4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder feit 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat slachtoffer [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) heeft verklaard dat zij op 11 oktober 2015 seksuele handelingen bij de verdachte heeft uitgevoerd die verder zijn gegaan dan zij op dat moment heeft gewenst. Dat [slachtoffer 2] nog steeds last heeft van wat er toen is gebeurd, is gebleken uit de slachtofferverklaring die zij ter zitting heeft afgelegd.
De vraag die de rechtbank in deze zaak echter moet beantwoorden, is of in juridische zin kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen om hem te pijpen. De rechtbank acht die dwang onvoldoende bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. In dat oordeel betrekt de rechtbank mede dat [slachtoffer 2] twee verklaringen heeft afgelegd die uiteen lopen. Zo noemt zij in haar aangifte bijvoorbeeld dat haar telefoon door de verdachte is afgenomen en dat zij deze pas zou terugkrijgen als zij hem pijpte, maar komt zij daar in haar latere verklaring niet meer op terug. Daardoor is de exacte feitelijke gang van zaken onvoldoende vast te stellen.
Wat in de beide verklaringen van [slachtoffer 2] duidelijk terug komt is dat de verdachte heeft gezegd dat, als zij hem niet zou pijpen, hij haar – kort gezegd – zwart zou maken via Facebook. Hoe hij dat zou gaan doen, heeft hij niet concreet gemaakt, aldus [slachtoffer 2] . Niet is gebleken dat verdachte bijvoorbeeld al belastende foto’s of filmpjes van [slachtoffer 2] in zijn bezit had die hij dreigde te verspreiden. De enkele omstandigheid dat de verdachte heeft gezegd haar zwart te zullen maken op facebook is te algemeen en levert in de door [slachtoffer 2] geschetste situatie naar het oordeel van de rechtbank in juridische zin geen dwang op.
Hoe onwenselijk het gedrag van de verdachte mogelijk ook is geweest; de rechtbank komt gelet op het voorgaande niet tot een bewezenverklaring en zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde.
Vrijspraak van het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde
Seksuele handelingen met iemand die twaalf jaar of ouder is maar jonger dan zestien jaar, die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam zijn in beginsel ontuchtig in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De bedoeling van dit wetsartikel is om de seksuele integriteit van jeugdige personen tot zestien jaar te beschermen, nu jeugdige personen tot (in ieder geval) zestien jaar niet of onvoldoende in staat worden geacht de consequenties van hun handelen volledig te overzien.
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat onder omstandigheden dit rechtsvermoeden van het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen, kan worden weerlegd. Dat kan bijvoorbeeld wanneer de handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen jeugdigen die niet veel in leeftijd verschillen en tussen wie eventueel een affectieve relatie bestaat.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] op het moment dat zij de seksuele handelingen bij de verdachte verrichte, 15 jaar oud was. De verdachte was kort daarvoor 16 jaar geworden. Het leeftijdsverschil tussen [slachtoffer 2] en de verdachte was zes maanden; naar het oordeel van de rechtbank een te gering verschil – mede gezien de levensfase waarin de verdachte en [slachtoffer 2] zich bevonden – om te kunnen spreken van een schending van de sociaal-ethische norm en daarmee van ontuchtig handelen door de verdachte.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair en feit 2
Aangeefster [slachtoffer 3] , geboren op [2003] , heeft tegen verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat zij in oktober op de maandag na de herfstvakantie in het grote gebouw van school [school] was.Zij heeft toen [verdachte] in de wc gepijpt. Diezelfde avond hoorde ze van [verdachte] dat hij het pijpen had gefilmd. [verdachte] heeft [A] dit filmpje gestuurd.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 24 oktober 2016 op [school] in Zeist was. Op de toiletten heeft [slachtoffer 3] hem gepijpt en daar heeft hij stiekem een filmpje van gemaakt. Dit filmpje heeft hij gestuurd naar [A] .
Verbalisant [verbalisant 2] zag op het bewuste filmpje dat er daarop sprake was van een jong meisje welke een manspersoon orale seks gaf. Gezien de wijze van filmen zag hij dat het gefilmd was met een mobiele telefoon.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde, nu de ten laste gelegde dwang niet is bewezen. Hoewel tussen de verdachte en [slachtoffer 3] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die hebben ingehouden dat de verdachte [slachtoffer 3] oraal heeft gepenetreerd, acht de rechtbank op grond van het dossier onvoldoende bewezen dat de verdachte haar daartoe heeft gedwongen. Daarbij heeft de rechtbank mede betrokken dat er verschillen bestaan in de verklaringen die [slachtoffer 3] heeft afgelegd en haar verklaringen verder niet worden ondersteund door ander bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het, buiten echt, plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt. De ontuchtige handelingen hebben mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het rechtsvermoeden in de zin van artikel 245 Sr heeft de rechtbank in het voorgaande reeds uiteengezet. De verdediging heeft een beroep gedaan op de uitzonderingssituatie.
Anders dan de raadsman is de rechtbank in dit geval van oordeel dat geen uitzonderingssituatie aan de orde is. De rechtbank stelt voorop dat de seksuele handelingen zijn gepleegd toen de verdachte zeventien en het slachtoffer dertien jaar oud was. Dit leeftijdsverschil van vier jaren kan, zeker op die leeftijd, niet als gering worden aangemerkt. Verder bestond tussen hen geen affectieve relatie, kenden zij elkaar nauwelijks en was er een verschil in de fase van seksuele ontwikkeling waarin de verdachte en het slachtoffer zich bevonden. De rechtbank concludeert dat de bewezen verklaarde seksuele handelingen tussen de verdachte en het slachtoffer onder deze omstandigheden ontuchtig zijn in de zin van artikel 245 Sr. Dat de verdachte niet op de hoogte zou zijn geweest van de leeftijd van de aangeefster doet daar, nog los van hoe geloofwaardig die verklaring is, niet aan af. Het verweer van de raadsman kan dus niet slagen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde op basis van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. Gebleken is dat het filmpje door de verbalisant is gezien en door hem is beschreven wat op dit filmpje te zien is. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte het filmpje heeft gemaakt en verstuurd. Dat hij het filmpje slechts naar één persoon heeft verstuurd, maakt niet dat er dan geen sprake is van verspreiden.
Bewijsmiddelen feiten 4 en 5
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij rond 13 september 2015 een berichtje kreeg van ‘ [verdachte] ’. Toen zij zijn whatsapp profielfoto zag, herkende zij hem van haar werk bij Etos te [vestigingsplaats] . Na een dag of twee kreeg zij een nieuw nummer van hem, zijnde [telefoonnummer] .
Op 20 september 2015 heeft [slachtoffer 1] in Zeist afgesproken met [verdachte] . Zij zag dat [verdachte] haar handtas pakte. Zij zag dat [verdachte] haar tas neerzette in het bosje. [verdachte] zei toen: “of je neukt met mij, of ik krijg je telefoon”.[slachtoffer 1] zei dat zij haar tas terug wilde, waarna [verdachte] zei “ik wil met jou neuken of ik wil je telefoon”. [slachtoffer 1] heeft toen haar tas gepakt en haar telefoon in haar BH gestopt. Zij is weggelopen. [verdachte] kwam naar haar toe en zei “of je neukt met mij of ik krijg je telefoon”. [verdachte] pakte [slachtoffer 1] bij haar borsten en riep toen “lekkere tieten”. Hij pakte toen gelijk haar telefoon uit haar BH. [verdachte] zei toen: “je hebt nu nog een keuze, of je hebt seks met mij of ik ga nu weg en ik heb je telefoon”. [slachtoffer 1] wilde haar telefoon terugpakken. [verdachte] sloeg haar toen in haar gezicht.
[slachtoffer 1] heeft op Facebook gekeken en zag dat zijn profielnaam was: ‘ [naam] ’.Later heeft zij gezien dat hij zijn profielnaam heeft veranderd in “ [naam] ” en dat hij op de profielfoto achter het stuur van een auto zit.
[slachtoffer 1] heeft aangegeven dat haar weggenomen telefoon een Samsung Galaxy S5 betreft.
Later heeft [slachtoffer 1] nog verklaard dat de man die haar telefoon afpakte (
de rechtbank begrijpt: ‘ [verdachte] ’) nog bijna dagelijks in de winkel komt (
de rechtbank begrijpt uit haar aangifte: Etos). Hij staat op de camerabeelden van Etos, welke beelden zij aan de verbalisant heeft overhandigd. Zij heeft verklaard dat het op de beelden de jongen is met de lederen jas met schuine rits, twee schuine ritsen op de heupzakken en twee rechte ritsen op de borst.
[slachtoffer 2] heeft op 11 oktober 2015 aan de verbalisanten verklaard dat zij die dag in Zeist een jongen is tegengekomen die zij [naam] noemt.Naar aanleiding van dit gesprek met [slachtoffer 2] heeft verbalisant [verbalisant 3] als telefoonnummer van [naam] [telefoonnummer] genoteerd.De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de ‘ [naam] ’ is waar [slachtoffer 2] over heeft verklaard.
In een later gesprek heeft [slachtoffer 2] nog verklaard dat zij de jongen op de foto
(de rechtbank begrijpt: de beelden die aangeefster [slachtoffer 1] beschikbaar heeft gesteld)herkent als de ‘ [naam] ’ waarover zij met betrekking tot het gebeuren op 11 oktober 2015 heeft verklaard. Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de jongen via Facebook nog contact met haar heeft gezocht onder de naam [naam] .Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij degene is die is te zien op de Facebook profielfoto bij dat gesprek.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat hem afbeeldingen zijn getoond van een persoon die betrokken zou zijn bij het incident van 21 september 2015 (
de rechtbank begrijpt: de beelden die aangeefster [slachtoffer 1] beschikbaar heeft gesteld). [verbalisant 4] herkende deze persoon als een jongen uit Zeist. Enkele dagen later heeft [verbalisant 4] die jongen staande gehouden.De jongen gaf [verbalisant 4] op te zijn [verdachte] , geboren op [1999] .
Bewijsoverwegingen feiten 4 en 5
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De rechtbank acht, op basis van hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd de aangeefster [slachtoffer 1] te dwingen om seks met hem te hebben en dat hij daarbij haar telefoon heeft gestolen.
Aangeefster heeft aan de politie een foto van de Etos overhandigd van de jongen die op 20 september 2015 onder dwang heeft geprobeerd seks met haar te hebben en haar telefoon heeft gestolen. Deze jongen maakt gebruikt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en het Facebookprofiel “ [naam] ”. [slachtoffer 2] herkent de persoon op de beelden van de Etos als de ‘ [naam] ’ waarover zij een verklaring heeft afgelegd en die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] en het Facebookprofiel “ [naam] ”. De verdachte heeft erkend dat hij de [naam] is waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard en dat hij te zien is op de Facebookprofielfoto van het profiel ‘ [naam] ’. De verdachte wordt bovendien door een verbalisant herkend als de jongen die te zien is op de foto van de Etos.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest waarover de aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard. Het verweer van de raadsman wordt gelet op het voorgaande verworpen.