In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige [de minderjarige]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 oktober 2015 aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om een omgangsregeling, maar is niet de biologische vader van [de minderjarige]. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [de minderjarige], wat essentieel is voor het recht op omgang. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen over zijn betrokkenheid bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige], die door de raad als kwetsbaar wordt beschouwd.