2.2De rechtbank heeft in de tussenuitspraak bepaald dat verweerder het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door alsnog op grond van gegevens over de (maximale) lichtsterkte van de reclamemast en over de vraag of daarop bewegende beelden worden afgespeeld, en zo ja op welke snelheid, een deugdelijke onderbouwing te geven voor het standpunt dat aan de (licht)normen wordt voldaan.
3. In reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd door de volgende vergunningvoorschriften aan de omgevingsvergunning toe te voegen:
5.
De reclamemast dient volledig te voldoen aan de slagboomcriteria uit het kader Objecten langs autosnelwegen (oktober 2011) van Rijkswaterstaat, te weten:
1.Bewegende beelden op digitale billboards zijn niet toegestaan (hieronder valt ook knipperen).
2. Objecten mogen niet verblinden. Ze moeten te allen tijde voldoen aan de Richtlijn Lichthinder (Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde, met name deel 2 over terreinverlichting en deel 4 over reclameverlichting (Ede, 2003)
3.
Afstand ten opzichte van de rijbaan.
Binnen het beheersgebied van de weg wordt geen Wbr-vergunning verleend voor plaatsen van:
•
Commerciële uitingen
•
Objecten, tenzij de aanvraag een locatie betreft buiten de obstakelvrije zone en mits is voldaan aan de overige criteria.
6.Aangaande voorschrift 5, punt 1, vullen wij aan dat beelden en teksten niet vaker dan 1 maal per 6 seconden mogen wisselen, dat de wisseling abrupt moet zijn (niet langer dan 0,1 seconde) en dat de opeenvolgende beelden niet aan elkaar gerelateerd mogen zijn.
7.voorschrift 5, punt 2, vullen wij aan dat de locatie een meer landelijk dan stedelijk karakter wat betekent dat de grenswaarden voor landelijk gebied uit de Richtlijn Lichthinder van de NSVV aangehouden moeten worden.
8.Voor ingebruikname van de reclamemast moet door een onafhankelijke lichtexpert een meting worden uitgevoerd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de Richtlijn Lichthinder van de NSVV.
9.
De bouw en het onderhoud van de reclamemast dienen te geschieden vanaf de Nieuwegeinse zijde van de geluidswal om afleiding van het verkeer zo beperkt mogelijk te houden.
4. Eisers hebben hierover aangevoerd dat in de tussenuitspraak en daarmee door verweerder onvoldoende rekening wordt gehouden met de ongewone vorm (dijkhuisje) van de reclamemast. Volgens eisers is door de ongewone vorm het niet in één oogopslag duidelijk wat het object voorstelt. Ook verwachten weggebruikers een dergelijk object niet. Ook verwijst verweerder volgens eisers ten onrechte naar een verouderde versie van de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde uit 2003 (hierna: Richtlijn Lichthinder 2003), gelet op de inmiddels geldende Richtlijn Lichthinder van januari 2017 2e herziene druk (hierna: Richtlijn Lichthinder 2017). Volgens eisers is hiermee niet vast komen staan dat aan de (licht)normen wordt voldaan. Ook hebben eisers aangevoerd dat de rechtbank in de tussenuitspraak met de vaststelling van een adviserende rol van Rijkswaterstaat in deze een onjuist vertrekpunt heeft geboden voor het herstel van de gebreken in het bestreden besluit. Hiermee wordt miskend dat verweerder zelf zorgvuldig onderzoek moet doen naar de effecten op de verkeersveiligheid, aldus eisers.
5. In de eerste plaats ziet de rechtbank in wat eisers over het toetsingskader en de adviserende rol van Rijkswaterstaat hebben aangevoerd geen omstandigheid om terug te komen op haar overwegingen daaromtrent in de tussenuitspraak. De rechtbank heeft in wat partijen verder naar aanleiding van de tussenuitspraak naar voren hebben gebracht, aanleiding gezien om verweerder op 25 juli 2018 nadere vragen te stellen over de vorm (dijkhuisje) van de reclamemast en verweerders verwijzing naar de Richtlijn Lichthinder 2003.
6. Volgens verweerder doet de vorm (dijkhuisje) van het object niet af aan het feit dat het qua beleving/herkenning vanuit beide rijrichtingen zal worden gedomineerd door grote reclamevlakken, zodat in één oogopslag duidelijk zal zijn dat het een reclameobject betreft. Verweerder heeft mede aan de hand van voorbeelden toegelicht dat het object langs een rijksweg is te verwachten. Verder licht verweerder toe dat hij in vergunningvoorschrift 5 alleen de geldende slagboomcriteria heeft willen vermelden en daarin niet de Richtlijn Lichthinder 2003 van toepassing heeft willen verklaren. Om die reden is in vergunningvoorschriften 7 en 8 bewust niet verwezen naar de Richtlijn Lichthinder, wat volgens verweerder betekent dat de meest recente versie van de Richtlijn Lichthinder geldt. In vergunning voorschrift 7 is bovendien specifiek opgenomen dat de grenswaarden voor landelijk gebied, ofwel ‘omgevingszone E2’ zoals bedoeld in de Richtlijn Lichthinder 2017, moeten worden aangehouden. Tot slot wijst verweerder er nog op dat er tussen de Richtlijn Lichthinder 2003 en 2017 geen noemenswaardige verschillen bestaan.
7. In de tussenuitspraak is vastgesteld is dat het vergunde object een reclamemast betreft in de vorm van een ‘dijkhuisje’ op palen, op circa 25 meter hoogte. Het dijkhuisje is trapeziumvormig en heeft een analoog scherm aan de noordzijde en een led-scherm aan de zuidzijde ten opzichte van de rijksweg A2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in zijn toelichting voldoende heeft onderbouwd dat in één oogopslag duidelijk is dat het object een reclamemast betreft en dat het object in redelijke mate past binnen hetgeen weggebruikers rondom een auto(snel)weg kunnen verwachten, zodat afwegingscriterium 3, onder d van het Kader ‘Objecten langs auto(snel)wegen’ van Rijkswaterstaat (hierna: het Kader) niet in de weg staat aan verlening van de omgevingsvergunning.
Bewegende beelden en teksten
8. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit met het gestelde vergunningvoorschrift 5 onder 1 overeenkomstig het eerste slagboomcriterium, een duidelijk verbod op het gebruik van bewegende beelden bevat. Tevens bevat voorschrift 6 in aanvulling daarop een regeling over het gebruik van beelden en teksten en de snelheid van de wisseling daarvan. Hiermee staan de afwegings- en slagboomcriteria van het Kader die hierover gaan, naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in de weg aan verlening van de omgevingsvergunning.