ECLI:NL:RBMNE:2018:6393

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
16/177099-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldpleging en diefstal met geweld door verdachte in Almere en Zaandam

Op 24 december 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999 in Somalië, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, openlijk geweld, diefstal met geweld en bedreiging. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden in Almere en Zaandam in juni en mei 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juni 2018 samen met een medeverdachte [slachtoffer 1] met een hamer op het hoofd heeft geslagen, wat resulteerde in een schedelbreuk en andere verwondingen. Daarnaast heeft de verdachte openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2]. Op 17 juni 2018 heeft de verdachte samen met een ander een winkeldiefstal gepleegd, waarbij geweld is gebruikt tegen winkelmedewerkers. Ook is de verdachte op 13 mei 2018 beschuldigd van het bedreigen van [slachtoffer 5] met een hamer om een scooter af te dwingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/177099-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] (Somalië)
gedetineerd in de [verblijfplaats] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en mr. T.G.M. Houben, advocaat te Koog aan de Zaan, alsmede de advocaat, mr. T.J.J. Gallee, advocaat te Den Haag, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primair:op 18 juni 2018 te Almere, samen met een ander, [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
subsidiair:op 18 juni 2018 te Almere, samen met een ander, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair:op 18 juni 2018 te Almere, samen met een ander, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, terwijl deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
feit 2:
op 18 juni 2018 te Almere openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
feit 3:
primair:op 29 april 2018 te Almere, samen met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld;
subsidiair:op 29 april 2018 te Almere, samen met een ander, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft mishandeld;
feit 4:
op 17 juni 2018 te Zaandam, samen met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld;
feit 5:
op 13 mei 2018 te Almere, samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en/of heeft geprobeerd [slachtoffer 5] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, feit 2, feit 3 primair en subsidiair en feit 5 ten laste gelegde. Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 en feit 2:
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij samen met [voornaam van slachtoffer 2] op 18 juni 2018 rond 00.50 uur voorin in de bus zat richting Almere-Buiten. Bij één van de bushaltes stapten twee donkere jongens in. Zij kregen een discussie met de buschauffeur. De langere jongen deed agressief en de kleinere jongen probeerde hem rustig te houden. De jongens zijn uiteindelijk gaan zitten. De lange jongen begon weer te roepen. [voornaam van slachtoffer 2] zei toen dat hij rustig moest doen. De lange jongen wilde weten wie dat had gezegd. Deze vraag hebben [slachtoffer 1] en [voornaam van slachtoffer 2] genegeerd. De jongens zijn bij dezelfde halte uitgestapt als [slachtoffer 1] en [voornaam van slachtoffer 2] . Dit was bij de [locatie] in Almere. Toen ontstond er een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] , [voornaam van slachtoffer 2] en de lange jongen. Hierop begon ook de korte jongen zich met het gesprek te bemoeien. [slachtoffer 1] zei hierop tegen de kleine jongen dat hij aan zijn vriend (de rechtbank begrijpt: de lange jongen) wilde uitleggen wat de situatie in de bus was. [slachtoffer 1] vermoedt dat de lange jongen dacht dat hij zijn vriend iets wilde aandoen. Hij zag dat de lange jongen zich groot maakte en [slachtoffer 1] recht in de ogen aan bleef kijken. [slachtoffer 1] zag dat de lange jongen iets wegdraaide en [slachtoffer 1] wilde hem volgen met zijn ogen, waarop hij met zijn lichaam meedraaide. Op dat moment kreeg [slachtoffer 1] een klap rechts op zijn hoofd. Het was een harde klap. Omdat hij de lange jongen in de gaten hield vermoedt [slachtoffer 1] dat de kleine jongen hem geslagen heeft. Bij de bushalte stond niemand anders dan het viertal personen. Na de klap zakte [slachtoffer 1] in elkaar. Hij is op de grond gaan zitten en is met zijn hand langs zijn hoofd gegaan en zag dat er bloed op zijn hand en over zijn gezicht liep. Hij probeerde te staan, maar dat lukte niet. Hij was misselijk en duizelig door de klap op zijn hoofd. Het letsel bestaat uit een wond op zijn hoofd van 8 tot 10 centimeter lang, een breuk aan de binnenkant van zijn schedel en kneuzingen. [voornaam van slachtoffer 2] bleek ook geslagen te zijn. Zijn tand was door zijn lip gegaan waarvoor hij twee of drie hechtingen nodig had. Het signalement van de korte jongen was onder meer dat hij een zwart T-shirt droeg met een gele cirkel met een tekst erin. [2]
Uit de geneeskundige verklaring van een arts van de afdeling [afdeling] van het Flevoziekenhuis te Almere van 19 juni 2018 blijkt dat bij [slachtoffer 1] sprake is van een trauma capitis met schedelfractuur. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] kwam op 18 juni 2018 omstreeks 01.03 uur ter plaatse en zag een man die hevig bloedde op zijn hoofd en een man met bloed aan zijn mond. De man met het bloed aan zijn mond bleek [slachtoffer 2] te zijn. [slachtoffer 2] verklaarde dat hij samen met de andere jongen in de bus zat en dat er twee negroïde mannen luidruchtig de bus instapten. Zij zijn bij dezelfde halte uitgestapt. De jongen met wie hij was sprak de mannen aan op hun gedrag. Plots zag [slachtoffer 2] dat de jongen een klap kreeg met vermoedelijk een hamer. Deze klap kreeg hij van één van de negroïde mannen. Toen [slachtoffer 2] zich hiermee bemoeide kreeg hij ook klappen op zijn gezicht. [4] [slachtoffer 2] heeft op 24 juli 2018 telefonisch verklaard dat [voornaam van slachtoffer 1] met een hamer op zijn hoofd was geslagen en dat hij tegelijkertijd door de andere verdachte op zijn lip werd geslagen. Hij zag dat de verdachten samen tegelijkertijd wegrenden. [5]
Uit de camerabeelden van de nachtwinkel ‘ [winkel 1] ’ te [vestigingsplaats] blijkt dat twee jongens op 18 juni 2018 omstreeks 00.17 uur gezamenlijk de winkel hebben betreden en verlaten. Verdachte 1 is een klop kleiner dan verdachte 2. Verdachte 1 heeft een geel T-shirt aan voorzien van een cirkel aan de voorkant. [6] Verbalisant [verbalisant 2] herkent deze twee personen ambtshalve als [medeverdachte] en [verdachte] . [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [voornaam van medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) een drankje heeft gedronken en in de avondwinkel is geweest. Hij is met [voornaam van medeverdachte] in de bus geweest. Het kan zijn dat er toen wat onrust was. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de kleinere jongen is. Toen hij is uitgestapt, stapte [voornaam van medeverdachte] ook uit. Er ontstond toen een discussie en er is gevochten. Verdachte herkent zichzelf op de camerabeelden van de [winkel 1] .
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
feit 1
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] niet als bewijs kan worden gebruikt nu hij deze verklaring niet heeft afgelegd na consultatie van een raadsman/vrouw zoals bij een dergelijke verdenking, te weten poging tot doodslag, ex artikel 28b van het Wetboek van Strafvordering, noodzakelijk is. Op grond van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 september 2018 (Ömer Güner/Turkije, 28338/07) heeft de raadsman bepleit dat deze verklaring van de medeverdachte niet gebruikt mag worden als bewijs in de strafzaak tegen verdachte. Op grond van de overige stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld wie degene is geweest die [slachtoffer 1] met de hamer heeft geslagen. Dit heeft tot gevolg dat verdachte van deze ten laste gelegde handeling moet worden vrijgesproken. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank verdachte als pleger ziet, er geen sprake is van medeplegen nu er geen sprake is geweest van een samenwerking tussen beide verdachten. Daarnaast is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, nu er uitzicht is op volledig herstel van [slachtoffer 1] .
Nu de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] niet voor het bewijs gebruikt, is het niet noodzakelijk verder in te gaan op het verweer van de raadsman met betrekking tot de schending van artikel 28b van het Wetboek van Strafvordering en de Schutznorm.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 18 juni 2018 te Almere [slachtoffer 1] met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen. Zoals uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt werd hij, terwijl hij zich concentreerde op de lange jongen, op zijn hoofd geslagen. [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat [slachtoffer 1] werd geslagen met een hamer. Verdachte zelf heeft op zitting verklaard dat hij de kleine jongen was. Nu uit de aangifte ook blijkt dat er naast verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen andere personen bij de bushalte stonden, staat buiten redelijke twijfel dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] met een hamer op het hoofd heeft geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel van [slachtoffer 1] juridisch gezien niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel kunnen onder meer worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Dit dient te worden vastgesteld op basis van gegevens van medische aard. Ook kan bij de beoordeling worden betrokken de vraag of er restschade is in de vorm van littekens. Daarbij kan van belang zijn de mate waarin het litteken het lichaam ontsiert en of het pijnklachten veroorzaakt (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit de geneeskundige verklaring van een arts van de afdeling [afdeling] van het Flevoziekenhuis te Almere van 19 juni 2018 blijkt dat bij [slachtoffer 1] sprake is van een trauma capitis met schedelfractuur en dat deze wond is gehecht. Uit de gegevens van de bedrijfsarts van [slachtoffer 1] zoals gevoegd bij zijn vordering tot schadevergoeding volgt dat [slachtoffer 1] nog steeds last ondervindt van de klap op zijn hoofd. Bij deze vordering is ook een foto overgelegd waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] een blijvend litteken heeft op zijn achterhoofd waar geen haar meer groeit.
De rechtbank overweegt dat de aard van het letsel (een schedelbasisfractuur en een gebroken pink) een indicatie geeft dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er is naast de hechtingen echter geen sprake geweest van operatief ingrijpen. Voorts is onduidelijk in hoeverre de schade die [slachtoffer 1] nu nog van de klap ondervindt, blijvend is. Wel blijkt uit een verklaring van de ouders van [slachtoffer 1] van november 2018 dat de wonden goed helen en dat de schedelbasisfractuur ook aan het helen is. Met betrekking tot het litteken merkt de rechtbank op dat, hoewel ontsierend, het zich op een weinig opvallende plek (de achterkant) van zijn hoofd bevindt. Ook is niet gebleken dat verdachte daarvan nog pijnklachten ondervindt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank alles overziend van oordeel is dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde, de poging zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, acht de rechtbank wel bewezen. Door [slachtoffer 1] met een hamer op zijn hoofd te slaan heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] daardoor zwaar zou verwonden en hem zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan en zal verdachte voor dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
feit 2:
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat er sprake was van twee losse gevechten; de ene verdachte heeft geen intellectuele of materiële bijdrage geleverd aan het gevecht van de andere verdachte. Van een significante of wezenlijke bijdrage is geen sprake.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank het arrest van 5 juli 2016 van de Hoge Raad (vindplaats: ECLI:NL:HR:2016:1320) betrokken. Hieruit blijkt dat de rechtbank moet beoordelen of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] door één van de verdachten met een hamer op zijn hoofd is geslagen en dat [slachtoffer 2] door de andere verdachte op zijn lip is geslagen. Verder volgt uit het dossier dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 18 juni 2018 te Almere in ieder geval vanaf 00.17 uur samen zijn opgetrokken. Ze zijn samen naar de [winkel 1] geweest, zijn samen de bus ingestapt, hebben gezamenlijk een confrontatie met de buschauffeur gehad, zijn bij dezelfde bushalte uitgestapt en beiden zijn betrokken geweest bij de woordenwisseling die bij de bushalte ontstond met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 1] verklaart hierover dat hij vermoedt dat de lange jongen dacht dat [slachtoffer 1] de kleine jongens iets wilde aandoen en zich daarop groot maakte. Vervolgens is [slachtoffer 1] op zijn hoofd geslagen met een hamer en is [slachtoffer 2] op zijn lip geslagen. Verdachten zijn vervolgens tegelijkertijd weggerend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewust samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, waarbij sprake is geweest van geweld dat bestond uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende tegen personen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvond binnen een ongestructureerd samenwerkingsverband.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld.
feit 3 primair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, nu niet uit het dossier is gebleken dat verdachte pakken basmatirijst en blikjes met Bacardi uit de [winkel 2] heeft weggenomen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
feit 3 subsidiair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Uit het dossier is gebleken dat verdachte [slachtoffer 4] een duw heeft gegeven, maar niet is gebleken dat deze duw pijn of letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
feit 4
[B] heeft namens de [winkel 3] te [vestigingsplaats] aangifte gedaan van een winkeldiefstal gepleegd op 17 juni 2018 omstreeks 19.30 uur. Bij deze winkeldiefstal is medewerker [C] gewond geraakt. [8]
[C] heeft verklaard dat hij op 17 juni 2018 omstreeks 19.35 uur twee negroïde jongens in de winkel zag lopen. Hij zag dat jongen 1 blikjes fris in zijn tas deed waardoor de blikjes uit het zicht waren. Jongen 2 stond daarnaast. [C] is vervolgens naar de kassa gelopen om de jongens daar op te wachten en te confronteren met de mogelijke diefstal. Nadat de jongens de kassa waren gepasseerd heeft hij de jongens samen met collega [voornaam van D] aangesproken. [voornaam van D] deelde mee dat zij in de tassen van de jongens wilde kijken. Jongen 2 begon daarop aan [voornaam van D] te zitten en duwde haar ter hoogte van haar borsten. [voornaam van D] bewoog helemaal heen en weer en schrok hiervan. Op dat moment liep jongen 1 in de richting van de uitgang. [C] vermoedde dat jongen 1 de blikjes in zijn tas had zitten en probeerde hem tegen te houden. Jongen 2 rende daarop naar hem toe en duwde [C] keihard in zijn rug. Hij voelde dat dit met veel kracht en kennelijke opzet was. Door deze duw verloor [C] zijn evenwicht en viel tegen de deur en het glas aan. Door deze val heeft hij pijn en letsel opgelopen aan zijn linkerschouder, linker elleboog en linkerbeen. Door de actie van jongen 2 kreeg jongen 1 de mogelijkheid om de supermarkt te verlaten. Jongen 2 is door de politie aangehouden. [9]
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben ter plaatse [E] aangehouden. [10]
[D] heeft verklaard dat zij op 17 juni 2018 omstreeks 19.30 uur de tassen van twee personen wilde controleren. De persoon die later door de politie is aangehouden liet in zijn tas kijken, maar de andere persoon zei dat hij niets in zijn tas had. Vervolgens zag [D] dat de rechterarm van deze persoon naar haar borst ging en voelde dat zij vol op haar linkerborst werd geduwd/ beet werd gepakt. Beide personen liepen daarna snel langs haar heen. Haar collega [C] werd door de later aangehouden persoon geduwd waardoor hij achterover viel. [11]
[C] heeft aan de politie laten weten dat hij de niet aangehouden persoon heeft herkend op Facebook. Het zou gaan om [verdachte] . Verbalisant [verbalisant 3] herkent verdachte ambtshalve op de door [C] toegestuurde foto’s van de Facebookpagina van verdachte. [12]
Op de camerabeelden van de [winkel 3] van 17 juni 2018 omstreeks 19.44 uur, zijn VE1, de aangehouden verdachte [E] , en VE2, herkend als [verdachte] , te zien. Verbalisant [verbalisant 5] ziet op de beelden dat VE2 een goed uit één van de schappen pakt en hiermee wegloopt. VE1 pakt hetzelfde goed uit hetzelfde schap en loopt in de richting van VE2. In de omgeving van de diepvriesafdeling is te zien dat VE1 op de uitkijk gaat staan terwijl VE2 de verpakking van de goederen afhaalt en deze in een tas stopt. Vervolgens is te zien dat VE1 en VE2 samen de kassa naderen. Een medewerker wacht VE1 en VE2 op bij de kassa. De medewerker kijkt in het heuptasje van VE1. Te zien is dat VE2 de tas vasthoudt waar zojuist de goederen in waren gestopt. Vervolgens wordt er geduwd en getrokken. VE1 maakt het onmogelijk om de tas van VE2 te controleren. VE2 rent richting de uitgang op het moment dat hij daar de ruimte voor heeft. Een medewerker van de [winkel 3] rent achter VE2 aan. Vervolgens rent VE1 achter deze medeweker aan en geeft hem een duw in de rug. De medewerker komt ten val tegen de schuifdeuren. VE 2 kan hierdoor ontkomen en rent naar buiten met de tas met goederen. [13]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ziet op het incident in de avond. Hoewel er in de tenlastelegging staat vermeld dat het om diefstal van een sixpack Desperado’s zou gaan (die in de middag zouden zijn gestolen), blijkt uit het overige deel van de tenlastelegging dat dit ziet op het incident in de avond. Tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat ook voor alle partijen duidelijk was dat het laatstgenoemde incident aan verdachte ten laste was gelegd.
Anders dan de raadsman heeft betoogd blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen dat verdachte tevens opzet in de vorm van voorwaardelijk opzet had op de geweldshandelingen die door de medeverdachte zijn verricht. Niet is gebleken dat verdachte zich op enig moment van de geweldshandelingen heeft gedistantieerd, hoewel hij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad. Sterker nog, hij heeft daarvan geprofiteerd aangezien de gedragingen van de medeverdachte hem de mogelijkheid boden om met de buit weg te komen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van diefstal met geweld in vereniging zoals onder 4 ten laste is gelegd.
feit 5
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij op zondag 13 mei 2018 omstreeks 00.00 uur buiten stond voor zijn deur op de [adres] te [woonplaats] . Hij stond daar met nog drie vrienden, te weten [voornaam van getuige 1] , [A (voornaam)] en [voornaam van getuige 2] . Ineens stonden er twee jongens voor hen. Hij zag dat een van de jongens een Somalisch uiterlijk en een dun postuur had. De andere jongen had een donker uiterlijk, meer een Surinaams uiterlijk, en een gezet postuur. [slachtoffer 5] zag dat de twee jongens bij hen bleven staan en met hen gingen praten. Dit duurde ongeveer tien minuten. Hij zag dat de Somalische jongen op een gegeven moment een klauwhamer van ongeveer 30 centimeter uit zijn linker binnen jaszak pakte en dat hij de hamer op de buddyseat van zijn scooter zette. De jongen zei er verder niets bij, maar [slachtoffer 5] vond dat heel dreigend op hem overkomen en ervoer dit gedrag als heel erg intimiderend. [slachtoffer 5] zag en hoorde de Somalische jongen tegen hem en [A (voornaam)] zeggen "ik mag jullie wel want anders had ik jullie doodgeslagen". [slachtoffer 5] bleef kalm en was niet bang, maar zei verder ook niets terug tegen de jongen. Het was vooral de Somalische jongen die met hen praatte. Dit ging ongeveer een paar minuten zo door. Op een gegeven moment zei de Somalische jongen tegen [slachtoffer 5] : "mag ik op je scooter rijden? " Hij antwoordde "Liever niet, ik heb de scooter net gekocht". [slachtoffer 5] had de sleutel van zijn scooter al in het contact zitten. [slachtoffer 5] zag dat de jongen zijn hamer van zijn buddyseat pakte en op dat moment riep [slachtoffer 5] tegen hem, voordat hij iets met de hamer kon doen: “nou pak mijn scooter maar”. [slachtoffer 5] zag dat hij de hamer weer in zijn binnen jaszak stopte en dat hij op zijn scooter stapte en wegreed in de richting van Doemere. [14]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij met [voornaan van slachtoffer 5] , [A (voornaam)] en [voornaam van getuige 2] was en dat zij twee jongens tegenkwamen. De dunne jongen heeft de op de scooter van [voornaan van slachtoffer 5] gereden. Dat wilde [voornaan van slachtoffer 5] niet, maar hij was bang omdat de jongens heel agressief waren en een hamer bij zich hadden. [getuige 1] herkent de jongen van foto 2 als de dunne jongen. [15] De jongen op foto 2 is [verdachte] . [16]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij voor de woning van een vriend stond toen er twee jongens naar hen toe kwamen lopen. Zij zag dat één van de jongens opeens een hamer uit zijn zak haalde. Eén van de jongens ging op de scooter zitten en vroeg of hij een rondje mocht rijden. Ze hebben overal ja op gezegd omdat ze bang waren. Zij herkent de jongen van foto 2 als de jongen die op de scooter heeft gezeten. [17] De jongen op foto 2 is [verdachte] . [18]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij die jongeren was en heeft gevraagd om een rondje te rijden op de scooter. Hij heeft vervolgens een rondje op de scooter gereden.
Bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het een ander wederrechtelijk te dwingen iets te doen door bedreiging met geweld. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad zichzelf te bevoordelen nu uit het dossier volgt dat hij deze scooter heeft teruggebracht. Ook acht de rechtbank het medeplegen niet bewezen en zal verdachte voor dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair:
hij op 18 juni 2018 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] , met een hamer, op het hoofd heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op 18 juni 2018 te Almere, openlijk, te weten, aan de [locatie] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door voornoemde [slachtoffer 1] met een hamer, op het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen, en door voornoemde [slachtoffer 2] met de vuist tegen zijn mond, te slaan, terwijl dit feit voor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en een wond op het hoofd welke een zichtbaar litteken op het hoofd heeft veroorzaakt, ten gevolge heeft gehad;
feit 4:
hij op 17 juni 2018 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander, enig goed, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen [D] en [C] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of een andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met kracht te duwen tegen het lichaam van die [D] en door met kracht te duwen tegen het lichaam van die [C] waardoor deze [C] hard ten val is gekomen tegen een glazen deur;
feit 5:
hij op 13 mei 2018 te Almere, door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een scooter, dat aan die [slachtoffer 5] toebehoorde, door dreigend een hamer te tonen aan [slachtoffer 5] en op de scooter van [slachtoffer 5] te gaan zitten en dreigend de hamer op de buddyseat van de scooter te leggen en dreigend de woorden toe te voegen: "Ik mag jullie wel, want anders had ik jullie dood geslagen" en vervolgens die [slachtoffer 5] te vragen of hij (verdachte) op de scooter mocht rijden en toen [slachtoffer 5] weigerde de scooter af te geven dreigend de hamer weer op te pakken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 4:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 5:
een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoon van verdachte en de hoogte van de op te leggen straf te matigen gelet op de door de reclassering geadviseerde klinische behandeling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan verschillende ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een hamer op zijn hoofd te slaan en heeft zich daarbij tevens schuldig gemaakt aan openlijk geweld, waarbij behalve de klap met de hamer ook nog een vuistslag is uitgedeeld door een medeverdachte. Uit de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] blijkt dat hij nog altijd de lichamelijke en psychische gevolgen ondervindt van het op hem uitgeoefende geweld. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal met geweld. Uit de verklaringen van de winkelmedewerkers blijkt dat dit voorval veel impact heeft gehad op hun leven. Daarnaast heeft verdachte onder bedreiging van geweld, ook weer met gebruikmaking van een hamer, [slachtoffer 5] gedwongen om zijn scooter af te geven zodat verdachte een plezierritje kon maken. Bij al deze feiten heeft verdachte zich geen enkele rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelingen voor de slachtoffers en heeft hij slechts gehandeld uit eigenbelang. Daarbij komt dat dergelijke feiten grote impact plegen te hebben op de slachtoffers daarvan en versterken deze in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 14 november 2018 waaruit blijkt verdachte eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met een psychologisch onderzoek Pro Justitie van 30 oktober 2018, opgesteld door drs. E.F. de Witt, GZ-psycholoog. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stoornis, een stoornis in cannabisgebruik, een stoornis in alcoholgebruik, er is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, van een leer-of onderwijsprobleem, van andere problemen verband houdend met werk of werkeloosheid, van dakloosheid en van problemen verband houdend met justitiële maatregelen. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren deze stoornissen aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. De psycholoog concludeert om feit 1, feit 2 en feit 5 in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Ten opzichte van feit 4 concludeert de psycholoog dit volledig aan verdacht toe te rekenen. Daarnaast wordt het risico op gewelddadige recidive matig tot hoog geschat. De psycholoog adviseert om verdachte een klinische behandeling te laten ondergaan in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over, maakt die tot de hare en is daarom van oordeel dat het onder feit 1, feit 2 en feit 5 bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 16 november 2018, opgesteld door [F] , werkzaam bij GGZ [naam] [vestigingsplaats] . De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden verbonden zouden moeten worden: 1. een meldplicht bij de reclassering, 2. een opname in een zorginstelling, 3. een ambulante behandeling, 4. begeleid wonen of maatschappelijke opvang, 5. het volgen van een opleiding. 6. het meewerken aan schuldhulpverlening en 7. het meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn verleden geen excuus is voor de dingen die hij heeft gedaan. Hij is gaan inzien dat verandering nodig is en hij is gemotiveerd om aan zijn problemen te gaan werken.
Oplegging van straf/maatregel
Gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats.
Met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het binnen de Rechtspraak gehouden Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De oriëntatiepunten gaan voor een poging tot zware mishandeling met een wapen uit van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, voor een diefstal met geweld en recidive gaan de oriëntatiepunten uit van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Met betrekking tot feit 5 is de rechtbank van oordeel dat dit kan worden geschaard onder het oriëntatiepunt van straatroof waar wordt uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Met betrekking tot feit 1 subsidiair en feit 2 gaat de rechtbank uit van eendaadse samenloop
Alles afwegende en rekening houdend met het feit dat een deel van de bewezen verklaarde feiten verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, passend en geboden is. Anders dan door de reclassering geadviseerd zal de rechtbank de duur van de klinische behandeling bepalen op maximaal 12 maanden.
De bijzondere voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk. Gelet op de hiervoor omschreven persoonlijkheidsproblematiek, het gegeven dat de bewezenverklaarde feiten worden gekenmerkt door geweld en bedreiging van geweld en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Voorts zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij ter zake van geleden schade, zoals nader in dit vonnis onder 9 en 11 zal worden besproken en beslist.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.254,37. Dit bedrag bestaat uit € 1.255,87 materiële schade en € 3.998,50 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering met betrekking tot de materiële schade goed is onderbouwd. Aangaande het immateriële deel heeft de raadsman verzocht dit niet-ontvankelijk te verklaren nu dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dit deel van de vordering te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 5.254,37 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.254,37, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 3]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 258,- bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder feit 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.BENADEELDE PARTIJ [D]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 1.839,26. Dit bedrag bestaat uit € 1.239,26 materiële schade en € 600,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 4 ten laste gelegde.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de vordering niet met een daarvoor bestemd formulier is ingediend. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de schriftelijke vordering van de benadeelde partij [D] is ingekomen ter terechtzitting. Artikel 51g lid 1 Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een vastgesteld formulier moet worden gebruikt voor voeging door een benadeelde partij voor aanvang van de zitting. Die situatie doet zich hier niet voor. Uit artikel 51g, derde lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat de voeging van de benadeelde partij ook schriftelijk of mondeling kan plaatvinden ter terechtzitting, tot het requisitoir van de officier van justitie, en dus zonder gebruikmaking van een daartoe voorgeschreven formulier. [D] is dan ook ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
De schade voor zover die betrekking heeft op de (materiële) schadeposten van de medicatie en de inkomstenderving ter hoogte van in totaal € 1.239,26 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.239,26 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 juni 2018 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. De stelling van [D] dat het onder 4 bewezen verklaarde feit psychische gevolgen voor haar heeft gehad heeft zij onvoldoende onderbouwd.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [D] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.239,26, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [D] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 55, 57, 141, 302, 312 en 284 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 4 en feit 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
16 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij GGZ Reclassering [naam] ( [adres] te [vestigingsplaats] ), waarna hij zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de reclassering verdachte zal bezoeken in het geval hij klinisch is opgenomen;
* zich zal laten opnemen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Indien de verblijfintensiteit of het beveiligingsniveau niet toereikend is, werkt verdachte mee aan plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)-directeur van die instelling aan verdachte zullen worden gegeven, ook als dat inhoudt het innemen van medicijnen. De opname duurt 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering dit wenselijk acht;
* zich, aansluitend aan de klinische opname onder behandeling zal stellen van een GGZ-instelling, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de zorgverlener aan verdachte zullen worden gegeven, ook als dit inhoudt het innemen van medicijnen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* aansluitend aan de klinische opname, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing of door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* een opleiding zal volgen of zal meewerken aan een zinvolle dagbesteding (zoals een betaalde baan of een arbeidservaringsplek);
* zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij verdachte aan de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
* zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.254,37;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.254,37 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [D]
  • wijst de vordering van [D] toe tot een bedrag van € 1.239,26;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [D] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [D] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [D] aan de Staat € 1.239,26 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2018.
Mr. Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of (een) wond(en) op het hoofd welke (een)(zichtba(a)r(e))(blijvend(e)) litteken(s) op het hoofdheeft/hebben veroorzaakt)en/of een vingerbreuk (terwijl [slachtoffer 1] als gevolg hiervan geruime tijd niet heeft kunnen werken en/of nog steeds kampt met hoofdpijnen en/of psychische klachten), heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] een of meermalen met een hamer, althans een zwaar en/of hard voorwerp en/of een of meermalen (met kracht) met de vuist(en) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of op/tegen de hand(en), althans tegen het lichaam te slaan, ten gevolde waarvan die [slachtoffer 1] (hard) op de grond is gevallen;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] , een of meermalen met een hamer, althans een zwaar en/of hard voorwerp, en/of een of meermalen (met kracht) met de vuist(en) tegen/op het hoofd en/of tegen/op het gezicht/de kaak en/of tegen/op de hand(en), althans tegen het lichaam heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] (hard) op de grond is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereninging met een ander, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem een of meermalen met een hamer, althans een zwaar en/of hard voorwerp, en/of een of meermalen (met kracht) met de vuist(en) op/tegen het hoofd en/of op/tegen de hand(en), althans tegen het lichaam te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] (hard) op de grond is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of (een) wond(en) op het hoofd welke (een)(zichtba(a)r(e))(blijvend(e)) litteken(s) op het hoofd heeft/hebben veroorzaakt en/of een vingerbreuk ten gevolge heeft gehad (terwijl [slachtoffer 1] als gevolg hiervan geruime tijd niet heeft kunnen werken en/of nog steeds kampt met hoofdpijnen en/of psychische klachten);
feit 2:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten, op of aan de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door voornoemde [slachtoffer 1] een of meermalen met een hamer, althans een zwaar en/of hard voorwerp, en/of een of meermalen (met kracht) met de vuist(en) op/tegen het hoofd en/of op/tegen het gezicht/de kaak en/of op/tegen de hand(en), althans tegen het lichaam te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] (hard) op de grond is gevallen, en/of door voornoemde [slachtoffer 2] een of meermalen met de vuist(en) tegen zijn mond, althans in/tegen zijn gezicht/hoofd te slaan, terwijl dit feit voor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of (een) wond(en) op het hoofd welke (een)(zichtba(a)r(e))(blijvend(e)) litteken(s) op het hoofd heeft/hebben veroorzaakt en/of een vingerbreuk, ten gevolge heeft gehad;
feit 3 primair:
hij of omstreeks 29 april 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een of meer pakken rijst en/of blikjes Bacardi (mixdrankjes), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [winkel 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of (een) andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- te duwen tegen en/of te trekken aan het lichaam en/of de arm(en) van die [slachtoffer 3] en/of
- te duwen tegen en/of te trekken aan het lichaam en/of de arm(en) van die [slachtoffer 4] en/of
- zich los te rukken uit de greep van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- te slaan tegen het lichaam en/of gezicht/hoofd van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- slaande beweging(en) te maken in de richting van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- mondeling dreigende de woorden toe te voegen: “ik maak jullie kapot, dit vergeten we niet”;
feit 3 subsidiair:
hij op of omstreeks 29 april 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tesamen en in vereninging met een ander, althans alleen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft mishandeld door een of meermalen:
- te duwen tegen en/of te trekken aan het lichaam en/of de arm(en) van die [slachtoffer 3] en/of
- te duwen tegen en/of te trekken aan het lichaam en/of de arm(en) van die [slachtoffer 4] en/of
- zich los te rukken uit de greep van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- te slaan tegen het lichaam en/of gezicht/hoofd van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
feit 4:
hij op of omstreeks 17 juni 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een sixpack Desperados, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [winkel 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [D] en/of [C] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of (een) andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (met kracht) te duwen tegen het lichaam van die [D] en/of door (met kracht) te duwen tegen het lichaam van die [C] waardoor deze [C] (hard) ten val is gekomen (tegen een glazen deur);
feit 5:
hij op of omstreeks 13 mei 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of enige andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of enige andere feitelijkheid [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 5] toebehoorde, door dreigend een hamer te tonen aan [slachtoffer 5] en/of op de scooter van [slachtoffer 5] te gaan zitten en/of (vervolgens) (dreigend) de hamer op de buddyseat van de scooter te leggen en/of (vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik mag jullie wel, want anders had ik julie dood/kapot geslagen" en/of (vervolgens) die [slachtoffer 5] te vragen of hij (verdachte)op de scooter mocht rijden en/of (toen [slachtoffer 5] weigerde de scooter af te geven) dreigend de hamer (weer) op te pakken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 september 2018, genummerd 2018173254/201818120500/2018184409/2018134161, opgemaakt door politie Midden-Nederland en Noord-Holland, doorgenummerd 1 tot en met 314. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 27 tot en met 29.
3.Pagina 33.
4.Pagina 39.
5.Pagina 116.
6.Pagina 53 en 54.
7.Pagina 71.
8.Pagina 204.
9.Pagina 208 en 209.
10.Pagina 216.
11.Pagina 214 en 215.
12.Pagina 228 tot en met 232.
13.Pagina 233 en 234.
14.Pagina 261 tot en met 263.
15.Pagina 272 tot en met 274.
16.Pagina 268, 271 en 276.
17.Pagina 277 en 278.
18.Pagina 268, 271, en 281