ECLI:NL:RBMNE:2018:6355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
UTR 17/3489
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen zakelijke meetings in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de gemeente om handhavend op te treden tegen het houden van twee zakelijke meetings op een perceel in Woerden. De gemeente had eerder, op 16 februari 2017, besloten om niet handhavend op te treden, omdat er volgens hen 'concreet zicht op legalisatie' bestond, gezien de ter inzage gelegde ontwerp-omgevingsvergunning. Echter, na een wijziging van het bestemmingsplan, concludeerde de gemeente dat de geplande activiteiten in strijd waren met het nieuwe bestemmingsplan. Ondanks deze wijziging, heeft de rechtbank geoordeeld dat er ten tijde van het bestreden besluit geen overtreding had plaatsgevonden, waardoor de gemeente niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de gemeente op dat moment niet in overtreding was en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de feiten en omstandigheden ten tijde van de beslissing op bezwaar, en de noodzaak voor bestuursorganen om hun bevoegdheden zorgvuldig te hanteren in het licht van het algemeen belang.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3489

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Y.M.G. van den Heerik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder

(gemachtigden: mr. S. de Rijke, F.E. Vorrink en D.W. Kasbergen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.H. Hartman.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tegen het houden van twee zakelijke workshops of meetings op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] .
Bij besluit van 13 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard, doch het primaire besluit gehandhaafd onder aanpassing van de motivering.
Eiser alsmede [A] , [B] , [C] , [D] , [E] en [F] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ter zitting heeft enkel eiser zijn beroep tegen het bestreden besluit gehandhaafd. De overige indieners van het beroepschrift hebben hun beroep ter zitting van de rechtbank ingetrokken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is eveneens verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 27 december 2016 en 3 januari 2017 heeft eiser zich tot verweerder gewend met het verzoek handhavend op te treden tegen de op het perceel geplande zakelijke activiteiten op respectievelijk 7 januari 2017 en 16 februari 2017.
Bij het primaire besluit heeft verweerder afwijzend op dit verzoek beslist. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de activiteiten niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, doch dat door het vastgestelde bestemmingsplan [adres] concreet zicht op legalisatie bestaat.
2. Het door eiser ingediende bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit deels gegrond verklaard. Het primaire besluit heeft verweerder daarbij gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. Verweerder heeft overwogen dat zakelijke meetings niet zijn toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan [adres] , doch dat niet handhavend zal worden opgetreden, nu geen vaststelling van een overtreding heeft plaatsgevonden. Verder heeft verweerder geen aanleiding gevonden om een preventieve last onder dwangsom op te leggen omdat dit een te zwaar middel is.
3. Naar vaste rechtspraak zal, in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. Aan het primaire besluit van 16 februari 2017, dat verweerder heeft genomen naar aanleiding van de ingediende verzoeken om handhaving, ligt ten grondslag dat volgens verweerder concreet zicht op legalisatie bestaat. Verweerder heeft in dat verband gewezen op het ontwerp van de omgevingsvergunning “ [adres] ” [vestigingsplaats] , dat van 26 januari 2017 tot en met 8 maart 2017 ter inzage heeft gelegen. Daarbij heeft verweerder bekend gemaakt dat een verzoek om omgevingsvergunning voor het perceel [adres] is ontvangen voor onder meer kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en dat verweerder overweegt daaraan medewerking te verlenen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1
Voor concreet zicht op legalisatie is onvoldoende dat verweerder bereid is medewerking te verlenen aan de procedure tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Om concreet zicht op legalisatie aan te kunnen nemen in een geval als dit is ten minste vereist dat er een (ontwerp-)omgevingsvergunning is waarbinnen de afwijking van het bestemmingsplan past. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 21 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2503).
4.2
Gelet op de ter inzage gelegde ontwerp-omgevingsvergunning bestond ten tijde van het nemen van het primaire besluit concreet zicht op legalisatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten tijde van het nemen van het primaire besluit in redelijkheid heeft kunnen afzien van handhavend optreden wegens concreet zicht op legalisatie.
5. Door eiser is in beroep nog aangevoerd dat hij zich verzet tegen de onwil van verweerder om controles uit te oefenen wanneer daar om verzocht wordt op het moment dat er overtredingen worden geconstateerd.
De rechtbank overweegt in dat verband, wat er overigens zij van dit betoog van eiser, dat die omstandigheid niet afdoet aan het feit dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit, gelet op de ter inzage gelegde ontwerp-omgevingsvergunning, concreet zicht op legalisatie bestond.
6. Naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder een volledige heroverweging gemaakt. De rechtbank overweegt dat uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht voortvloeit dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op bezwaar een volledige heroverweging van het in bezwaar bestreden besluit maakt, waarbij feiten en omstandigheden van na de datum van laatstgenoemd besluit worden betrokken. Dit geldt eveneens bij een weigering om handhavend op te treden. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRS van 16 december 2015, ECLI: NL:RVS:2015:3843. De bestuursrechter toetst vervolgens het bestreden besluit (op bezwaar) ex tunc en gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals deze golden ten tijde van de beslissing op bezwaar (zie de uitspraak van de ABRS van 21 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9021, r.o. 2.10).
6.1
Na de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan [adres] , welk bestemmingsplan voor een ieder ter inzage heeft gelegen van 5 januari 2017 tot en met 15 februari 2017, heeft verweerder zich in bezwaar nader op het standpunt gesteld dat de op het perceel geplande zakelijke activiteiten op 7 januari 2017 en 16 februari 2017 in strijd zijn met de bepalingen van dat vastgestelde bestemmingsplan. Dit standpunt wordt niet betwist. De ter inzage gelegde ontwerp-vergunning is vanwege dit gewijzigde inzicht vervolgens bij besluit van 19 juli 2017 gedeeltelijk geweigerd.
Vorenstaande houdt in dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit bevoegd was om handhavend op te treden indien zich een overtreding zou voordoen. Nu evenwel vaststaat dat zich, net als in de periode van het primaire besluit, ten tijde van het bestreden beluit geen overtreding meer heeft voorgedaan, moet worden geoordeeld dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden.
7. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. R.R. Moed en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.