200602151/1.
Datum uitspraak: 21 februari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Turkey Farm Ospel B.V.", gevestigd te Ospel, gemeente Nederweert,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 04/890, 04/1441 en 05/1500 van de rechtbank Roermond van 10 februari 2006 in het geding tussen:
appellante sub 1,
appellante sub 2,
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.
Bij besluit van 28 februari 2001 (hierna ook: het weigeringsbesluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Nederweert (hierna: het college) het verzoek van appellante sub 1 (hierna: Turkey Farm) om handhavend op te treden tegen de bewoning door appellanten sub 3 van de woning op het perceel [locatie 1] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2004 heeft het college het door Turkey Farm daartegen gemaakte bezwaar (voor de vierde maal) ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 juni 2004 (hierna ook: het vrijstellingsbesluit) heeft het college aan [appellanten sub 3] vrijstelling verleend voor het gebruik van de woning aan de [locatie 1].
Bij besluit van 2 november 2004 heeft het college, voor zover hier van belang, het door Turkey Farm daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college, voor zover hier van belang, het door appellante sub 2 daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) de door Turkey Farm ingestelde beroepen tegen de besluiten van 10 juni 2004 en 2 november 2004 gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college opnieuw beslist op de bezwaren van Turkey Farm. Het verzoek van Turkey Farm om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten heeft de rechtbank afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank het door [appellante sub 2] ingestelde beroep tegen het besluit van 19 juli 2005 gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en zelf voorziend het bezwaar van [appellante sub 2] tegen het (primaire) vrijstellingsbesluit van 10 juni 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Turkey Farm bij brief van 21 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2006, [appellante sub 2] bij brief van 21 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2006, en [appellanten sub 3] bij brief van 17 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2006, hoger beroep ingesteld. Turkey Farm heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 20 april 2006, [appellante sub 2] bij brief van 19 april 2006 en [appellanten sub 3] bij brief van 12 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluiten van 20 juni 2006 heeft het college opnieuw beslist op de door Turkey Farm gemaakte bezwaren tegen de (primaire) besluiten van 28 februari 2001 en 10 juni 2004 en de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten heeft Turkey Farm bij brief van 3 augustus 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft deze brief doorgezonden naar de Afdeling. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2007, waar Turkey Farm en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door respectievelijk M.T.J. Coumans en [gemachtigde] en beiden bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en [een der appellanten sub 3], in persoon, en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.P. Philips en W.D.B. Janssen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar als derde-belanghebbende mr. P.F. Winkels, ambtenaar van de provincie Limburg, gehoord.
2.1. Turkey Farm komt op tegen de overweging van de rechtbank dat de aantasting van het woon- en leefklimaat in de woning van [appellanten sub 3] niet tot vernietiging van de gehandhaafde vrijstelling behoeft te leiden. Voorts kan zij zich niet verenigen met de kaders waarin de rechtbank het beroep heeft beoordeeld en met de afwijzing van de rechtbank van de door haar in bezwaar gemaakte kosten.
[appellanten sub 3] betogen dat de rechtbank ten onrechte het bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde weigeringsbesluit en het bij de beslissing op bezwaar van 2 november 2004 gehandhaafde vrijstellingsbesluit heeft vernietigd.
[appellante sub 2] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het college bij besluit van 19 juli 2005 haar bezwaar tegen het vrijstellingsbesluit van 10 juni 2004 ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard.
Ten aanzien van de vrijstelling
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" is de woning aan de [locatie 1] gelegen binnen de bestemming "agrarisch bouwblok". Niet in geschil is dat de wijziging van het gebruik van agrarische bedrijfswoning in burgerwoning in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde ten tijde van de beslissingen op bezwaar, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. Dat is in dit geval gedaan.
2.4. Turkey Farm, die een kalkoenenhouderij exploiteert aan de Schans 9, betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in zijn belangenafweging die heeft geleid tot het verlenen van de vrijstelling, de aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de [locatie 1] niet doorslaggevend behoeft te achten. Doordat de woning binnen de stankcirkel van haar bedrijf ligt, kan volgens haar per definitie geen goed woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.
2.4.1. Niet in geschil is dat ten tijde van het gehandhaafde vrijstellingsbesluit niet werd voldaan aan de minimaal vereiste afstand van de hier van toepassing zijnde Wet stankemissie veehouderijen landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) tussen het bedrijf van Turkey Farm en de [locatie 1].
[appellanten sub 3], die geen enkele binding hebben met de naastgelegen varkenshouderij aan de [locatie 2], wonen sinds 27 september 1996 in de woning aan de [locatie 1]. Reeds vanaf december 2000 verzet Turkey Farm zich - met een verzoek aan het college om handhavend op te treden - tegen de burgerbewoning. Gelet hierop heeft de rechtbank zich niet met juistheid op het standpunt kunnen stellen dat het gaat om een jarenlange bestaande situatie en hieraan de conclusie kunnen verbinden dat het college de aantasting van het woon- en leefklimaat niet doorslaggevend behoeft te achten. Daarbij komt dat de gemeenteraad van Nederweert de woning aan de [locatie 1] bij de bestemmingsplanwijziging van 1998 niet positief heeft bestemd.
Het betoog is derhalve terecht voorgedragen.
2.5. [appellanten sub 3] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de woning aan de [locatie 1] de ontwikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van Turkey Farm mogelijk belemmert. Zij voeren daartoe aan dat de functiewijziging van de woning aan de [locatie 1] de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf niet verder beperkt omdat de bestaande woning aan de Kreijel 15a te Ospel het bedrijf reeds beperkt, dan wel de woning aan de Schans 5.
2.5.1. Dat betoog faalt. Volgens vaste jurisprudentie, zoals onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2006, in zaakno.
200509410/1, is functiewijziging van een woning toegestaan als de voorziene woning geen verdergaande beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf tot gevolg heeft dan de reeds bestaande beperkingen die andere woningen binnen de stankcirkel al met zich brengen.
De bestaande woningen aan de Schans 5 en de Kreijel 15a zijn onderscheidenlijk ten zuiden en ten noorden van Turkey Farm gelegen. Vastgesteld wordt dat de woning aan de [locatie 1] de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van Turkey Farm in oostelijke richting beperkt. De gehandhaafde vrijstelling brengt derhalve een wijziging in de bestaande rechten van het bedrijf met zich. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.6. Het betoog van Turkey Farm dat de rechtbank ten onrechte van belang heeft geacht dat de aan de orde zijnde zaak niet los staat van een veel verder strekkende problematiek en dat zij oog heeft voor de wenselijkheid om tot een structurele oplossing te komen van deze problematiek, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel, aangezien deze overwegingen niet dragend zijn geweest voor het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het (hoger) beroep van [appellante sub 2]
2.7. [appellante sub 2] voert terecht aan dat de rechtbank de overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht.
Zij heeft bij de indiening van haar bezwaarschrift de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken, die eindigde op 30 juli 2004, overschreden. Zij is bij de indiening van haar bezwaarschrift afgegaan op de termijn die is genoemd in de publicatie van het besluit in het Weekblad van Nederweert van 24 juni 2004. In deze publicatie is ten onrechte vermeld dat gedurende de inzagetermijn bezwaar kon worden gemaakt. Het door haar op 3 augustus 2004 ingediende bezwaarschrift is binnen deze termijn ingediend.
Volgens vaste jurisprudentie, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2001 in zaak no. 200001037/1 (JB 2001/91) wordt bij een onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting, behoudens kennelijke misslagen, een termijnoverschrijding verschoonbaar geacht. De rechtszoekenden mogen hierbij afgaan op de door het bestuursorgaan verstrekte informatie. Van een kennelijke misslag is hier geen sprake. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, maakt de omstandigheid dat [appellante sub 2] zich heeft laten bijstaan door een juridisch geschoolde hulpverlener, dit niet anders.
2.8. Het hoger beroep van [appellante sub 2] is gegrond. De Afdeling zal het beroep van [appellante sub 2] tegen het besluit van 19 juli 2005 behandelen.
2.9. [appellante sub 2], die aan de [locatie 2] een varkenshouderij exploiteert, betoogt dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Zij voert in dit kader aan dat burgerwoningen binnen een stankcirkel niet toelaatbaar zijn, omdat binnen een stankcirkel geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omdat de functiewijziging tot burgerwoning de exploitatie- en uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf beperkt. De door het college gemaakte belangenafweging is volgens haar onvoldoende draagkrachtig. Verder betoogt zij dat het college ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar het beleid in de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg (hierna: de Handreiking), dat op 13 juli 2004 is vastgesteld door gedeputeerde staten van de provincie Limburg.
2.9.1. Niet in geschil is dat ten tijde van het gehandhaafde vrijstellingsbesluit niet werd voldaan aan de minimaal vereiste afstand als bedoeld in de Wet stankemissie tussen het bedrijf van [appellante sub 2] en de woning aan de [locatie 1].
Het college heeft in zijn motivering om toch vrijstelling te verlenen meegewogen dat [appellanten sub 3] er bewust voor hebben gekozen in een stankcirkel te gaan wonen, dat [appellante sub 2] door uitsluitend de bedrijfsgebouwen aan de [locatie 2] te kopen en niet de naastgelegen bedrijfswoning een bewust risico heeft genomen, dat het niet toestaan van burgerbewoning zal leiden tot leegloop van het buitengebied en dat er gevaar bestaat van precedentwerking. Het college heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat het tot voor kort uitdrukkelijk toestond dat agrarische bedrijfswoningen gesplitst van het bedrijf werden verkocht als burgerwoning.
De Afdeling volgt het college niet. Door de ligging in de stankcirkel kan in en rondom de woning aan de [locatie 1] geen goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Verder is onweersproken gesteld dat [appellante sub 2] door de burgerbewoning aan de [locatie 1] in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt omdat de emissiepunten van haar stallen niet kunnen worden verplaatst. Ter zitting is gebleken dat om die reden haar ook een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het uitbreiden van haar inrichting is geweigerd. Gelet op deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat [appellanten sub 3] een risico hebben genomen door een agrarische bedrijfwoning te kopen die is gelegen naast een in bedrijf zijnde varkenshouderij, wordt de motivering van het college in het gehandhaafde vrijstellingsbesluit ontoereikend geacht. Het besluit van 19 juli 2005 is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Gelet hierop behoeft hetgeen [appellante sub 2] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.
Ten aanzien van de weigering handhavend op te treden
2.10. Voor zover met het hoger beroep van [appellanten sub 3] wordt beoogd dat de beslissing van de rechtbank wordt vernietigd voor zover daar de in bezwaar gehandhaafde weigering om handhavend op te treden is vernietigd, slaagt het. Ten tijde van de beslissing op bezwaar van 10 juni 2004 was vrijstelling verleend voor het gebruik van de woning aan de [locatie 1] en was het college derhalve niet bevoegd hiertegen handhavend op te treden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.11. Ten aanzien van de door de rechtbank ten overvloede gemaakte opmerkingen overweegt de Afdeling dat de rechtbank hierbij is vooruitgelopen op de door het college na de vernietiging van het bestreden besluit te nemen nieuwe beslissing op bezwaar. Nu deze opmerkingen echter niet aan het dictum ten grondslag zijn gelegd, kunnen zij niet worden aangemerkt als rechtsoverwegingen welke het bestuursorgaan op grond van het eerste deel van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, bij het alsnog nemen van een beslissing op bezwaar in acht dient te nemen. Hetgeen Turkey Farm naar aanleiding van deze opmerkingen heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
Ten aanzien van de gemaakte kosten in bezwaar
2.12. Turkey Farm betoogt dat de rechtbank ten onrechte het door haar gedane verzoek om vergoeding van de ten aanzien van het besluit van 28 februari 2001 in bezwaar gemaakte kosten heeft afgewezen. Zij stelt dat het college dit besluit - waarbij het verzoek om tegen de burgerbewoning handhavend op te treden, is afgewezen - tegen beter weten in heeft genomen. Zij betoogt dat de gemaakte kosten in bezwaar volledig, conform de door de Hoge Raad ontwikkelde dubbele redelijkheidstoets, voor vergoeding in aanmerking komen.
2.12.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is, nu het primaire besluit dateert van 28 februari 2001, het recht zoals dat luidde vóór 12 maart 2002, hier van toepassing. Dat betekent dat op basis van artikel 8:75 oud van de Awb geen vergoeding voor de gemaakte kosten in bezwaar kan worden toegekend. Voor zover het hoger beroep wat betreft dit onderdeel moet worden beschouwd als een verzoek op grond van artikel 8:73 Awb, wordt als volgt overwogen.
Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 8 december 1997, zaakno. E03.97.0568 (BR 1998, p. 519) en van 18 november 1999, zaakno. H01.99.01000 (JB 2000/9) dienen, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 16 december 1993, Stb. 650, de in een bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten in beginsel voor rekening van belanghebbenden te blijven en kunnen deze slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding in aanmerking komen. Er bestaat geen grond om te oordelen dat sprake is van een zodanig bijzonder geval. Het primaire besluit van 28 februari 2001 was niet dermate gebrekkig, dat met succes kan worden gesteld dat het college tegen beter weten in een onrechtmatig besluit heeft genomen. De rechtbank heeft gelet hierop het verzoek van Turkey Farm terecht afgewezen.
2.13. De hoger beroepen van Turkey Farm, [appellante sub 2] en [appellanten sub 3] zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep tegen het besluit van 19 juli 2005 gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd, het bezwaar van [appellante sub 2] tegen het primaire vrijstellingsbesluit van 10 juni 2004 niet-ontvankelijk is verklaard, het beroep tegen het besluit op bezwaar van 10 juni 2004 gegrond is verklaard en ook dat besluit is vernietigd. De aangevallen uitspraak dient voor zover het verzoek van Turkey Farm om vergoeding van de gemaakte proceskosten is afgewezen, en ten aanzien van het besluit van 2 november 2004, met verbetering van de gronden waar zij op rust, te worden bevestigd.
Het beroep van [appellante sub 2] tegen de beslissing op bezwaar van 19 juli 2005 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd.
De nieuwe beslissingen op bezwaar
2.14. Aangezien bij de nieuwe beslissingen op bezwaar van 20 juni 2006 niet aan de bezwaren van Turkey Farm is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van Turkey Farm, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen deze besluiten in te houden.
2.15. Turkey Farm voert aan dat het college ten onrechte het vrijstellingsbesluit heeft gehandhaafd. Zij voert hiertoe aan dat zij zich reeds vanaf december 2000 verzet tegen burgerbewoning van de [locatie 1] en dat haar bedrijf in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt. Verder voert zij aan dat het college ten onrechte geen beleid heeft vastgesteld ter uitvoering van het bepaalde in de Handreiking.
2.15.1. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.5.1 slaagt het beroep van Turkey Farm voor zover daarin wordt betoogd dat haar bedrijf door de burgerbewoning van de [locatie 1] wordt beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden. Nu het besluit van 20 juni 2006 in dat opzicht niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering dient het toen gehandhaafde vrijstellingsbesluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college zal, rekening houdend met de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij en de daarin vervatte keuzes, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Gezien het vorengaande behoeven de overige tegen het toen gehandhaafde vrijstellingsbesluit aangevoerde gronden geen bespreking.
2.15.2. Voor zover Turkey Farm aanvoert dat het college haar verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het vrijstellingsbesluit heeft moeten maken ten onrechte niet heeft ingewilligd, faalt het beroep, nu het college het primaire vrijstellingsbesluit van 10 juni 2004 niet heeft herroepen en derhalve niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
2.16. Voor zover met het beroep van Turkey Farm vernietiging wordt beoogd van het besluit van het college van 20 juni 2006 waarbij de weigering om handhavend op te treden tegen de burgerbewoning van de [locatie 1] is gehandhaafd, faalt het beroep, aangezien het college, nu op 20 juni 2006 tevens de vrijstelling was gehandhaafd, niet bevoegd was handhavend op te treden.
2.17. Het beroep van Turkey Farm is gegrond, voor zover het betreft het bij de beslissing op bezwaar van 20 juni 2006 gehandhaafde vrijstellingsbesluit, met uitzondering van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar.
Het beroep van Turkey Farm tegen het besluit van 20 juni 2006 waarbij de weigering om handhavend op te treden is gehandhaafd, is ongegrond.
2.18. Het college dient op de in het dictum vermelde wijze te worden veroordeeld in de door Turkey Farm, [appellanten sub 3] en [appellante sub 2] in hoger beroep gemaakte proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen van Turkey Farm, [appellanten sub 3] en [appellante sub 2] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 februari 2006 in de zaken nos. 04/890, 04/1441 en 05/1500, voor zover de besluiten op bezwaar van 10 juni 2004 en 19 juli 2005 zijn vernietigd en het bezwaar tegen het primaire vrijstellingsbesluit van 10 juni 2004 niet-ontvankelijk is verklaard;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het door [appellante sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 19 juli 2005 gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert van 19 juli 2005;
VI. verklaart het beroep van Turkey Farm tegen het besluit op bezwaar van 10 juni 2004 ongegrond;
VII. verklaart het beroep van Turkey Farm tegen het besluit van 20 juni 2006, voor zover het betreft het toen gehandhaafde vrijstellingsbesluit, gegrond, met uitzondering van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar;
VIII. vernietigt het besluit van 20 juni 2006, voor zover het betreft het toen gehandhaafde vrijstellingsbesluit, met uitzondering van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar;
IX. verklaart het beroep van Turkey Farm tegen het besluit van 20 juni 2006, voor zover het betreft het toen in stand gelaten besluit tot weigering om handhavend op te treden, ongegrond;
X. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nederweert tot vergoeding van bij Turkey Farm in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 679,89 (zegge: zeshonderdnegenenzeventig euro en negenentachtig cent), voor een gedeelte groot € 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nederweert aan Turkey Farm onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
XI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nederweert tot vergoeding van bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nederweert aan [appellanten sub 3] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
XII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nederweert tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 679,89 (zegge: zeshonderdnegenenzeventig euro en negenentachtig cent), voor een gedeelte groot € 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nederweert aan [appellante sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
XIII. gelast dat de gemeente Nederweert aan Turkey Farm het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) vergoedt;
XIV. gelast dat de gemeente Nederweert aan [appellanten sub 3] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) vergoedt;
XV. gelast dat de gemeente Nederweert aan [appellante sub 2] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007