12.2Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de door hem genoemde situaties gelijkgesteld kunnen worden met zijn situatie. Daarbij miskent eiser dat niet is gebleken dat de aanwezige materialen op zijn perceel binnen de bestemming Natuurgebied en/of Water met natuur en landschapswaarde dezelfde materialen betreffen als die bij de andere genoemde percelen liggen en of die daar met hetzelfde doel aanwezig zijn. Van vergelijkbare gevallen waartegen verweerder niet handhavend optreedt, is dan ook niet gebleken. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
13. Voor zover eiser nog stelt dat de hoogte van de dwangsommen onredelijk is, overweegt de rechtbank dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsommen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de overtredingen en het met de ongedaanmaking daarvan te dienen belangen. Daarbij is van belang dat van de dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan, dat de opgelegde last wordt nagekomen en verbeurte van de dwangsom wordt voorkomen.
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover het betreft de opgelegde lasten met betrekking tot de opslagcontainer voor gevaarlijke stoffen (last 2), ‘alle materialen’ (last 3), stelconplaten (last 3), autowrakken (last 3), ‘alle opgeslagen goederen (last 4) en herstel van de gronden (last 5). Op basis van wat hiervoor is geoordeeld, zal verweerder nog een aantal onderzoeken moeten uitvoeren. Gelet op de veelheid aan activiteiten en onderzoeken, zal de rechtbank geen toepassing geven aan de bestuurlijke lus, maar verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat is overwogen in rechtsoverwegingen 8.2 en 8.3, 9.3, 9.7, 9.8, 10.1, 11.3 en 11.4 van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1).