ECLI:NL:RBMNE:2018:5958

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
7184063
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgend werkgeverschap en arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en de stichting [verweerster] over de vraag of er sprake is van opvolgend werkgeverschap en of er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat. [verzoekster] was werkzaam als NT2-docent en had eerder tijdelijke arbeidsovereenkomsten met [bedrijfsnaam 3] B.V. via [bedrijfsnaam 1]. Na beëindiging van de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] trad [verzoekster] in dienst bij [verweerster]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap, waardoor de arbeidsovereenkomsten van [verzoekster] meetellen in de reeks van tijdelijke arbeidsovereenkomsten. Dit leidt tot de conclusie dat de laatste arbeidsovereenkomst, die op 1 november 2017 inging, moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet op 15 juli 2018 van rechtswege is geëindigd en heeft [verweerster] veroordeeld tot doorbetaling van het loon aan [verzoekster] gedurende haar arbeidsongeschiktheid. Tevens is [verweerster] verplicht om [verzoekster] toe te laten tot haar gebruikelijke werkzaamheden zodra zij hersteld is. De proceskosten zijn voor rekening van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7184063 UE VERZ 18-329 LvdH/1470
Beschikking van 30 november 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.J. Hamer,
tegen:
de stichting
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. E.F.M. Schouten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met productie 1 tot en met 17;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 8;
- de mondelinge behandeling op 31 oktober 2018;
- de pleitnota van mr. Hamer;
- de pleitnota van mr. Schouten.
1.2.
Op de mondelinge behandeling is [verzoekster] in persoon verschenen en is zij bijgestaan door haar gemachtigde. Namens [verweerster] waren aanwezig de heer [A] , directeur bestuurder en mevrouw [B] , P&O adviseur. Ook zij zijn bijgestaan door de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] helpt vluchtelingen bij het opbouwen van een nieuw bestaan in met name [provincie 1] en [provincie 2] . Wanneer vluchtelingen in Nederland mogen blijven, dan biedt [verweerster] hun – onder meer – een inburgeringstraject aan. Onderdeel van het inburgeringstraject is het inburgeringsexamen of het Staatsexamen NT2. Ter voorbereiding op deze examens zorgt [verweerster] voor passende taalondersteuning. Onderdeel daarvan zijn de klassikale taallessen en persoonlijke begeleiding.
2.2.
Het verzorgen van de klassikale taallessen had [verweerster] uitbesteed aan twee taalaanbieders, namelijk [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) en [bedrijfsnaam 2] .
2.3.
Ter uitvoering van de opdracht voor [verweerster] heeft [bedrijfsnaam 1] payrollmedewerkers en zzp’ers ingezet. De payrollmedewerkers leende [bedrijfsnaam 1] in van [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] ).
2.4.
[verzoekster] was één van die payrollmedewerkers die op basis van een arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam 3] via [bedrijfsnaam 1] werkzaam was bij [verweerster] als NT2-docent. Eerst op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst van 2 november 2016 tot 1 februari 2017 en vervolgens op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst van 1 februari 2017 tot 1 maart 2017. Het laatstverdiende loon van [verzoekster] bedroeg € 1.725,03 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.5.
[bedrijfsnaam 1] heeft de overeenkomst met [verweerster] met ingang van 1 maart 2017 opgezegd. Vanaf dat moment heeft [verweerster] eigen NT2-docenten in dienst genomen.
2.6.
[verzoekster] was één van de docenten die per 1 maart 2017 in dienst trad bij [verweerster] in de functie van NT2-docent. Eerst op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 8 maanden en daarna op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 8,5 maanden.
2.7.
Sinds 8 mei 2018 is [verzoekster] volledig arbeidsongeschikt.
2.8.
Bij brief van 14 juni 2018 heeft [verweerster] aan [verzoekster] laten weten dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 juli 2018 van rechtswege eindigt en niet wordt voortgezet.
2.9.
Bij brief van 28 juni 2018 reageert [verzoekster] op dit schrijven van [verweerster] en deelt zij haar mede dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per 1 november 2017 is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.10.
Bij brief van 4 juli 2018 betwist [verweerster] dat er sprake zou zijn van opvolgend werkgeverschap.
2.11.
Bij brief van 10 juli 2018 betwist [verzoekster] dit standpunt van [verweerster] .
2.12.
Het aanbod van [verweerster] om nog een derde arbeidsovereenkomst te sluiten voor de duur van 6 maanden is door [verzoekster] niet aanvaard.
2.13.
Op dit moment is [verzoekster] nog volledig arbeidsongeschikt.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de hoofdzaak – kort gezegd –:
primair: een verklaring voor recht dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als gevolg van primair overgang van onderneming en subsidiair als gevolg van opvolgend werkgeverschap, vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst tezamen met doorbetaling van het loon en, zodra [verzoekster] weer arbeidsgeschikt is, wedertewerkstelling;
subsidiair: toekenning van een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn en een vergoeding van de door [verzoekster] gemaakte advocaatkosten.
Bij voorlopige voorziening verzoekt [verzoekster] tot doorbetaling van het loon en, zodra zij hersteld is verklaard, wedertewerkstelling gedurende de duur van de hoofdzaak.
3.2.
[verzoekster] stelt dat er primair sprake is van overgang van onderneming en subsidiair van opvolgend werkgeverschap op grond waarvan er tussen haar en [verweerster] sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst die geldt vanaf 1 november 2017 is, naar de mening van [verzoekster] , een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, nu dit de 4e van op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten is. [verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd en daarom verzoekt [verzoekster] vernietiging van het gegeven ontslag.
3.3.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak:
4.1.
De vraag die de kantonrechter in deze procedure dient te beantwoorden is of er sprake is van overgang van onderneming of van opvolgend werkgeverschap, zoals bedoeld in artikel 7:668a lid 2 Burgerlijke Wetboek (hierna: BW). De kantonrechter zal allereerst beoordelen of er sprake is van opvolgend werkgeverschap.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] als maatstaf moet worden aangelegd de vraag of de nieuwe arbeidsovereenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist (HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9603). In dit verband is verder van belang dat de achtergrond van de invoering van artikel 7:668 a lid 2 BW mede is geweest flexibele werknemers meer arbeidsrechtelijke zekerheid te geven. Zo vermeldt de Parlementaire Geschiedenis:
"De voorstellen komen naar ons oordeel tegemoet aan de algemene economische behoefte van werkgevers aan meer mogelijkheid van flexibiliteit in (kortdurende) arbeidsrelaties en – op termijn – aan meer arbeidsrechtelijke zekerheid voor flexibele werknemers".[verzoekster] is als zo'n flexibele werknemer te beschouwen, nu zij ten behoeve van [verweerster] aanvankelijk leerlingen les heeft gegeven via een payrollconstructie. Ook is blijkens de wettekst van belang dat de redelijkheid bij de beoordeling een rol dient te spelen. De kantonrechter leidt daaruit af dat er sprake is van beoordelingsruimte indien opvolgende arbeidsovereenkomsten op punten verschillen vertonen.
4.3.
Met betrekking tot de vraag of [verweerster] redelijkerwijs als opvolgend werkgever kan worden beschouwd overweegt de kantonrechter het volgende.
De kantonrechter zal uitgaan van de functie-inhoud zoals daarover voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst tussen partijen is gecommuniceerd en zoals die uiteindelijk tussen partijen is overeengekomen. Daarbij is van belang de uitnodiging van 20 januari 2017 van [verweerster] voor de informatiebijeenkomst op 1 februari 2017, alsmede de aanbiedingsbrief van 1 februari 2017 met daarbij de resultaatgebieden en het functieprofiel. Of tijdens de informatiebijeenkomst andere informatie is gegeven dan in de uitnodiging is vermeld, is niet duidelijk geworden. Daarvan zijn verder ook geen stukken overgelegd. De arbeidsovereenkomst zélf bevat geen informatie over de functie-inhoud, behalve dan functieomschrijving
"NT2-docent". De kantonrechter zal geen acht te slaan op hetgeen [verweerster] na de aanvang van de arbeidsovereenkomst omtrent de nadere invulling van de functie heeft gesteld (zoals bijvoorbeeld op de presentatie van 13 april 2017 (productie 6 bij verweerschrift), voor zover het gaat om uitbreiding of wijziging van de taken en verantwoordelijkheden zoals die bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen.
4.4.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat partijen het erover eens zijn dat [verzoekster] in de nieuwe functie als NT2-docent les is blijven geven aan dezelfde leerlingen (naar de kantonrechter begrijpt: 2 groepen van ongeveer 10 leerlingen elk), gedurende hetzelfde aantal uren (8 uur per klas per week), met hetzelfde lesmateriaal en (op een enkele uitzondering na) in dezelfde leslokalen.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient een vergelijking gemaakt te worden tussen de taken en verplichtingen van de oude arbeidsovereenkomst en die van de nieuwe arbeidsovereenkomst, en wel op en direct na het aangaan de nieuwe arbeidsovereenkomst. Naarmate sprake is van latere wijzigingen in de taken en verantwoordelijkheden komt daaraan met het verstrijken van de tijd steeds minder gewicht toe.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerster] er zelf van uitging en ook met [verzoekster] heeft gecommuniceerd, dat bij indiensttreding geen sprake zou zijn van grote veranderingen. In haar uitnodiging van 20 januari 2017 schrijft [verweerster] immers:
"Als toegezegd in ons bericht van begin deze maand, wil je graag uitnodigen voor een informatiebijeenkomst over ons aanbod om vanaf 1 maart je activiteiten in de inburgeringsgroepen voort te zetten onder de vlag van [verweerster] . We bieden in principe tijdelijke aanstellingen aan, voor een deel op basis van vaste uren, deels flexibel. Daarbij gaan we uit van 12 formatie uren per lesgroep
Voor degenen die zich afvragen of er veel zal veranderen (naast de arbeidsverhouding) is de boodschap dat we zeker in de overgang zo weinig mogelijk veranderingen in de huidige werkwijze en taakverdeling binnen de uitvoeringsstructuur willen.
In de loop van 2017 zullen we natuurlijk, mede op basis van jullie input, de uitvoeringsafspraken verder optimaliseren".
Deze uitnodiging bevat geen aanwijzing dat bij de aanvang van het dienstverband ten opzichte van de eerdere arbeidsovereenkomst sprake is van een wezenlijke wijzigingen (verzwaring) van de taken en verantwoordelijkheden voor de aan te nemen leerkrachten. Evenmin bevat deze uitnodiging de aankondiging dat een dergelijke wijziging binnen afzienbare tijd te verwachten is.
De bij de aanbiedingsbrief gevoegde resultaatsgebieden en functieprofiel vermelden weliswaar een uitbreiding van de taken en verantwoordelijkheden, maar [verweerster] heeft niet uiteengezet wanneer deze ook daadwerkelijk inhoud hebben gekregen. Gelet op de aankondiging van 20 januari 2017 dat zeker in de overgang zo weinig mogelijk sprake zal zijn van veranderingen in de werkwijze had dit wel op haar weg gelegen.
De uitbreiding van taken en verantwoordelijkheden in de resultaatgebieden en het functieprofiel leggen daarom niet al teveel gewicht in de schaal.
4.6.
Met betrekking tot de vraag of de oude en de nieuwe functie wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eisen of niet overweegt de kantonrechter voorts het volgende.
Volgens [verweerster] bestond het verschil tussen de oude en de nieuwe situatie voornamelijk daarin, dat de leerkracht verantwoordelijk werd voor de opzet en de monitoring van het gehele inburgeringstraject inclusief de taallessen, en dat de leerkracht niet meer, zoals voorheen, alleen verantwoordelijk was voor het geven van taallessen. Om het gewicht van deze uitbreiding van de werkzaamheden te kunnen beoordelen (nogmaals: het is onduidelijk gebleven wanneer deze feitelijk inhoud hebben gekregen) ligt het voor de hand deze in tijd te kwantificeren. [verweerster] heeft hierover geen gegevens verstrekt. De kantonrechter zal deze afleiden uit de uitbreiding van het dienstverband.
In de oude situatie was sprake van 2 uur per klas per week aan "overheadwerkzaamheden" naast het gedurende 8 uur per week lesgeven. In de nieuwe situatie droegen deze overheadwerkzaamheden 4 uur per klas per week (per 1 november 2017 teruggebracht tot 0,5 uur per klas per week en per 1 december 2017 weer uitgebreid tot 1,5 uur per klas per week). Was deze uitbreiding met 2 uur per klas per week bij het aangaan van het nieuwe dienstverband niet te verwaarlozen, uit het terugbrengen daarvan tot 0,5 uur per klas per week leidt de kantonrechter af dat het met de zwaarte en de omvang van die verantwoordelijkheden kennelijk nogal meeviel.
[verweerster] noemt ook nog dat kennis van de regelgeving met betrekking tot de inburgering, zoals de Wet Inburgering, een nieuw vereiste was, maar over de kwantificering in uren heeft zij geen gegevens verstrekt en ook verder heeft zij de zwaarte van deze taak onvoldoende onderbouwd, zodat de zwaarte van deze uitbreiding van taken moeilijk beoordeeld kan worden.
4.7.
Het functieprofiel behorend bij de nieuwe arbeidsovereenkomst vermeldt voorts dat de leerkracht in bezit moet zijn van een certificaat bekwaam Competent NT2-docent van de BvNT2 of een gelijkwaardig certificaat. [verzoekster] was niet in het bezit van een dergelijk certificaat. Kennelijk was deze voorwaarde voor [verweerster] niet zo zwaarwegend, omdat zij [verzoekster] toch heeft aangenomen. Desgevraagd heeft [verweerster] ter zitting als reden voor het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst opgegeven dat [verzoekster] nog niet over het certificaat beschikte (en dat het feit dat zij arbeidsongeschikt was geworden geen rol heeft gespeeld). De kantonrechter merkt hierover op dat [verzoekster] - onvoldoende gemotiveerd weersproken door [verweerster] - ter zitting het volgende heeft verklaard: haar leidinggevende [C] had haar, gelet op haar hbo-achtergrond en nadat deze leidinggevende lessen van haar had bijgewoond, aangeraden het certificaat via de BvNT2 te behalen en niet via een eenjarige opleiding aan een hogeschool; deze laatste (zwaardere) opleiding was volgens [C] niet nodig; de opleiding via de BvNT2 werkte via het zelf samenstellen van een portfolio; daarin is vertraging opgetreden toen [verzoekster] opeens per 1 januari 2018 leerlingen van een heel ander niveau (namelijk analfabeten) moest gaan lesgeven, waardoor zij de inhoud van haar portfolio moest wijzigen; deze diende namelijk betrekking te hebben op de actuele ervaring van de betrokken leerkracht; voorts heeft haar arbeidsongeschiktheid haar tot nu toe verhinderd het certificaat te behalen. De kantonrechter tekent hierbij aan dat het functioneringsgesprek van 25 augustus 2017 geen aanwijzing bevat dat [verweerster] van mening was dat [verzoekster] onvoldoende voortvarend optrad bij het behalen van het certificaat. Uit het verslag van het gesprek tussen [C] en [verzoekster] van 23 november 2017 (productie 7 bij verzoekschrift) is vermeld dat [verzoekster] de certificering in april 2018 hoopt af te ronden, zonder dat daarbij opmerkingen zijn geplaatst over deze streefdatum, bijvoorbeeld dat deze te ver in de toekomst zou liggen. Op grond van het voorgaande komt ook aan het feit dat [verzoekster] (nog) niet gecertificeerd was niet al te veel gewicht toe.
4.8.
Ter zitting is gebleken dat [verzoekster] bij [verweerster] € 200,- bruto per maand meer verdiende dan bij haar vorige werkgever. Voor zover [verweerster] bedoeld heeft te stellen dat dit een aanwijzing is voor een wezenlijke wijziging in taken en verantwoordelijkheden gaat de kantonrechter daaraan voorbij. [verweerster] heeft zelf immers gesteld dat deze beloning gebaseerd was op de toepasselijke cao. Zij heeft niet gesteld dat binnen die cao zowel de oude als de nieuwe functie geregeld was (en dat dus de hogere inschaling te maken had met een zwaardere functie-inhoud).
4.9.
De kantonrechter gaat eveneens voorbij aan de stelling van [verweerster] dat zou blijken van een zwaardere functie-inhoud uit het feit dat [verzoekster] niet zelf de beoordeling van de intaketoets kon doen en zij hiervoor training heeft moeten volgen. Tijdens de mondelinge behandeling is door [verzoekster] namelijk aangegeven dat de training die zij heeft gevolgd enkel was ingegeven door het feit dat de beoordelingscriteria voor de toets onduidelijk waren. Op deze eendaagse training zijn deze criteria uitgelegd. Dit had dan ook niets te maken met haar capaciteiten of zwaardere functie-eisen, aldus [verzoekster] .
4.10.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] redelijkerwijs als opvolgend werkgever is aan te merken. Hierdoor tellen de arbeidsovereenkomsten die [verzoekster] heeft gesloten met [bedrijfsnaam 3] mee in de reeks van tijdelijke arbeidsovereenkomsten en betreft de arbeidsovereenkomst die is aangegaan met ingang van 1 november 2017 de 4e arbeidsovereenkomst in die reeks. Op grond van artikel 7:668a lid 2 jo. lid 1 sub b BW heeft deze laatste arbeidsovereenkomst dan ook te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter zal dan ook voor recht verklaren dat vanaf 1 november 2017 er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [verweerster] en [verzoekster] .
4.11.
Gelet op dit oordeel is het standpunt van [verweerster] in de brief van 14 juni 2018 dat er op 15 juli 2018 van rechtswege een einde kwam aan de arbeidsovereenkomst onjuist en kon zij de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] niet op deze wijze beëindigen.
4.12.
Ter beoordeling van de vraag of [verzoekster] over de periode vanaf 15 juli 2018 aanspraak kan maken op betaling van loon is van belang of [verzoekster] zich vanaf deze periode beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van arbeid. Daarbij is van belang dat [verzoekster] bij brief van 28 juni 2018 heeft aangegeven zich beschikbaar te houden voor haar werkzaamheden, vanaf het moment dat zij hersteld zou zijn. Dit betekent dat het verzoek van [verzoekster] tot doorbetaling van haar loon zal worden toegewezen vanaf 15 juli 2018 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, met dien verstande dat [verzoekster] op dit moment nog volledig arbeidsongeschikt is en zij op basis van de toepasselijke cao gedurende de eerste 52 weken van arbeidsongeschiktheid recht heeft op 100% van haar loon en gedurende de volgende 52 weken zij recht heeft op 70% van haar loon.
4.13.
Over het achterstallige loon zal de gevorderde wettelijke verhoging worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding deze wettelijke verhoging te matigen tot maximaal 20%. De wettelijke verhoging wordt toegekend over de periode van verschuldigdheid van het loon tot vandaag.
4.14.
Ook de verzochte wettelijke rente kan worden toegewezen.
4.15.
Nu wordt geoordeeld dat [verweerster] ten onrechte de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft beëindigd, rust op haar de verplichting om als goed werkgever, op het moment dat [verzoekster] hier weer toe in staat is, haar toe te laten tot haar gebruikelijke werkzaamheden. Ook dit onderdeel van het verzoek zal worden toegewezen.
De kantonrechter zal aan deze veroordeling geen dwangsom verbinden, nu hij geen reden heeft om aan te nemen dat [verweerster] niet aan deze veroordeling zal voldoen. Weliswaar heeft [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de werkzaamheden door [verzoekster] op dit moment door iemand anders worden gedaan, maar vanwege de huidige arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] en de aangegeven termijn van herstel verwacht de kantonrechter dat [verweerster] tijdig maatregelen kan en zal treffen om [verzoekster] , op het moment dat zij hier weer toe in staat is, haar werkzaamheden te laten hervatten.
4.16.
De verzochte verstrekking van de bruto/netto specificaties zal worden toegewezen. Ook aan deze veroordeling zal geen dwangsom worden verbonden, nu de kantonrechter geen reden heeft om aan te nemen dat [verweerster] niet aan deze veroordeling zal voldoen.
4.17.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht € 476,00
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 1.076,00
4.18.
Nu de kantonrechter tot het oordeel komt dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap en de verzoeken van [verzoekster] op de subsidiaire grondslag kunnen worden toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling van de primaire grondslag, te weten overgang van onderneming.
in het incident:
4.19.
Nu in deze beschikking reeds wordt beslist op de verzoeken in de hoofdzaak heeft [verzoekster] geen belang meer bij een beslissing op haar incidenteel verzoek, strekkende tot het geven van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding. Deze verzoeken worden dan ook afgewezen. [verzoekster] wordt veroordeeld in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster] tot deze beschikking begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
5.1.
verklaart voor recht dat er vanaf 1 november 2017 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als gevolg van opvolgend werkgeverschap;
5.2.
bepaalt dat de arbeidsovereenkomst op 15 juli 2018 niet van rechtswege is geëindigd;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] :
- gedurende de eerste 52 weken van haar arbeidsongeschiktheid 100% van haar brutoloon van € 1.725,03 per maand vanaf 15 juli 2018 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
- gedurende de volgende 52 weken van arbeidsongeschiktheid 70% van haar brutoloon van
€ 1.725,03 per maand tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
- nadat [verzoekster] volledig hersteld is € 1.725,03 bruto per maand tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
5.4.
voor zover de onder 5.3. vermelde bedragen op de datum van dit vonnis opeisbaar zijn dienen deze te worden vermeerderd met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW van maximaal 20%, alsmede de wettelijke rente vanaf de data van respectieve opeisbaarheid van de betreffende bedragen tot de dag der voldoening;
5.5.
bepaalt dat [verweerster] [verzoekster] , op het moment dat zij weer hersteld is, dient toe te laten tot de uitvoering van haar gebruikelijke werkzaamheden;
5.6.
bepaalt dat [verweerster] de maandelijkse bruto netto specificaties dient te verstrekken aan [verzoekster] ;
5.7.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot
deze beschikking begroot op € 1.076,00, waarvan € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af;
in het incident:
5.10.
wijst de verzoeken van [verzoekster] af;
5.11.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster] tot deze beschikking begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.