ECLI:NL:RBMNE:2018:6433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
C/16/468013 / FO RK 18-1544
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om omgangsregeling tussen een niet-biologische ouder en minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man, die een omgangsregeling met de kinderen van de vrouw wilde vaststellen. De man en de vrouw kennen elkaar sinds 2005 en hebben een affectieve relatie gehad, maar nooit samengewoond. De vrouw heeft met behulp van een zaaddonor twee kinderen gekregen, waarover zij alleen het gezag heeft. De man heeft op 3 oktober 2018 een verzoekschrift ingediend, waarin hij verzocht om een omgangsregeling van elke zondagmiddag en een week in de zomervakantie. De vrouw heeft dit verzoek betwist en gesteld dat er geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de man en de kinderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man noch de biologische, noch de juridische vader van de kinderen is. Dit betekent dat hij bijkomende omstandigheden moet stellen en onderbouwen om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gepresenteerd die een nauwe persoonlijke betrekking rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de man slechts een behulpzame vriend van de vrouw was en dat er geen sprake was van een gezinsverband.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling, omdat er geen effectieve family life was die bescherming behoeft. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/468013 / FO RK 18-1544
Beschikking van 20 december 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L. de Groot te Leusden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De man heeft op 3 oktober 2018 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift met productie 1 t/m 3 ingediend.
1.2.
De vrouw heeft op 15 november 2018 ter griffie van deze rechtbank een verweerschrift met productie 1 t/m 20 ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het F-formulier van 19 oktober 2018 van de zijde van de man met producties;
  • het F-formulier van 20 november 2018 van de zijde van de man met brief en producties 4 t/m 23.
1.4.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 23 november 2018.
Verschenen zijn:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw kennen elkaar sinds 2005.
2.2.
Uit de vrouw zijn met behulp van een zaaddonor de volgende kinderen geboren:
  • [minderjarige 1], geboren [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
2.3.
De vrouw is van rechtswege alleen belast met het gezag over de minderjarige kinderen.
2.4.
Partijen zijn in 2015 bij een mediator geweest en zij zijn in een vaststellingsovereenkomst de volgende omgangsregeling overeengekomen:
  • tot 1 september 2015: de man bezoekt de kinderen op donderdag na het middagslaapje en blijft tot hij ze naar bed heeft gebracht;
  • na 1 september 2015: de man bezoekt de kinderen op zondag na het middagslaapje en blijft tot hij ze naar bed heeft gebracht. Indien de zondag toch niet handig blijkt, is de woensdag het alternatief;
  • waarbij de vaste afspraak is dat de man komt om 15:00 uur;
  • in de vakanties is er meer ruimte voor bezoek.
2.5
Het contact tussen partijen en tussen de man en de kinderen is begin 2018 verbroken.

3.Beoordeling van het verzochte

3.1.
De man verzoekt de rechtbank een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen die inhoudt dat er iedere zondagmiddag van 15:00 uur tot 19:00 uur omgang zal plaatsvinden, en verder jaarlijks gedurende één week tijdens de zomervakantie.
3.2.
De man stelt dat hij in een nauwe persoonlijke betrekking tot de kinderen staat. De vrouw betwist dat.
Ontvankelijkheid
3.3.
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
3.4.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of tussen de man en de kinderen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW. Vaststaat dat de man noch de biologische, noch de juridische vader is van de kinderen. Dit betekent dat de man bijkomende omstandigheden moet stellen en onderbouwen om een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en de kinderen aan te kunnen nemen. Deze bijkomende omstandigheden moeten gelegen zijn in de aard van de relatie tussen de man en de vrouw, in de betrokkenheid van de man bij de kinderen voor en na de geboorte, dan wel in de band die na de geboorte tussen de man en de kinderen is ontstaan. De stelplicht en de bewijslast van dergelijke omstandigheden liggen dus bij de man (ECLI:NL:GHARL:2016:9723).
De rechtbank stelt voorop dat voorzichtig moet worden omgegaan met een uitbreiding van de kring van omgangsgerechtigden tot personen die niet de ouders van een kind zijn. Het recht op omgang brengt namelijk ook verplichtingen met zich mee en dat is niet zonder meer in het belang van een kind. De persoon die omgang wenst moet iemand zijn die in een betrekking tot het kind staat die “family life” in de zin van artikel 8 EVRM impliceert. Het gaat dan om het effectieve family life, tot uitdrukking komend in verzorging en genomen verantwoordelijkheid, regelmatige contacten, affectieve banden, correspondentie, belangstelling etc. Die vorm van family life behoeft bescherming. Verwezen wordt in dit kader naar Asser/De Boer 1* 2010/13 en de uitspraak van de Hoge Raad van 23 juni 1995, NJ 1996, 17 met noot van mr. J. de Boer.
3.5.
De man stelt – kort samengevat – dat hij en de vrouw elkaar sinds 2005 kennen. Zij hebben jarenlang een affectieve relatie met elkaar gehad, maar zij hebben nooit met elkaar samengewoond. Tijdens deze relatie kreeg de vrouw een kinderwens, maar de man was daar nog niet aan toe. De vrouw heeft er daarom voor gekozen, terwijl de man daarmee ook instemde, om via een anonieme zaaddonor kinderen te krijgen. De man stelt dat het altijd de bedoeling van partijen is geweest dat hij een vaderrol voor de kinderen zou gaan vervullen en dat hij in de praktijk ook die vaderrol heeft vervuld. Toen de relatie in 2014/2015 uitging zijn partijen via een mediator een omgangsregeling overeengekomen. Volgens die regeling heeft tot het begin van 2018 ook omgang plaatsgevonden, aldus de man.
3.6.
De vrouw betwist dat zij en de man een affectieve relatie hebben gehad. De vrouw stelt dat zij als alleenstaande vrouw er bewust voor heeft gekozen om een alleenstaande moeder te worden. Zij betwist ook dat de man een vaderrol voor de kinderen heeft gehad of dat het ooit de bedoeling van partijen is geweest dat de man voor de kinderen een vaderfiguur zou zijn. De vrouw stelt dat de man en de vrouw jarenlang bevriend zijn geweest en dat de man haar als alleenstaande en werkende moeder heeft geholpen, zoals ook vele andere vrienden dat hebben gedaan.
3.7.
Over de aard van de relatie tussen partijen overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is met partijen uitvoerig gesproken over het gezamenlijke verleden van partijen. De rechtbank stelt vast dat partijen verschillende herinneringen hebben aan het verleden; zij denken verschillend over de aard van hun relatie en over welke rol de man ten opzichte van de kinderen vervulde. Zij gebruiken beiden andere termen voor hun verbinding. Partijen hebben ieder meerdere verklaringen van familie, vrienden en buren over de aard van hun relatie overgelegd. De rechtbank kan aan deze verklaringen weinig waarde hechten omdat partijen ieder hun eigen beleving hadden van de situatie, waardoor het niet verwonderlijk is dat hun naasten daar verschillend over verklaren. De stelling van de man dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad kan in ieder geval dus niet als vaststaand worden aangenomen. Wel staat op basis van hetgeen ter zitting is besproken vast dat partijen een hechte vriendschap met elkaar hebben gehad, dat zij nooit hebben samengewoond en dus ook nooit met de kinderen in gezinsverband hebben geleefd.
3.8.
Over de periodes rondom de zwangerschappen van de vrouw en de geboorten van de kinderen hebben partijen ook verschillend verklaard. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verweer – dat zij bewust alleenstaand moeder is geworden – gewezen op e-mail correspondentie tussen haar en vriendinnen/collega’s uit die bewuste periodes. In die correspondentie ziet de rechtbank de verklaring van de vrouw bevestigd dat de man bij de keuze van de vrouw geen rol heeft gespeeld. De man stelt dat hij bij een echo aanwezig was, maar door de vrouw is dit gemotiveerd weersproken. Uit de door de vrouw overgelegde chatberichten van een vriendin en de moeder van de vrouw blijkt dat zij aanwezig waren bij de echo’s en niet de man. Bovendien was de man niet bij de bevalling aanwezig en is hij niet op bezoek geweest bij de verloskundige. Ook uit de door de vrouw overgelegde kraamverslagen blijkt dat de vrouw op het moment van de geboortes alleen was en dat de kraamverzorgster er bewondering voor had dat de vrouw koos voor alleenstaand moederschap. Over het inrichten van de kinderkamers heeft de vrouw onbetwist gesteld dat ook andere vrienden daarbij hebben geholpen.
De stelling van de man dat hij vanuit de affectieve relatie tussen partijen ermee heeft ingestemd dat de vrouw zwanger zou worden via een zaaddonor en dat het van aanvang af de bedoeling van partijen is geweest dat de man een vaderfiguur voor de kinderen zou worden, zal dus worden gepasseerd.
3.9.
Wat wel vast staat is dat partijen en de kinderen veelvuldig contact met elkaar hebben gehad, getuige ook de door de man overgelegde foto’s. Daaruit kan echter niet de conclusie worden getrokken dat partijen, zoals de man stelt, opereerden als gezin en dat de man een deel van de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich nam.
De vrouw heeft gesteld dat de contacten per keer gemiddeld drie uur duurden. De man heeft ter zitting bevestigd dat hij alleen voor enkele uren langs kwam en enkel bijsprong als dat nodig was. Ook na 2015 (toen partijen een omgangsregeling overeenkwamen) bleef de man telkens niet langer dan een aantal uur. De man heeft de stelling van de vrouw dat hij in totaal maar vijf keer alleen is geweest met de kinderen niet weersproken. Ook de stelling dat hij in al die jaren maar één keer bij de vrouw en de kinderen is blijven slapen betwist de man niet. Dit terwijl de vrouw heeft verklaard dat zij in die tijd erg moe en instabiel was en dat de kinderen slecht sliepen en zij juist als alleenstaande moeder behoefte had aan hulp. In praktisch opzicht had zij aan de man weinig steun doordat hij vanwege zijn psychische gesteldheid ’s-middags ging rusten. Dit laatste is door de man ter zitting bevestigd. Verder heeft de man gesteld dat hij meerdere vakanties met de vrouw en de kinderen heeft doorgebracht, maar dit is door de vrouw gemotiveerd weersproken. Zij heeft aangetoond dat dit maar één vakantie is geweest. Uit de producties blijkt verder dat partijen veel contact hebben gehad via de sms en dat de man informeerde naar de kinderen, maar daaruit volgt niet dat partijen met elkaar spraken over de opvoeding van de kinderen.
De man is er van overtuigd dat hij voor de kinderen een vaderrol heeft vervuld en dat zij hem ook als een vader hebben gezien. De man heeft gewezen op verklaringen van zijn familie die die beleving ondersteunen. De vrouw stelt daarentegen dat hij nooit een vader voor hen is geweest. Het leek haar goed als de kinderen omgingen met mannelijke vrienden, zodat zij ook leerden omgaan met volwassen mannen, juist omdat de vrouw geen partner had. In dat kader is ook bij de mediation de omgangsregeling tot stand gekomen. De vrouw vond het voor de kinderen leuk om met de man in contact te blijven. Over de vaderdag knutselwerkjes heeft de vrouw onbetwist gesteld dat de kinderen die ook voor mannelijke familieleden maakten. Ook heeft de vrouw ter zitting verklaard dat de kinderen de man nooit papa noemde, maar altijd [voornaam van verzoeker] . Dat heeft de man bevestigd. De kinderen, met name [voornaam van minderjarige 1] , hadden in die tijd juist moeite met het feit dat zij géén vader hadden. De vrouw heeft weleens de feestdagen met de familie van de man gevierd, maar de vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij ook met andere vrienden feestdagen vierde. Verder staat vast dat de man maar één keer mee is geweest naar een ouder gesprek op school en dat hij een enkele keer is mee geweest naar de zwemles van de kinderen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten volgt niet dat de man een deel van de verzorging en van de opvoeding van de kinderen voor zijn rekening heeft genomen of dat hij op een andere manier daarvoor (mede)verantwoordelijk was.
3.10.
Samenvattend stelt de rechtbank vast dat de vrouw bewust heeft gekozen voor het alleenstaande moederschap en dat partijen nooit met de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd. Wel heeft de man de kinderen gedurende een lange periode vaak gezien tijdens kortdurende contacten in aanwezigheid van de vrouw, maar niet is gebleken dat de man een vaderfiguur voor de kinderen was, in de zin dat hij (mede)verantwoordelijk was voor de opvoeding en verzorging van de kinderen. De rechtbank kan met andere woorden niet vast stellen dat de man voor de kinderen méér was dan alleen een behulpzame vriend van hun moeder met wie zij veel omgingen. Van effectief family life - dat bescherming behoeft - is naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake.
De conclusie is dat de man, in het licht van het gemotiveerde verweer van de vrouw, onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op basis waarvan kan worden vastgesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat gesproken kan worden van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de kinderen. De rechtbank zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.H. Bovy, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.E. Broersma en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
Hoger beroep
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden kunnen het hoger beroep uiterlijk drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden kunnen het beroep instellen uiterlijk drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.