna: [assurantiekantoor] ) is op grond van een intermediairovereenkomst zelfstandig adviseur bij RegioBank. De heer [A] , overleden op [2012] (hierna: [A] ), was tot 29 oktober 2010 bestuurder van [assurantiekantoor] . De aandelen in [assurantiekantoor] werden tot 11 september 2013 (voor 40/41 deel) gehouden door [bedrijf 2] B.V. en (voor 1/41) door [adviesbureau] B.V. [A] was tot zijn overlijden eveneens (indirect, via [bedrijf 2] B.V. ) bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). Per 11 september 2013 zijn de door [bedrijf 2] B.V. gehouden aandelen in [assurantiekantoor] verkocht aan [adviesbureau] BV. De aandelen in laatstgenoemde vennootschap worden gehouden door MRM Holding B.V. met als grootaandeelhouder de heer [B] (hierna: [B] .), de zoon van [A]
2.3.
[assurantiekantoor] houdt kantoor in [vestigingsplaats] . [bedrijf 1] hield tot kort voor haar faillissement kantoor op hetzelfde adres als [assurantiekantoor] . Het kantoor heeft de uiterlijke verschijningsvorm van een bankkantoor met aan de buitenzijde een betaalautomaat van RegioBank en billboards van zowel RegioBank als [assurantiekantoor] . In het kantoor zijn meerdere balies waar het publiek bij [assurantiekantoor] terecht kan voor zowel bankzaken (waarbij [assurantiekantoor] fungeert als tussenpersoon van RegioBank) als voor assurantiezaken. [bedrijf 1] was niet als zodanig kenbaar voor bezoekers door reclame of door een eigen kantoorruimte.
2.4.
[eiser sub 1] , inmiddels gepensioneerd ondernemer en woonachtig in Duitsland, bankiert al sinds jaren bij RegioBank via [assurantiekantoor] in [vestigingsplaats] . De opbrengst uit de verkoop van zijn onderneming heeft [eiser sub 1] bij RegioBank op een spaarrekening geparkeerd. Het saldotegoed op zijn spaarrekening Royaal Sparen onder nummer [spaarrekening 1] (hierna te noemen: spaarrekening 1) bedroeg per 31 maart 2008 € 613.949,44.
2.5.
Uit een bankafschrift van 7 november 2008 blijkt dat per 30 oktober 2008 van spaarrekening 1 een bedrag van € 395.014,19 is overgeschreven op de derdengeldenrekening van het notariaat DLA Piper. Per diezelfde datum werd afgeboekt een bedrag van € 4,50 met omschrijving “provisie” en een bedrag van € 7.874,66 met omschrijving “retourrente”. Op het bankafschrift van 7 november 2008 is later handmatig met pen bijgeschreven:
“Bedrag is verkeerd afgeboekt word… teruggestord”.
2.6.
Bij brief van 27 januari 2009 (op briefpapier van RegioBank) heeft [A] aan [eiser sub 1] geschreven:
“…
Betreft: Royaal Spaarrekening [spaarrekening 1]
….
Rekening houdend met deze en eerdere correcties bedraagt het saldo per 1-1-2009 derhalve € 611.742,02.
SNS Regio Bank [vestigingsplaats]
[A] Direktor
…”
2.7.
In de periode 27 januari 2009 tot en met 31 maart 2012 heeft [eiser sub 1] tien opvolgende overeenkomsten gesloten, afgedrukt op briefpapier van RegioBank en aangeduid als “Wertpapier”, die ondertekend zijn door enerzijds [A] als “Direktor” van “SNS Regio Bank [vestigingsplaats] ” en [eiser sub 1] anderzijds (hierna te noemen: de Wertpapieren). De Wertpapieren vermelden telkens een ingelegde hoofdsom, de rente, de begin- en einddatum en dat het bedrag afkomstig was van spaarrekening 1. Op 27 januari 2009 bedroeg de hoofdsom € 395.000,-, en op 31 maart 2012 was die door bijschrijving van gekweekte rente opgelopen tot € 463.802,37.
2.8.
Op 2 juni 2009 en 2 juni 2010 heeft [eiser sub 1] twee opvolgende overeenkomsten gesloten, aangeduid als “Dividendvertrag”, afgedrukt op briefpapier van RegioBank, die ondertekend zijn door enerzijds [A] als “Direktor” van “SNS Regio Bank [vestigingsplaats] ” en [eiser sub 1] anderzijds (hierna te noemen: de Dividendverträge). De inleg voor het eerste Dividendvertrag ad € 120.000,- heeft [eiser sub 1] op zijn bij RegioBank door hem aangehouden spaarrekening Groei Sparen onder nummer [spaarrekening 2] (hierna te noemen: spaarrekening 2) ingelegd, waarna het saldo op die rekening per 3 juni 2009 € 145.994,23 bedroeg.
2.9.
Op 4 juni 2009 heeft [A] vanaf spaarrekening 2 van [eiser sub 1] een bedrag van € 120.000,- in vijf delen (viermaal € 25.000,- en éénmaal € 20.000,-) overgemaakt naar de rekening van de accountant van [bedrijf 1] , de heer [C] (hierna: [C] ) met als omschrijving “dividend [eiser sub 1] ”. De overboekings-opdrachten zijn niet door [eiser sub 1] ondertekend. [C] heeft aansluitend van zijn rekening een bedrag van € 120.000,- overgemaakt naar een bij ABN AMRO aangehouden rekening van [bedrijf 1] .
2.10.
Op 19 januari 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van RegioBank te Utrecht, waarin het bestuur van RegioBank [A] - kort samengevat - heeft aangesproken op misbruik van haar briefpapier. RegioBank heeft geëist dat alle overeenkomsten die buiten haar medeweten en zonder haar toestemming op haar
briefpapier waren afgedrukt, zouden worden overgezet op briefpapier van [bedrijf 1] . [B] . en [C] waren aanwezig bij deze bespreking.
2.11.
Tijdens deze bespreking heeft RegioBank [C] verzocht om onderzoek te doen naar het aantal overeenkomsten dat ten onrechte op haar briefpapier was afgedrukt. Bij brief van 29 januari 2010 heeft [C] aan het bestuur van RegioBank bericht dat hij in de administratie van [bedrijf 1] in totaal 14 dividendovereenkomsten had aangetroffen, waarvan 8 met vermelding van RegioBank als contractspartij, dat de juridisch adviseur van [A] (de heer [D] , hierna: [D] ) een nieuwe tekst zou opstellen en dat de medewerking van de cliënten tot op heden goed was.
2.12.
Bij brief van 5 februari 2010 schrijft [D] aan het bestuur van RegioBank:
“…
Deze omissie wordt op zeer korte termijn in overleg met de betreffende cliënten van [bedrijf 1] B.V. hersteld. Klip en Klaar zal zijn dat zij een dividendovereenkomst met [bedrijf 1] B.V. hebben. Momenteel worden de betreffende overeenkomsten dienaangaande door de cliënten en [bedrijf 1] B.V. ondertekend, waaronder een verklaring van de cliënten dat zij geen rechten uit hoofde van de dividendovereenkomst op de SNS Regio Bank hebben. Het betreft veertien relaties.
…”.
2.13.
Bij brief van 12 februari 2010 schrijft [D] aan RegioBank dat de desbetreffende cliënten inmiddels hebben ondertekend en verklaard dat zij geen rechten uit hoofde van de dividendovereenkomsten op RegioBank geldend kunnen maken.
2.14.
Bij brief van 1 mei 2010 schrijft [D] onder meer aan de AFM:
“…
Na constatering van deze omissie is, ook op sterk aandringen door de SNS Regio Bank N.V., de omissie hersteld en hebben alle betreffende relaties een verklaring ondertekend dat zij geen enkel recht aan de SNS Regio Bank kunnen ontlenen. [bedrijf 1] B.V. en de heer [A] menen op deze wijze zo snel mogelijk de omissie te hebben hersteld.
De SNS Regio Bank heb ik kenbaar gemaakt dat cliënte deze omissie aan u kenbaar zou maken, hetgeen ik hierbij doe.
Ik neem aan dat u met mij van mening bent dat in ieder geval geen sprake is van een klachtwaardig handelen door [assurantiekantoor] B.V. Ook de heer [A] en zijn medewerk(st)ers hebben niet bewust gebruik gemaakt van briefpapier van de SNS Regio Bank voor het op schrift stellen van overeenkomsten van [bedrijf 1] B.V. Na constatering is dit direct gecorrigeerd, met verklaringen van de betreffende relaties. Daarom ben ik van mening dat ook de heer [A] , één van zijn medewerk(st)ers noch [bedrijf 1] B.V. klachtwaardig in de zin van de door u te handhaven wetgeving heeft gehandeld. Dat na 50 jaren praktijk deze relatief geringe omissie heeft plaatsgevonden pleit naar mijn mening ook voor het feit dat naar de bedoeling van de betrokkenen niet klachtwaardig gehandeld is.
…”.
2.15.
De AFM heeft onderzoek verricht naar [assurantiekantoor] en [bedrijf 1] , hetgeen niet tot een formele maatregel heeft geleid. Parallel heeft ook De Nederlandsche Bank een onderzoek ingesteld, hetgeen niet tot het geven van een aanwijzing heeft geleid.
2.16.
Op 6 juni 2011 heeft [eiser sub 1] een Dividendvertrag ondertekend (voor het eerst op briefpapier van [bedrijf 1] ), met als ingangsdatum 2 juni 2011 en met als hoofdsom € 130.416,48 en een looptijd van één jaar. Deze overeenkomst heeft [eiser sub 1] op 2 juni 2012 en 2 juni 2013 steeds onder bijschrijving van de gekweekte rente met een jaar schriftelijk verlengd, op briefpapier van [bedrijf 1] . De bij de overeenkomst van 2 juni 2012 aan [eiser sub 1] overhandigde (Duitstalige) financiële bijsluiter (waarin onder meer gewaarschuwd wordt voor risico’s) is door [eiser sub 1] ondertekend.
2.17.
Op 20 maart 2013 heeft [eiser sub 1] nogmaals een Dividendvertrag op briefpapier van [bedrijf 1] ondertekend, met een hoofdsom van € 550.000,-, met als ingangsdatum 31 maart 2013. De bij deze overeenkomst aan [eiser sub 1] overhandigde (Duitstalige) financiële bijsluiter (waarin onder meer gewaarschuwd wordt voor risico’s) is door [eiser sub 1] ondertekend.
2.18.
Bij brief van 20 januari 2014 heeft de raadsman van [eiser sub 1] RegioBank gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 674.300,-
2.19.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg (locatie Roermond) is [bedrijf 1] op 18 maart 2014 in staat van faillissement verklaard met benoeming van Wagenaar tot curator.
2.20.
Bij brief van 28 maart 2014 aan [bedrijf 1] heeft de raadsman van [eiser sub 1] voor het geval er wordt geoordeeld dat er (deposito)overeenkomsten met [bedrijf 1] tot stand gekomen zijn, deze buitengerechtelijk vernietigd wegens bedrog c.q. dwaling.
2.21.
Bij email van 12 mei 2014 heeft de raadsman van [eiser sub 1] zijn vordering - voor het geval deze op RegioBank afgewezen wordt - voorlopig en voorwaardelijk ingediend in het faillissement van [bedrijf 1] .

3.De vordering

3.1.
[eiser sub 1] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I RegioBank zal veroordelen aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van € 674.300,-, althans een zodanig bedrag als de rechtbank zal bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2008, althans vanaf 27 januari 2014, althans vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke kosten voor een bedrag van € 17.847,49, althans een bedrag van € 5.146,50, althans een zodanig bedrag als de rechtbank zal bepalen;
II voor recht verklaart dat tussen [eiser sub 1] en [bedrijf 1] gesloten overeenkomsten, waaronder de deposito-overeenkomsten, nietig zijn althans rechtsgeldig zijn vernietigd;
III RegioBank zal veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, te vermeerderen met de nakosten voor een bedrag van EUR 131,- zonder betekening, dan wel EUR 199,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiser sub 1] beroept zich tegenover RegioBank
primairop nakoming van de Wertpapieren en Dividendverträge, die betrekking hebben op geld dat hij aan RegioBank in bewaring heeft gegeven. [eiser sub 1] vordert terugbetaling van zijn ingelegde spaargeld (met de daarop gekweekte rente).
Subsidiairvordert [eiser sub 1] het onder I vermelde bedrag ten titel van schadevergoeding wegens aansprakelijkheid voor hulppersonen (op grond van artikel 6:76 BW), dan wel onrechtmatige daad (schending van de zorgplicht) van RegioBank.
Meer subsidiairberoept [eiser sub 1] zich op de risico aansprakelijkheid van artikel 6:171 BW (aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikte). Als grondslag voor het gevorderde onder 3.1. sub II heeft [eiser sub 1] aangevoerd dat (voor zover er overeenkomsten met [bedrijf 1] door hem zijn gesloten) deze overeenkomsten in strijd met de wet en daarmee nietig zijn (artikel 3:40 lid 2 BW), dan wel dat deze op grond van bedrog en of dwaling rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn vernietigd.
3.3.
RegioBank en de curator hebben separaat verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover nodig - nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal eerst een aantal formele verweren van RegioBank en de curator bespreken. Als die formele verweren slagen, moet de rechtbank namelijk de vorderingen (of een deel daarvan) zonder inhoudelijke beoordeling afwijzen.
ontvankelijkheidsverweer van de curator
4.2.
De curator stelt zich op het standpunt dat [eiser sub 1] niet ontvankelijk is tegenover de curator in de gevorderde verklaring voor recht (onder 3.1. sub II) dat de tussen [eiser sub 1] en [bedrijf 1] gesloten overeenkomsten, nietig zijn dan wel rechtsgeldig zijn vernietigd. Daartoe voert de curator - kort samengevat - aan dat met deze vordering onlosmakelijk is verbonden een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling. Beide vorderingen vallen onder het bereik van artikel 26 Fw en kunnen - in ieder geval de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling - alleen ter verificatie worden ingediend, aldus de curator.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de gevorderde verklaring voor recht (onder 3.1 sub II) een niet-verifieerbare vordering betreft. [eiser sub 1] heeft daarnaast géén vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling (die onder de werking van de artikelen 26 en 29 Fw valt) ingesteld. Nu de gevorderde verklaring voor recht naar het oordeel van de rechtbank zelfstandige betekenis heeft, slaagt het niet-ontvankelijkheidsverweer niet. Om diezelfde reden wordt de procedure voor wat betreft die vordering ook niet van rechtswege geschorst (ECLI:NL:HR:2014:675).
controle- en klachtplicht
4.4.
RegioBank stelt dat [eiser sub 1] niet voldaan heeft aan zijn controle- en klachtplicht door niet binnen de voorgeschreven termijn (12 maanden) het gewijzigde saldo van de spaarrekeningen schriftelijk te betwisten. RegioBank verwijst naar de artikelen 12 en 13 van de Algemene Bankvoorwaarden. Daarnaast verwijst zij naar artikel 6:140 lid 3 BW. Door pas bij brief van 20 januari 2014 te klagen over de door hem onjuist bevonden overboekingsopdrachten (en de hiermee corresponderende afschrijvingen van zijn spaarrekeningen), was deze termijn ruimschoots verstreken. RegioBank heeft daaraan toegevoegd dat [eiser sub 1] op de hoogte was dat het saldo op zijn spaarrekening niet door RegioBank is gecorrigeerd, nu hij meerdere bevestigingen en kwitanties heeft ondertekend waarop ook het gewijzigde saldo op zijn spaarrekening is vermeld.
4.5.
In dit formele verweer gaat RegioBank ten onrechte voorbij aan de stelling van [eiser sub 1] dat hij wel degelijk direct na de ontvangst van het bankafschrift d.d. 7 november 2008 [A] geconfronteerd heeft met de afboekingen, die volgens [eiser sub 1] niet door hem zijn opgedragen. [eiser sub 1] heeft gesteld dat [A] destijds heeft aangegeven dat de overboeking een vergissing betrof en dat het geld op de spaarrekening van [eiser sub 1] zou worden teruggestort. Ter bevestiging heeft [A] toen volgens [eiser sub 1] op dat bankafschrift genoteerd dat het bedrag zou worden teruggestort. RegioBank heeft weliswaar - bij gebrek aan wetenschap - betwist dat [A] de terugboeking heeft toegezegd en betwist dat de bijgeschreven tekst betrekking heeft op alle afschrijvingen, echter deze betwisting is onvoldoende, mede gelet op de brief van 27 januari 2009 (zie 2.6.) van [A] , waarin [A] expliciet heeft bevestigd aan [eiser sub 1] dat het saldo per 1 januari 2009 € 611.742,02 bedraagt. Er is er geen andere logische verklaring dat het destijds anders is gegaan dan zoals door [eiser sub 1] onderbouwd is gesteld. De stelling van RegioBank in dit verband dat de door [A] toegezegde correcties op persoonlijke titel zijn gedaan en haar niet binden, valt naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen met het model van dienstverlening van RegioBank, waarin zij haar producten aanbiedt door tussenkomst van haar zelfstandig adviseurs en evenmin met haar Dienstenwijzer, waarin klanten nota bene worden geïnstrueerd om eventuele klachten in eerste instantie te melden bij hun adviseur. Niet valt in te zien dat [eiser sub 1] , mede gelet op de jarenlange vertrouwensrelatie, die hij met [A] had opgebouwd, de (in zijn visie) onjuiste afboekingen bij RegioBank had moeten melden en niet heeft mogen vertrouwen op de toegezegde correcties en schriftelijke bevestiging van [A] dat het een vergissing betrof en dat het saldo op spaarrekening 1 per 1 januari 2009, € 611.742,02 bedroeg. Dat [eiser sub 1] nadien uit diverse rekeningafschriften, bevestigingen en door hem ondertekende kwitanties had kunnen en of moeten afleiden dat de toegezegde correcties nooit hadden plaatsgevonden, zoals RegioBank heeft betoogd, volgt de rechtbank evenmin. [eiser sub 1] ging er immers vanuit en mocht er vanuit gaan dat de correcties wel degelijk per 1 januari 2009 hadden plaatsgevonden en verkeerde nadien in de veronderstelling dat hij op 27 januari 2009 een Wertpapier met RegioBank is aangegaan, waarop hij een bedrag van € 395.000,- afkomstig van zijn spaarrekening 1 had ingelegd. Er bestond daarmee geen aanleiding om nadien te protesteren tegen het saldo op door RegioBank bedoelde rekeningafschriften, bevestigingen en kwitanties. Het verweer dat [eiser sub 1] tekortgeschoten is in zijn controle-verplichting (en de verwijzing naar het bepaalde in artikel 3:140 lid 3 BW) volgt de rechtbank dus niet.
schending klachtplicht
4.6.
RegioBank en de curator stellen zich beiden op het standpunt dat [eiser sub 1] niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW. Zij voeren daartoe aan dat [eiser sub 1] pas op 7 december 2013 voor het eerst heeft geklaagd bij RegioBank. Volgens RegioBank en de curator was dat te laat, omdat [eiser sub 1] reeds vanaf het moment van ondertekenen van de Dividendverträge op briefpapier met [bedrijf 1] met de bijbehorende financiële bijsluiters (de eerste dateert van 6 juni 2011) wist dat niet RegioBank, maar [bedrijf 1] partij was bij deze overeenkomsten. Door de late klachten van [eiser sub 1] is RegioBank in haar gerechtvaardigde belangen geschonden, doordat zij ernstig is geschaad in haar bewijspositie. Zo is [A] inmiddels gestorven. Daarnaast heeft [eiser sub 1] met zijn late klacht RegioBank de kans ontnomen om gerichte actie te ondernemen tegen [A] en [bedrijf 1] . In de opvatting van de curator is telkens sprake geweest van nieuwe overeenkomsten, zodat
[eiser sub 1] ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om met de overeenkomsten te stoppen, dan wel om kritische vragen te stellen en/of de (financiële) status van [bedrijf 1] te onderzoeken.
4.7.
De rechtbank verwerpt het beroep van de curator op schending van de klachtplicht. Artikel 6:89 BW houdt in dat de schuldeiser ( [eiser sub 1] ) op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar (de curator en RegioBank) heeft geprotesteerd. [eiser sub 1] stelt echter tegenover de curator dat er een gebrek kleeft aan de overeenkomsten tussen hem en [bedrijf 1] zodat deze niet geldig zijn. Er is dus geen sprake van dat hij zich beroept op een gebrekkige prestatie van [bedrijf 1] .
4.8.
Ook het beroep op de klachtplicht door RegioBank wordt verworpen. Zoals hiervoor reeds overwogen staat vast dat [eiser sub 1] direct geklaagd heeft bij [A] toen hem uit het bankafschrift van 7 november 2008 bleek dat er zonder zijn opdracht overboekingen hadden plaatsgevonden. Dat [A] de toegezegde correcties niet heeft uitgevoerd, heeft [A] gemaskeerd door zijn brief van 27 januari 2009 (zie 2.6.) en door [eiser sub 1] op briefpapier van RegioBank Wertpapieren aan te bieden. [eiser sub 1] heeft onweersproken gesteld dat hij pas medio 2013 (dus na het overlijden van [A] ) op de hoogte raakte dat er iets aan de hand was bij het regiokantoor van RegioBank in [vestigingsplaats] en (mogelijk) sprake was van malversaties. Hierop heeft hij in de brief van 7 december 2013 RegioBank verzocht het zonder opdracht van zijn spaarrekening 1 afgeboekte bedrag terug te storten. Daarmee heeft [eiser sub 1] naar het oordeel van de rechtbank tijdig bij RegioBank geklaagd. De stelling van RegioBank dat de op briefpapier van [bedrijf 1] afgedrukte Dividendverträge met bijbehorende financiële bijsluiters en de van [bedrijf 1] ontvangen correspondentie [eiser sub 1] aanleiding hadden behoren te geven om al veel eerder te klagen bij RegioBank, volgt de rechtbank niet. [eiser sub 1] verkeerde immers op dat moment nog in de veronderstelling dat de onterechte afboekingen van 30 oktober 2008 waren gecorrigeerd en had geen weet van andere overboekingen, waarvoor hij geen opdracht had gegeven.
tussenconclusie
4.9.
Op grond van dat wat hiervoor is overwogen worden de formele verweren afgewezen. Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
de vordering in 3.1. onder I (betaling van een bedrag van een bedrag van € 674.300,-)
primair: nakoming van de op briefpapier van RegioBank gestelde Wertpapieren en Dividendverträge
4.10.
[eiser sub 1] stelt zich op het standpunt dat RegioBank partij is bij de (op haar briefpapier afgedrukte) Wertpapieren en Dividendverträge. Hij stelt dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat [A] , althans [assurantiekantoor] , namens RegioBank optrad bij het innemen en in bewaring nemen van zijn spaargelden en dat [A] , bevoegd was namens RegioBank de aangeboden overeenkomsten met klanten af te sluiten. [eiser sub 1] beroept zich op artikel 3:61 lid 2 BW en vordert terugbetaling van zijn ingelegde spaargelden (met de daarop gekweekte rente), aangezien de Wertpapieren en Dividendverträge inmiddels zijn geëxpireerd. Volgens [eiser sub 1] kunnen de later op briefpapier van [bedrijf 1] gestelde Dividendverträge daar niet aan afdoen, aangezien hij deze - voor het geval geoordeeld wordt dat deze tussen hem en [bedrijf 1] tot stand gekomen zijn - buitengerechtelijk heeft vernietigd.
4.11.
RegioBank heeft uitgebreid betwist dat zij partij is bij de Wertpapieren en Dividendverträge. In haar visie is [A] deze overeenkomsten namens [bedrijf 1] met [eiser sub 1] aangegaan. Van gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van [eiser sub 1] dat hij deze overeenkomsten met RegioBank is aangegaan kan geen sprake zijn. Uit de door [eiser sub 1] overgelegde Dienstwijzer blijkt immers dat de zelfstandige adviseurs slechts bevoegd zijn als bemiddelaar/financieel adviseur te bemiddelen in de producten van RegioBank. Met het raadplegen van de website van RegioBank had [eiser sub 1] kunnen achterhalen dat een Wertpapier en/of Dividendvertrag niet tot het assortiment van RegioBank behoort en dat RegioBank dus geen partij is bij deze overeenkomsten.
Voor zover toch gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van [eiser sub 1] heeft bestaan, heeft [eiser sub 1] de niet-contractuele gebondenheid van RegioBank meermaals bevestigd door opnieuw Dividendverträge met [bedrijf 1] (op briefpapier van [bedrijf 1] ) aan te gaan. Deze overeenkomsten betreffen deels een verlenging van het op offertepapier van RegioBank afgedrukte Dividendvertrag en deels een hernieuwde inleg. Daarnaast blijkt uit de door [eiser sub 1] ondertekende bijsluiters dat het om beleggingen in vastgoedprojecten van [bedrijf 1] gaat en dat deze beleggingen niet zonder risico’s zijn en buiten toezicht van de AFM vallen. Er is daarbij niet gebleken dat [eiser sub 1] ten tijde van de ondertekening van de financiële bijsluiters nieuw geld investeerde ten opzichte van de vermeende inleg bij RegioBank. RegioBank stelt zich op het standpunt dat [eiser sub 1] dus niet kan menen (nog) een rechtsverhouding met RegioBank te hebben. Als de overeenkomsten tussen [bedrijf 1] en [eiser sub 1] rechtsgeldig zijn vernietigd, heeft dit niet tot gevolg dat de (gestelde)
overeenkomsten met RegioBank ‘herleven’ en daarvan nakoming kan worden gevorderd.
4.12.
Het partijdebat over de vraag of RegioBank al dan niet partij is bij de Wertpapieren en Dividendverträge, die op haar briefpapier zijn afgedrukt, laat de rechtbank in het midden. Ook als veronderstellenderwijs tot uitgangspunt wordt genomen dat RegioBank partij is bij deze overeenkomsten, bieden deze geen deugdelijk grondslag voor de primaire vordering van [eiser sub 1] tot nakoming. De desbetreffende overeenkomsten op RegioBank hebben alle een einddatum en zijn op enig moment geëindigd. Zo heeft het laatst door [eiser sub 1] ondertekende Dividendvertrag (op RegioBank briefpapier) de einddatum 2 juni 2011en het laatst ondertekende Wertpapier (op RegioBank briefpapier) de einddatum 31 maart 2013. Vaststaat dat [eiser sub 1] na afloop van het laatste Dividendvertrag (op RegioBank briefpapier) op 6 juni 2011, 2 juni 2012 en 2 juni 2013 Dividendverträge op [bedrijf 1] briefpapier heeft ondertekend. Vlak voor de afloop van het laatst ondertekende Wertpapier (op RegioBank briefpapier) met de einddatum 31 maart 2013, heeft [eiser sub 1] op 20 maart 2013 een Dividenvertrag op [bedrijf 1] briefpapier ondertekend (met als ingangsdatum 31 maart 2013).
De vier overeenkomsten zijn zowel door de heer als mevrouw [eiseres sub 2] ondertekend. Voorts staat vast dat [eiser sub 1] diverse bij die overeenkomsten behorende financiële bijsluiters heeft ondertekend, waaruit onder meer blijkt dat [bedrijf 1] zich bezig houdt met de ontwikkeling en financiering van vastgoed en dat de belegging buiten het toezicht van de AFM valt. [eiser sub 1] heeft geen overtuigende verklaring kunnen geven waarom hij, ondanks het feit dat in al deze door hem ondertekende stukken alleen [bedrijf 1] als partij wordt vermeld, desondanks meende “veilige” (deposito)overeenkomsten met RegioBank te sluiten. De stelling van [eiser sub 1] dat geen overeenkomsten tussen hem en [bedrijf 1] tot stand gekomen zijn, is daarmee niet vol te houden. [eiser sub 1] heeft toen ermee ingestemd dat zijn gelden en opgekweekte rentes (die vrijgevallen waren op de eerdere Wertpapieren en Dividendverträge die hij meende afgesloten te hebben met RegioBank) werden ingebracht bij [bedrijf 1] . Weliswaar heeft [eiser sub 1] bedoelde overeenkomsten buitengerechtelijk vernietigd (waarover de rechtbank hierna onder 4.28 e.v. haar oordeel zal geven), echter deze vernietiging brengt niet mee dat de eerdere al geëxpireerde Wertpapieren en Dividendverträge met RegioBank, herleven, maar hooguit dat [eiser sub 1] een vordering heeft op [bedrijf 1] uit hoofde van onverschuldigde betaling voor zover mocht komen vast te staan dat er gelden van [eiser sub 1] daadwerkelijk ingelegd zijn op deze (vernietigde) overeenkomsten met [bedrijf 1] . De primaire vordering tot nakoming van die overeenkomsten, zal daarom worden afgewezen.
Subsidiair:aansprakelijkheid RegioBank voor gedragingen van zelfstandig adviseur (artikel 6:76 BW), dan wel op grond van onrechtmatige daad (schending van de zorgplicht)
4.13.
[eiser sub 1] heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat RegioBank op grond van artikel 6:76 BW aansprakelijk is voor de gedragingen van haar adviseurs. [eiser sub 1] stelt dat binnen de systematiek van het bankwezen van RegioBank een zelfstandig adviseur kans heeft gezien om onder de vlag van RegioBank rekeninghouders grote bedragen aan spaargeld afhandig te maken door grote geldbedragen zonder toestemming van de rekeninghouder ( [eiser sub 1] ) over te maken aan derden en aan te wenden voor eigen transacties. De schade die [A] , althans [assurantiekantoor] , heeft veroorzaakt, namelijk het door hem verdonkeremaande spaargeld van [eiser sub 1] , dient voor rekening van RegioBank te komen, aldus [eiser sub 1] .
4.14.
Volgens RegioBank dient de vordering op grond van artikel 6:76 BW afgewezen te worden, omdat deze vordering feitelijke en juridische grondslag mist. RegioBank heeft geen beleggingsovereenkomsten met [eiser sub 1] gesloten en daarbij dus ook niet gebruik gemaakt van [assurantiekantoor] als hulppersoon, aldus RegioBank.
4.15.
RegioBank focust haar verweer op de omstreden Wertpapieren en Dividendverträge, maar gaat daarmee voorbij aan de rechtsverhouding die tussen RegioBank en [eiser sub 1] is ontstaan als gevolg van het feit dat [eiser sub 1] zijn spaargeld bij RegioBank heeft geparkeerd op spaarrekening 1 en spaarrekening 2. De onderliggende overeenkomsten tussen [eiser sub 1] en RegioBank zijn tot stand gekomen via de bemiddeling van [assurantiekantoor] (in de persoon van [A] ), die als zelfstandig tussenpersoon bemiddelingsdiensten heeft verleend bij de totstandkoming van die spaarproducten.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat uit het model van dienstverlening van RegioBank voortvloeit dat zij haar dienstverlening grotendeels heeft uitbesteed aan zelfstandig adviseurs, die kwalificeren als “hulppersonen” in de zin van artikel 6:76 BW. Uit de overgelegde Dienstwijzer blijkt immers dat de aard van dienstverlening van RegioBank zich onderscheidt van de traditionele banken doordat zij haar producten aanbiedt via een groot aantal zelfstandig adviseurs, waarvan sommigen (waaronder [assurantiekantoor] ) beschikken over een kasfunctie, op grond waarvan de klanten van RegioBank bij die adviseur geld kunnen storten op of geld kunnen opnemen van hun (bij RegioBank) aangehouden spaarrekening. De adviseurs van RegioBank beschikken over een software-applicatie (genaamd Progress), waarmee zij (online) klanten kunnen opvoeren, rekeningen kunnen openen, kastransacties en financiële mutaties kunnen uitvoeren. Uit de door RegioBank overgelegde handleiding Progress blijkt dat een (spoed)overboekingsoverdracht die binnen het klant-domein valt, dan wel niet meer dan € 25.000,- bedraagt, zelfstandig (online) door de adviseur kan worden uitgevoerd. In dit model van dienstverlening maakt RegioBank dus gebruik van de hulp van anderen, haar zelfstandig adviseurs, voor (onder meer) de uitvoering van door klanten gewenste kastransacties en financiële mutaties, meer in het algemeen het adequaat beheren van het aan RegioBank toevertrouwde geld van klanten. RegioBank is aansprakelijk voor de gedragingen van haar adviseurs op dit vlak op gelijke wijze als zij voor eigen gedragingen aansprakelijk is.
4.17.
De rechtbank zal in dit verband beoordelen of sprake is van overboekingen/stortingen, die zonder opdracht en of toestemming van [eiser sub 1] zijn verricht en waarvoor RegioBank op de voet van artikel 6:76 BW aansprakelijk is.
Het betreft (a) de overboekingen ten bedrage van (afgerond) € 395.000,- op 30 oktober 2008 van spaarrekening 1 (zie 2.5) , (b) de overboeking van een totaalbedrag van € 120.000,- (4 x € 25.000,- en 1x € 20.000,-) op 4 juni 2009 van spaarrekening 2 (zie 2.9) en (c) de kasstorting ten bedrage van € 113.575,- (afkomstig van spaarrekening 1) op een door [bedrijf 1] bij RegioBank aangehouden zakelijke rekening op 28 februari 2013.
ad a) de overboekingen ten bedrage van (afgerond) € 395.000,- op 30 oktober 2008
4.18.
RegioBank stelt dat er voor haar geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de onderliggende spoedoverboekingsopdracht, omdat deze was voorzien van een handtekening, een handtekeningkaart en een kopie van het legitimatiebewijs van [eiser sub 1] . Het feit dat pas jaren later door een onafhankelijke deskundige is bevestigd dat de geplaatste handtekening waarschijnlijk niet aan [eiser sub 1] toebehoort, doet daar volgens RegioBank niet aan af, omdat er geen reden is om aan te nemen dat [eiser sub 1] de door hem bestreden afschrijving van zijn spaarrekening niet zou hebben gewild. [eiser sub 1] had immers met het aangaan van het Wertpapier in januari 2009 weloverwogen ingestemd met een voor de benodigde inleg corresponderende afschrijving van zijn spaarrekening. Deze afschrijving komt nagenoeg overeen met het bedrag op de door [eiser sub 1] bestreden overboekingsopdracht. Het feit dat [eiser sub 1] het Wertpapier na het verstrijken van de overeengekomen looptijd negen maal heeft verlengd, onderstreept haar standpunt, aldus RegioBank.
4.19.
De stelling van RegioBank dat deze overboeking in opdracht van [eiser sub 1] is gebeurd, wordt verworpen. RegioBank heeft onvoldoende ingebracht tegen het door [eiser sub 1] in het geding gebrachte rapport van de handschriftdeskundige, zodat in rechte als uitgangspunt heeft te gelden dat de betreffende overboeking valselijk is opgemaakt. Dat [eiser sub 1] desondanks (achteraf) met de bestreden afschrijving zou hebben ingestemd door ondertekening van het Wertpapier op 27 januari 2009 (en de opvolgende overeenkomsten), vindt geen ondersteuning in de vaststaande feiten. Daaruit blijkt evident dat [eiser sub 1] direct geprotesteerd heeft tegen de afboeking en op 27 januari 2009 alleen heeft getekend voor een inleg bij RegioBank van € 395.000,- (voor een periode van 3 maanden tegen een vast rentepercentage van 6,75%), waarbij hij door de mondelinge en schriftelijke toezeggingen van [A] in de veronderstelling verkeerde dat op dat moment de afboeking, waarvoor hij geen opdracht had gegeven, inmiddels was gecorrigeerd. Dat [eiser sub 1] op enig moment heeft ingestemd met de overboeking van een bedrag van € 395.014,19 op een derdengeldenrekening van het notariaat DLA Piper en in januari 2009 de intentie had om te investeren in onroerend goed transacties van [bedrijf 1] blijkt nergens uit.
ad b) de overboeking van een totaalbedrag van € 120.000,- (4 x € 25.000,- en 1x € 20.000,-) op 4 juni 2009
4.20.
Evenzo oordeelt de rechtbank over het op 4 juni 2009 (in vijf delen) afgeboekte bedrag van € 120.000,-, dat afkomstig was van spaarrekening 2. Vast staat immers dat de bijbehorende overboekingsopdrachten niet door [eiser sub 1] zijn ondertekend en dat [A] kans heeft gezien dit bedrag in vijf delen over te maken op een rekening van [C] om vervolgens via die rekening in één keer over te boeken naar een rekening van [bedrijf 1] bij ABN AMRO. Ook bij deze overboekingen volgt de rechtbank RegioBank niet in haar stelling dat [eiser sub 1] deze afschrijvingen wel gewild zal hebben, omdat de overboekingen plaatsvonden kort na het aangaan van een Dividendvertrag en de voor die overeenkomst benodigde inleg gelijk is aan het totaalbedrag van de omstreden afschrijvingen. Het betreffende Dividendvertrag had [A] immers op briefpapier van RegioBank gesteld. Dat [eiser sub 1] met de ondertekening van die overeenkomst een andere bedoeling had dan een inleg bij RegioBank voor een vaste periode van een jaar waarop hij een maximum dividend van 4,90 % en een minimum dividend van 3,9% zou ontvangen blijkt nergens uit. De veronderstelling van RegioBank dat [eiser sub 1] op
2 juni 2009 heeft ingestemd met de overboeking van een bedrag van € 120.000,- via de rekening van [C] naar een rekening van [bedrijf 1] bij ABN AMRO kan de rechtbank niet volgen, omdat nergens uit blijkt dat [eiser sub 1] in juni 2009 al bekend was met de activiteiten van [bedrijf 1] en toen al de intentie had zijn geld bij [bedrijf 1] te beleggen.
(c) de kasstorting ten bedrage van € 113.575,- (afkomstig van spaarrekening 1) op een door [bedrijf 1] bij RegioBank aangehouden zakelijke rekening op 28 februari 2013
4.21.
Met betrekking tot deze kasstorting komt de rechtbank tot een ander oordeel.
Het bedrag van € 113.575,- is volgens [eiser sub 1] ingelegd op het Dividendvertrag van
20 maart 2013 (met de hoofdsom € 550.000,-), althans zo leidt de rechtbank af uit de stellingen van [eiser sub 1] in de dagvaarding en daarbij overgelegde producties 5 en 6.
[eiser sub 1] heeft betoogd dat hij dit bedrag van € 550.000,- bij RegioBank in bewaring heeft gegeven en heeft met klem betwist dat hij het bedrag van € 113.575 heeft gestort op de rekening van [bedrijf 1] (bij RegioBank).
4.22.
De rechtbank kan [eiser sub 1] hierin niet volgen. Zoals de rechtbank hiervoor (onder 4.12) heeft overwogen kan [eiser sub 1] niet volhouden dat hij het Dividendvertrag op 20 maart 2013 heeft afgesloten met RegioBank of in die veronderstelling verkeerde. Uitgangspunt is dat [eiser sub 1] door ondertekening van het Didivenvertrag op 20 maart 2013 heeft ingestemd met een dividendinleg van € 550.000,- (waaronder de inleg van het bedrag van € 113.575,-) bij [bedrijf 1] . [A] handelde bij de totstandkoming van de Dividendverträge (op [bedrijf 1] briefpapier) als bestuurder van [bedrijf 1] en dus niet als hulppersoon van RegioBank.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zowel in de situatie dat [eiser sub 1] géén opdracht voor die kasstorting van € 113.575,- heeft gegeven als ook in de situatie dat een onderliggende opdracht van [eiser sub 1] onder invloed van bedrog of dwaling tot stand gekomen is, deze kasstorting niet heeft plaatsgevonden in het kader van het beheer van aan RegioBank toevertrouwde spaargelden van [eiser sub 1] , maar in het kader van een belegging van [eiser sub 1] in [bedrijf 1] . RegioBank kan hiervoor naar het oordeel van de rechtbank niet op de voet van artikel 6:76 BW aansprakelijk gehouden worden.
tussenconclusie
4.23.
[assurantiekantoor] (in de persoon van [A] ) heeft binnen het model van dienstverlening van Regiobank kans gezien om aanzienlijke bedragen spaargeld van [eiser sub 1] , zonder zijn toestemming, over te boeken naar [bedrijf 1] . [assurantiekantoor] is naar het oordeel van de rechtbank grovelijk tekortgeschoten in (de uit de onderliggende spaarovereenkomsten voortvloeiende ongeschreven verplichting tot) het zorgvuldig beheer van de spaartegoeden van [eiser sub 1] en correct uitvoeren van (door [eiser sub 1] opgedragen) financiële mutaties. Op grond van artikel 6:76 BW is Regiobank aansprakelijk voor de schade die [eiser sub 1] daardoor heeft geleden.
onrechtmatige daad (schending zorgplicht) RegioBank
4.24.
[eiser sub 1] heeft zijn vordering in 3.1. onder I naast wanprestatie ook gebaseerd op de schending door RegioBank van haar zorgplicht. Kort samengevat stelt [eiser sub 1] dat RegioBank vanaf januari 2010, toen zij bekend werd met het misbruik van haar briefpapier door [A] , onvoldoende adequate maatregelen heeft getroffen. Als [eiser sub 1] in 2010 door RegioBank was gewaarschuwd zou hij de overeenkomsten met [bedrijf 1] niet getekend hebben en zou hij (onder meer) de gelden van de omstreden kasstorting van € 113.575,- nog op zijn spaarrekening hebben gestaan.
4.25.
Vaste rechtspraak is (zie onder meer het arrest Safe Haven (HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713, NJ 2006/289) dat de maatschappelijke functie van een bank een bijzondere zorgplicht meebrengt ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.26.
Gelet op de informatie die Regiobank in januari 2010 had, was er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de klanten van [assurantiekantoor] / [A] (waaronder [eiser sub 1] ) te waarschuwen. Er waren immers (nog) geen signalen van malversaties als de onderhavige; die werden pas in 2013 bekend. RegioBank heeft onweersproken gesteld dat zij, zodra zij op de hoogte was van het misbruik van haar briefpapier, maatregelen heeft getroffen (zie 2.10 en verder) en een melding heeft gedaan bij de AFM. Gelet op de toen bekende omstandigheden, hoefden verdergaande maatregelen (zoals [eiser sub 1] die voorstaat) niet van haar verwacht te worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eventuele onvoldoende gefundeerde waarschuwingen aan klanten mogelijk zouden kwalificeren als onrechtmatig handelen jegens [A] Evenmin is aannemelijk dat als Regiobank toen zelf onderzoek had gedaan (in plaats van dat over te laten aan [C] ) of om bewijsstukken had gevraagd, dat tot het resultaat zou hebben geleid dat Regiobank [eiser sub 1] zou hebben gewaarschuwd of moeten waarschuwen. Immers, de AFM heeft onderzoek gedaan en dat heeft ook tot niets geleid (althans niet tot iets waardoor RegioBank gehouden was [eiser sub 1] te waarschuwen). Gelet op brief van AFM heeft zij de contracten van [eiser sub 1] niet eens gezien. Het ligt niet voor de hand dat Regiobank meer informatie boven water zou hebben gekregen. [A] had een en ander te verbergen en zal daarvoor waarschijnlijk zijn best hebben gedaan. Daarmee komt de rechtbank tot de slotsom dat ook al zou Regiobank anders hebben gehandeld in 2010, dit niet geleid zou hebben tot een waarschuwing van [eiser sub 1] en daarmee dat hij zou hebben afgezien van verder zaken doen met [A]
schade
4.27.
Met betrekking tot de gevorderde schade overweegt de rechtbank als volgt. De gevorderde betaling van een bedrag van € 674.300,- is blijkens de specificatie in de dagvaarding (onder 2.14 t/m 2.20) primair gebaseerd op de vordering tot nakoming van de op het briefpapier van RegioBank gestelde Wertpapieren en Dividendverträge, die de rechtbank niet toewijsbaar acht (zie 4.12). Omdat partijen hun stellingen onvoldoende hebben toegespitst op de situatie waarin de vordering van [eiser sub 1] wordt toegewezen op de subsidiaire grondslag (schadevergoeding op grond van artikel 6:74 juncto 6:76 BW), zal de rechtbank partijen daartoe alsnog gelegenheid geven. Daarbij dient tot uitgangspunt te worden genomen dat [eiser sub 1] met schadevergoeding zoveel mogelijk in de situatie dient te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd zonder de door [A] onrechtmatig afgeboekte bedragen van (a) € 395.014,19, € 4.50 en € 7.874,66 op 30 oktober 2008 (zie 2.5) en (b) € 120.000,- op 4 juni 2009 (zie 2.9). Daartoe dient een vermogensvergelijking gemaakt te worden tussen de financiële situatie waarin [eiser sub 1] thans verkeert als gevolg van deze onrechtmatige afboekingen en de hypothetische situatie waarin [eiser sub 1] verkeerd zou hebben indien [assurantiekantoor] het zorgvuldig beheer van de spaargelden [eiser sub 1] correct had uitgevoerd en deze bedragen op zijn spaarrekeningen bij RegioBank waren blijven staan. Voor zover RegioBank met betrekking tot die hypothetische situatie - in lijn met haar eerdere stellingen - zou willen betogen dat [eiser sub 1] uiteindelijk ervoor gekozen heeft al zijn spaargeld te beleggen bij [bedrijf 1] en daarmee zijn spaargeld ook verloren zou hebben indien de eerdere onrechtmatige afschrijvingen niet hadden plaatsgevonden, overweegt de rechtbank nu al dat zij dit betoog niet volgt. De beslissing om in [bedrijf 1] te beleggen is, zoals de rechtbank hierna onder 4.29 e.v. zal overwegen, onder invloed van bedrog tot stand gekomen. Als [eiser sub 1] weet zou hebben gehad van de eerdere onrechtmatige afboekingen en het onrechtmatig gebruik van het briefpapier van RegioBank, dat heeft plaatsgevonden onder de vlag van RegioBank, is hoogst onwaarschijnlijk dat hij toch zijn geld zou hebben ingelegd bij [bedrijf 1] . Omdat RegioBank, met [assurantiekantoor] als hulppersoon, tekortgeschoten is in het zorgvuldig beheer van de spaargelden van [eiser sub 1] en [eiser sub 1] hiervan geen weet had toen hij besloot zijn spaargeld in te leggen bij [bedrijf 1] , kan RegioBank in het kader van de schadebegroting die beslissing niet aan [eiser sub 1] tegenwerpen.
eigen schuld
4.28.
Het eigen schuld verweer van RegioBank wijst de rechtbank af omdat dit verweer alleen betrekking heeft op schade die [eiser sub 1] geleden zou hebben als gevolg van risicovolle beleggingen in [bedrijf 1] . Dit verweer is niet door RegioBank gevoerd in het kader van de subsidiaire grondslag (artikel 6:76 BW).
de vordering in 3.1. onder II (verklaring voor recht dat de overeenkomsten met [bedrijf 1] nietig, althans rechtsgeldig vernietigd zijn)
Dividendverträge tussen [eiser sub 1] en [bedrijf 1] (op [bedrijf 1] briefpapier) nietig/rechtsgeldig vernietigd?
4.29.
Hoewel dat niet duidelijk in het petitum is aangegeven, begrijpt de rechtbank dat de vordering zoals weergegeven in 3.1. onder II zich richt tegen de curator. [eiser sub 1] stelt immers onder verwijzing naar 3:51 BW dat hij de curator (die in deze [bedrijf 1] in rechte vertegenwoordigt) gedagvaard heeft omdat deze buiten rechte niet bereid is gebleken de vernietiging te erkennen.
4.30.
[eiser sub 1] stelt voorop dat hij nooit de intentie heeft gehad om zijn spaargeld (dat was bedoeld als pensioenvoorziening) risicovol te investeren in een vastgoedonderneming van [A] Zijn bedoeling is altijd geweest om op een veilige manier te sparen bij RegioBank. Vanwege het ontbreken van een overeenstemmende wil zijn geen overeenkomsten met [bedrijf 1] tot stand gekomen, aldus [eiser sub 1] . Voor zover er toch vanuit gegaan moet worden dat [eiser sub 1] de Dividendverträge (op [bedrijf 1] briefpapier) is aangegaan met [bedrijf 1] , stelt [eiser sub 1] zich op het standpunt dat deze overeenkomsten nietig zijn, omdat [bedrijf 1] niet beschikte over de benodigde vergunning. Voorts heeft [eiser sub 1] deze overeenkomsten (voorwaardelijk) buitengerechtelijk vernietigd op grond van bedrog en of dwaling. Daartoe heeft [eiser sub 1] - kort samengevat - aangevoerd dat [A] hem voorgelogen heeft. [eiser sub 1] heeft zijn vordering voorwaardelijk ingediend bij de curator en laatstgenoemde (onder verwijzing naar artikel 3:51 BW) in deze procedure betrokken.
4.31.
Een rechtshandeling is vernietigbaar, wanneer zij door bedrog tot stand is gekomen. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
4.32.
De curator heeft de stelling van [eiser sub 1] dat [A] als bestuurder van [bedrijf 1] hem bedrogen heeft, onvoldoende weersproken. De curator heeft immers zelf ook geconcludeerd dat [A] vanaf globaal 2005 tot (in ieder geval) 2010 een setting heeft gecreëerd waarin de beleggers konden menen hun (spaargelden) te hebben toevertrouwd aan RegioBank. Niet alleen de advertenties, maar ook het gebruik van briefpapier van RegioBank en de gekozen bewoordingen (“Dividendvertrag” en “Wertpapier”) passen volgens de curator in het beeld van “vertrouwen wekken” en suggereren dat belegd zou worden bij RegioBank.
Daarmee erkent de curator in feite dat het geld van [eiser sub 1] t/m 2010 onder valse voorwendselen is weggesluisd. [A] deed dat door [eiser sub 1] te suggereren dat zijn spaargeld veilig - en onder gunstige voorwaarden - werd weggezet bij RegioBank, terwijl het feitelijk naar [bedrijf 1] ging, zonder dat daar enige zekerheid tegenover stond.
4.33.
Het feit dat [eiser sub 1] vanaf 6 juni 2011 vier Dividendverträge (op [bedrijf 1] briefpapier) met [bedrijf 1] is aangegaan (zie 4.12.), brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat deze niet getroffen kunnen worden door bedrog (ofwel in de woorden van de curator: “gedekt” zijn). [eiser sub 1] verkeerde in 2011 immers in de veronderstelling dat hij zijn spaargelden bij RegioBank had ingelegd en wist niet dat de desbetreffende gelden al lang niet meer beschikbaar waren, althans in ieder geval niet langer bij RegioBank geparkeerd stonden, omdat deze al ruim daarvoor zonder zijn opdracht van zijn spaarrekeningen waren overgeboekt naar (projecten van) [bedrijf 1] . [bedrijf 1] , in de persoon van [A] , heeft voor [eiser sub 1] verzwegen dat [A] (afgerond) € 515.000 (€ 395.000 in 2008 + € 120.000 in 2009) van zijn rekeningen heeft weggesluisd en deze afboekingen heeft gemaskeerd door hem Wertpapieren en Dividendverträge op briefpapier van RegioBank aan te bieden. Daarmee heeft [bedrijf 1] ( [A] ) [eiser sub 1] misleid. Het causale verband staat naar het oordeel van de rechtbank vast: de conclusie kan immers geen andere zijn dan dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat [eiser sub 1] de latere vier Dividendverträge op briefpapier van [bedrijf 1] getekend zou hebben als hij van deze gang van zaken op de hoogte was geweest. Daarmee kleeft aan deze overeenkomsten een wilsgebrek en heeft [eiser sub 1] deze overeenkomsten bij brief van 28 maart 2014 rechtsgeldig buitengerechtelijk vernietigd.
4.34.
Op grond van dat wat hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat de tussen [eiser sub 1] en [bedrijf 1] gesloten Dividendverträge van 6 juni 2011, 2 juni 2012, 20 maart 2013 en 2 juni 2013 onder invloed van bedrog tot stand gekomen zijn. [eiser sub 1] heeft deze overeenkomsten rechtsgeldig vernietigd. Gelet op dit oordeel van de rechtbank heeft [eiser sub 1] geen belang meer bij een oordeel over zijn standpunt dat de overeenkomsten op andere gronden (ver)nietig(baar) zijn.
4.35.
De rechtbank zal op dit punt een einduitspraak wijzen, zodat de procedure, voor zover deze zich richt tegen de curator bij de rechtbank tot een einde komt. De in 3.1. onder II weergegeven verklaring voor recht zal in het dictum worden uitgesproken.
4.36.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] , die tot de datum van het vonnis worden begroot op:
  • uitbrengen dagvaarding € 105,78
  • griffierecht € 766,50 ( helft van het betaalde griffierecht)
  • salaris advocaat € 452,- (1 punt x tarief II)
€ 1.324,28
Deze proceskostenveroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden, aangezien [eiser sub 1] dat niet, althans niet voor zover de procedure zich richt tegen de curator, heeft gevorderd.
4.37.
Voor het overige houdt de rechtbank iedere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
t
en aanzien van de curator:
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen [eiser sub 1] en [bedrijf 1] B.V. gesloten overeenkomsten (meer in het bijzonder de Dividenverträge van 6 juni 2011, 2 juni 2012, 20 maart 2013 en 2 juni 2013) rechtsgeldig zijn vernietigd;
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten van [eiser sub 1] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op een bedrag van € 1.324,28;
ten aanzien van RegioBank:
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
28 maart 2018, waarop [eiser sub 1] zich bij akte dient uit te laten over hetgeen de rechtbank onder 4.27 heeft overwogen, waarna RegioBank de gelegenheid krijgt bij antwoordakte te reageren.
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen, mr. J.K.J. van den Boom en mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: