ECLI:NL:RBMNE:2018:6081

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
UTR 17/1279
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vergunningverlening voor de plaatsing van een reclamemast langs de A2 in Nieuwegein

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor de plaatsing van een reclamemast in de vorm van een ‘dijkhuisje’ langs de A2 in Nieuwegein. Het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein verleende op 13 februari 2017 een omgevingsvergunning aan [derde-partij] B.V. voor de plaatsing van deze reclamemast, die 25 meter hoog is en zowel een analoog als een led scherm heeft. Twee bedrijven en vier omwonenden, gezamenlijk eisers, hebben beroep ingesteld tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de vergunning niet voldoet aan de geldende lichtnormen en dat de verkeersveiligheid in het geding is. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 9 april 2018 al een voorlopig oordeel gegeven, waarin zij stelde dat het college onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de lichtnormen die van toepassing zijn op de reclamemast.

Na de tussenuitspraak heeft het college de vergunning aangepast door aanvullende voorschriften toe te voegen. De rechtbank heeft in haar einduitspraak van 7 december 2018 geoordeeld dat de aanpassingen niet voldoende zijn, omdat het college in vergunningvoorschrift 5, onder 2, verwijst naar een verouderde versie van de Richtlijn Lichthinder uit 2003. De rechtbank verklaart het beroep van eisers gegrond en vernietigt dit specifieke vergunningvoorschrift. De rechtbank past het voorschrift aan zodat het verwijst naar de herziende versie van de Richtlijn Lichthinder uit 2017. De omgevingsvergunning voor de reclamemast blijft in stand, maar het college moet de proceskosten van eisers vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat het college zorgvuldig onderzoek moet doen naar de effecten van de reclamemast op de verkeersveiligheid en dat de vergunningvoorschriften moeten voldoen aan de actuele richtlijnen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1279

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 december 2018 in de zaak tussen

1.
[eiseres sub 1] B.V., te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiseres sub 2] LLC, te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
4.
[eiser sub 4],
5.
[eiser sub 5]en
6.
[eiser sub 6], allen te [woonplaats] ,
eisers,
(gemachtigde: mr. R.Th.J. van ’t Zelfde)
en
h
et college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigden: mr. I. de Zeeuw en MSc. J. van Nistelrooij).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., vergunninghouder, te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Voor het procesverloop tot de tussenuitspraak van 9 april 2018 (de tussenuitspraak) verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending hiervan het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Om het gebrek te herstellen heeft verweerder het bestreden besluit op 1 juni 2018 gewijzigd door aanvullende vergunningvoorschriften op te nemen in de omgevingsvergunning.
Eisers hebben hierop bij brief van 4 juli 2018 gereageerd. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank verweerder bij brief van 25 juli 2018 aanvullende vragen gesteld. Bij brief van 30 augustus 2018 heeft verweerder deze vragen beantwoord.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 17 september 2018 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen op een zonder voorbehoud gegeven oordeel in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat niet duidelijk is welke (licht)normen in het kader van de slagboomcriteria gelden en of aan deze normen wordt voldaan. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredig nadelige effecten heeft op de verkeersveiligheid. Verweerder heeft het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
2.2
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak bepaald dat verweerder het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door alsnog op grond van gegevens over de (maximale) lichtsterkte van de reclamemast en over de vraag of daarop bewegende beelden worden afgespeeld, en zo ja op welke snelheid, een deugdelijke onderbouwing te geven voor het standpunt dat aan de (licht)normen wordt voldaan.
3. In reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd door de volgende vergunningvoorschriften aan de omgevingsvergunning toe te voegen:
5.
De reclamemast dient volledig te voldoen aan de slagboomcriteria uit het kader Objecten langs autosnelwegen (oktober 2011) van Rijkswaterstaat, te weten:
1.Bewegende beelden op digitale billboards zijn niet toegestaan (hieronder valt ook knipperen).
2. Objecten mogen niet verblinden. Ze moeten te allen tijde voldoen aan de Richtlijn Lichthinder (Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde, met name deel 2 over terreinverlichting en deel 4 over reclameverlichting (Ede, 2003)
3.
Afstand ten opzichte van de rijbaan.
Binnen het beheersgebied van de weg wordt geen Wbr-vergunning verleend voor plaatsen van:

Commerciële uitingen

Objecten, tenzij de aanvraag een locatie betreft buiten de obstakelvrije zone en mits is voldaan aan de overige criteria.
6.Aangaande voorschrift 5, punt 1, vullen wij aan dat beelden en teksten niet vaker dan 1 maal per 6 seconden mogen wisselen, dat de wisseling abrupt moet zijn (niet langer dan 0,1 seconde) en dat de opeenvolgende beelden niet aan elkaar gerelateerd mogen zijn.
7.voorschrift 5, punt 2, vullen wij aan dat de locatie een meer landelijk dan stedelijk karakter wat betekent dat de grenswaarden voor landelijk gebied uit de Richtlijn Lichthinder van de NSVV aangehouden moeten worden.
8.Voor ingebruikname van de reclamemast moet door een onafhankelijke lichtexpert een meting worden uitgevoerd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de Richtlijn Lichthinder van de NSVV.
9.
De bouw en het onderhoud van de reclamemast dienen te geschieden vanaf de Nieuwegeinse zijde van de geluidswal om afleiding van het verkeer zo beperkt mogelijk te houden.
4. Eisers hebben hierover aangevoerd dat in de tussenuitspraak en daarmee door verweerder onvoldoende rekening wordt gehouden met de ongewone vorm (dijkhuisje) van de reclamemast. Volgens eisers is door de ongewone vorm het niet in één oogopslag duidelijk wat het object voorstelt. Ook verwachten weggebruikers een dergelijk object niet. Ook verwijst verweerder volgens eisers ten onrechte naar een verouderde versie van de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde uit 2003 (hierna: Richtlijn Lichthinder 2003), gelet op de inmiddels geldende Richtlijn Lichthinder van januari 2017 2e herziene druk (hierna: Richtlijn Lichthinder 2017). Volgens eisers is hiermee niet vast komen staan dat aan de (licht)normen wordt voldaan. Ook hebben eisers aangevoerd dat de rechtbank in de tussenuitspraak met de vaststelling van een adviserende rol van Rijkswaterstaat in deze een onjuist vertrekpunt heeft geboden voor het herstel van de gebreken in het bestreden besluit. Hiermee wordt miskend dat verweerder zelf zorgvuldig onderzoek moet doen naar de effecten op de verkeersveiligheid, aldus eisers.
5. In de eerste plaats ziet de rechtbank in wat eisers over het toetsingskader en de adviserende rol van Rijkswaterstaat hebben aangevoerd geen omstandigheid om terug te komen op haar overwegingen daaromtrent in de tussenuitspraak. De rechtbank heeft in wat partijen verder naar aanleiding van de tussenuitspraak naar voren hebben gebracht, aanleiding gezien om verweerder op 25 juli 2018 nadere vragen te stellen over de vorm (dijkhuisje) van de reclamemast en verweerders verwijzing naar de Richtlijn Lichthinder 2003.
6. Volgens verweerder doet de vorm (dijkhuisje) van het object niet af aan het feit dat het qua beleving/herkenning vanuit beide rijrichtingen zal worden gedomineerd door grote reclamevlakken, zodat in één oogopslag duidelijk zal zijn dat het een reclameobject betreft. Verweerder heeft mede aan de hand van voorbeelden toegelicht dat het object langs een rijksweg is te verwachten. Verder licht verweerder toe dat hij in vergunningvoorschrift 5 alleen de geldende slagboomcriteria heeft willen vermelden en daarin niet de Richtlijn Lichthinder 2003 van toepassing heeft willen verklaren. Om die reden is in vergunningvoorschriften 7 en 8 bewust niet verwezen naar de Richtlijn Lichthinder, wat volgens verweerder betekent dat de meest recente versie van de Richtlijn Lichthinder geldt. In vergunning voorschrift 7 is bovendien specifiek opgenomen dat de grenswaarden voor landelijk gebied, ofwel ‘omgevingszone E2’ zoals bedoeld in de Richtlijn Lichthinder 2017, moeten worden aangehouden. Tot slot wijst verweerder er nog op dat er tussen de Richtlijn Lichthinder 2003 en 2017 geen noemenswaardige verschillen bestaan.
Vorm dijkhuisje
7. In de tussenuitspraak is vastgesteld is dat het vergunde object een reclamemast betreft in de vorm van een ‘dijkhuisje’ op palen, op circa 25 meter hoogte. Het dijkhuisje is trapeziumvormig en heeft een analoog scherm aan de noordzijde en een led-scherm aan de zuidzijde ten opzichte van de rijksweg A2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in zijn toelichting voldoende heeft onderbouwd dat in één oogopslag duidelijk is dat het object een reclamemast betreft en dat het object in redelijke mate past binnen hetgeen weggebruikers rondom een auto(snel)weg kunnen verwachten, zodat afwegingscriterium 3, onder d van het Kader ‘Objecten langs auto(snel)wegen’ van Rijkswaterstaat (hierna: het Kader) niet in de weg staat aan verlening van de omgevingsvergunning.
Bewegende beelden en teksten
8. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit met het gestelde vergunningvoorschrift 5 onder 1 overeenkomstig het eerste slagboomcriterium, een duidelijk verbod op het gebruik van bewegende beelden bevat. Tevens bevat voorschrift 6 in aanvulling daarop een regeling over het gebruik van beelden en teksten en de snelheid van de wisseling daarvan. Hiermee staan de afwegings- en slagboomcriteria van het Kader die hierover gaan, naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in de weg aan verlening van de omgevingsvergunning.
Lichtsterkte
9.1
Ten aanzien van de lichtsterkte stelt de rechtbank in de eerste plaats vast, en is tussen partijen ook niet in geschil, dat de reclamemast gesitueerd is in landelijk gebied, ofwel ‘omgevingszonering E2’ zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de Richtlijn Lichthinder 2017. Voorschriften over de lichtsterkte heeft verweerder opgenomen in vergunningvoorschrift 5, onder 2 en vergunningvoorschriften 7 en 8.
9.2
In vergunningvoorschrift 5, onder 2 verwijst verweerder naar met name deel 2 over terreinverlichting en deel 4 over reclameverlichting van de Richtlijn Lichthinder 2003. De rechtbank stelt vast dat deel 2 en deel 3 thans zijn neergelegd in paragraaf 7.3 en paragraaf 7.5 van de Richtlijn Lichthinder 2017. Gelet op deze paragrafen moet een reclamemast in landelijk gebied (E2) voldoen aan de grenswaarden voor lichtemissie die in tabel 7.1 van Richtlijn Lichthinder 2017 zijn opgenomen. Deze grenswaarden maximeren de verlichtingssterkte en lichtsterkte van de reclamemast overdag en ’s nachts. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het bestreden besluit met deze grenswaarden voldoende gegevens over de te hanteren lichtsterkte.
9.3
In vergunningvoorschrift 5, onder 2 verwijst verweerder echter naar de Richtlijn Lichthinder 2003; dit is een verouderde versie. De stelling van verweerder dat de meest recente versie van de Richtlijn Lichthinder geldt, omdat in vergunningvoorschriften 7 en 8 bewust niet is verwezen naar de Richtlijn Lichthinder kan de rechtbank niet volgen. Vergunningvoorschrift 7 verwijst immers naar vergunningvoorschrift 5, onder 2 waarin verweerder de Richtlijn Lichthinder 2003 expliciet aanhaalt. Nu is vastgesteld dat verweerder wel de juiste afwegingscriteria, slagboomcriteria en de juiste omgevingszonering in de vergunningvoorschriften heeft opgenomen, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de onjuiste en daarmee voor belanghebbenden mogelijk verwarrende, verwijzing naar de verouderde versie van de Richtlijn Lichthinder 2003.
9.4
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt vergunningvoorschrift 5, onder 2 van het bestreden besluit voor zover daarin is verwezen naar deel 2 en deel 3 van de Richtlijn Lichthinder (Ede, 2013). Ter finale geschillenbeslechting en omdat de rechtbank in deze zaak niet is gebleken van belemmeringen die haar in de weg staan om zelf in de zaak te voorzien, bepaalt zij dat vergunningvoorschrift 5, onder 2, van het bestreden besluit wordt aangepast en als volgt volledig luidt:
5. De reclamemast dient volledig te voldoen aan de slagboomcriteria uit het kader Objecten langs autosnelwegen (oktober 2011) van Rijkswaterstaat, te weten:
2. Objecten mogen niet verblinden. Ze moeten te allen tijde voldoen aan de Richtlijn Lichthinder 2017 (Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde, met name over terreinverlichting en over reclameverlichting).
9.5
Omdat het beroep gegrond is dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 333,-- aan hen te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers en stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 501,--, onder een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt vergunningvoorschrift 5, onder 2 van het bestreden besluit voor zover daarin is verwezen naar deel 2 en deel 3 van de Richtlijn Lichthinder (Ede, 2013);
  • bepaalt dat vergunningvoorschrift 5, onder 2 wordt gewijzigd op de wijze zoals opgenomen in rechtsoverweging 9.4 van deze uitspraak;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 333,-- aan hen te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 9 april 2018 kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.