ECLI:NL:RBMNE:2018:5594

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
C/16/460439 / HA RK 18-167
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van zoekresultaten uit Google Search afgewezen op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van een schrijver, aangeduid als [verzoeker], om zoekresultaten uit Google Search te laten verwijderen. Het verzoek was gebaseerd op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Europese Privacyrichtlijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] op 23 mei 2018 een verzoekschrift heeft ingediend, waarin hij Google verzocht om een tiental URL's te verwijderen die bij het zoeken op zijn naam naar voren kwamen. Google had dit verzoek afgewezen, waarna [verzoeker] de zaak aan de rechtbank voorlegde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2018 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. [verzoeker] stelde dat de verwerking van zijn persoonsgegevens door Google in strijd was met de Wbp en dat zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder woog dan de belangen van Google en het publiek. Google voerde aan dat de zoekresultaten relevant en niet bovenmatig waren, en dat zij geen onjuiste informatie vertoonden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de belangen van [verzoeker] afgewogen tegen die van Google en het publiek. Ze concludeerde dat de zoekresultaten, die onder andere verwezen naar een conflict tussen [verzoeker] en een derde partij, relevant waren voor het publiek en dat het belang van Google om betrouwbare zoekresultaten te tonen prevaleerde. De rechtbank wees het verzoek van [verzoeker] af en veroordeelde hem in de proceskosten van Google, die op € 1.712,00 werden begroot. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/460439 / HA RK 18-167
Beschikking van 14 november 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S.L. van Raam te Leiden,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
GOOGLE LLC.,
gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten,
verweerster,
advocaten mrs. D. Verhulst en A.J. Tromp te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Google genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 23 mei 2018 met 6 producties,
  • het verweerschrift met 26 producties,
  • het faxbericht en de brief van Google van 24 september 2018 met productie 27,
  • het faxbericht van [verzoeker] met aanvulling van zijn productie 6,
  • de pleitnota van Google.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2018 plaatsgevonden. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is van beroep schrijver.
2.2.
Google (voorheen Google Inc. geheten) exploiteert Google Search. Deze zoekmachine helpt internetgebruikers om informatie op het internet te vinden. Gebruikers kunnen één of meer zoektermen opgeven, waarna Google Search een resultatenlijst toont met koppelingen naar bronpagina’s. Een koppeling is opgebouwd uit een titeltag, een internetadres (“Uniform Resource Locator”, hierna: “URL”) en een stukje tekst van de bronpagina. De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamisch product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces.
2.3.
Bij het opgeven van de naam van [verzoeker] – geschreven als ‘ [verzoeker] ” – als zoekterm in Google Search worden verschillende zoekresultaten weergegeven.
2.4.
Op 25 april 2018 heeft mr. Van Raam namens [verzoeker] Google verzocht een tiental URL’s te verwijderen. Google heeft dit verzoek per e-mail van 1 mei 2018 afgewezen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
- Google te bevelen om binnen 24 uur na deze beschikking, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, de verwijzingen naar de weblinks, die voortkomen uit de zoekopdracht naar zijn naam uit de zoekresultaten te verwijderen, een en ander op straffe van een aan [verzoeker] te betalen dwangsom van € 500,00 per dag, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag dat Google daarmee in gebreke blijft, te vermeerderen met de wettelijke rente,
subsidiair
- een voorziening te treffen,
primair en subsidiair
- Google te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft [verzoeker] – kort samengevat – het volgende gesteld. De verwerking van zijn persoonsgegevens door Google is onverenigbaar met de Wet bescherming Persoonsgegevens (hierna: de Wbp) en de richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de Privacyrichtlijn). Google maakt inbreuk op het fundamentele recht op bescherming van persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens zoals in artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De belangen van [verzoeker] wegen zwaarder dan de publieke belangen.
3.3.
Om deze redenen verzoekt [verzoeker] dat Google de volgende zoekresultaten verwijdert:
URL 1 [URL 1]
URL 2 [URL 2]
URL 3 [URL 3]
URL 4 [URL 4]
URL 5 [URL 5]
URL 6 [URL 6]
URL 7 [URL 7]
URL 8 [URL 8]
URL 9 [URL 9]
URL 10 [URL 10]
De URL’s worden hierna met de hiervoor genoemde nummers aangeduid.
3.4.
Google voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf

4.1.
Alvorens het verzoek van [verzoeker] inhoudelijk te beoordelen, merkt de rechtbank het volgende op. Op 3 oktober 2018 heeft [verzoeker] ongevraagd nog stukken ingediend. Google heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft op deze stukken geen acht geslagen. Nadat de mondelinge behandeling is afgesloten en een datum voor de uitspraak is bepaald, kunnen geen nadere stukken worden ingediend. Bovendien heeft [verzoeker] vooraf niet aangekondigd nog nadere stukken te willen indienen en de rechtbank heeft daar ook geen toestemming voor gegeven.
Inhoudelijke beoordeling; uitgangspunten
4.2.
In dit geschil staat tussen partijen ter discussie of Google op grond van artikel 36 en 40 Wbp gehouden is om de onder 3.3 weergegeven zoekresultaten te verwijderen.
4.3.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG), die per 25 mei 2018 rechtstreeks en onverkort van toepassing is in de EU, heeft de Wbp en de Privacyrichtlijn vervangen. Voor zover nodig is de AVG in Nederland uitgevoerd in de Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG). Artikel 48 lid 10 UAVG bepaalt dat op de zaken die vóór 25 mei 2018 aanhangig zijn gemaakt, de Wbp van toepassing blijft. Nu [verzoeker] zijn verzoekschrift op 23 mei 2018 heeft ingediend, zal de rechtbank dit geschil op basis van de Wbp beoordelen.
4.4.
De Wbp is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (artikel 2 lid 1 Wbp). Deze wet vormt de implementatie van de Privacyrichtlijn en dient in het licht daarvan te worden geïnterpreteerd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJEU) heeft in het
Google/Costeja- arrest van 13 mei 2014 (zie ECLI:EU:C:2014:317) nadere uitleg gegeven over de reikwijdte van de Privacyrichtlijn in verhouding tot (de verplichtingen van exploitanten van) zoekmachines. Uit dit arrest volgt dat de Wbp in relatie tot zoekmachines van toepassing is voor zover de activiteiten van een zoekmachine kwalificeren als verwerking van persoonsgegevens en de exploitant van een zoekmachine de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking is. Van gegevensverwerking in voormelde zin is sprake als een zoekmachine na het opgeven van een zoekopdracht op de naam van een persoon een resultatenlijst met koppelingen weergeeft.
4.5.
Het verwerken van persoonsgegevens is op grond van artikel 8 sub f Wbp geoorloofd indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Deze bepaling implementeert artikel 7 sub f van de Privacyrichtlijn ten aanzien waarvan het HvJEU in het
Google/Costeja- arrest heeft bepaald dat verwerking van persoonsgegevens door zoekmachines daarin haar grondslag vindt.
4.6.
Een betrokkene heeft het recht op rectificatie, uitwissing of afscherming van persoonsgegevens indien sprake is van een verwerking die onverenigbaar is met de Privacyrichtlijn. Een dergelijke onverenigbaarheid kan blijkens het
Google/Costeja- arrest niet enkel het gevolg zijn van de omstandigheid dat deze gegevens onnauwkeurig zijn maar, in het bijzonder, ook omdat zij ontoereikend zijn, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is (artikel 36 lid 1 Wbp). Van onverenigbaarheid met de Privacyrichtlijn kan daarnaast sprake zijn vanwege zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere omstandigheden van een betrokkene die zich verzetten tegen de gegevensverwerking (artikel 40 lid 1 Wbp).
4.7.
Bij de beoordeling van een beroep op artikel 40 Wbp dient, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:316) en het
Google/Costeja- arrest, het volgende tot uitgangspunt te worden genomen. Een betrokkene kan op basis van zijn door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde grondrechten, respectievelijk het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens, verlangen dat de betrokken informatie niet meer via opneming ervan in een resultatenlijst van een zoekmachine die na een zoekopdracht op zijn naam wordt weergegeven ter beschikking wordt gesteld aan het grote publiek. De grondrechten van een natuurlijk persoon als hiervoor bedoeld wegen in de regel zwaarder dan het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigd belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt.
Beroep op artikel 36 en 40 Wbp
4.8.
Ter zitting is komen vast te staan dat URL’s 3, 5 en 6 niet verschijnen bij een zoekopdracht op de naam van [verzoeker] . Dat betekent dat ten aanzien van die URL’s Google geen persoonsgegevens verwerkt. Het verwijderingsverzoek van [verzoeker] van deze URL’s zal om deze reden worden afgewezen.
4.9.
De verdere beoordeling van het verzoek van [verzoeker] zal derhalve zien op de zoekresultaten URL’s 1, 2, 4 en 7 t/m 10. De weergave van deze zoekresultaten in Google Search na een zoekopdracht op de naam van [verzoeker] staat tussen partijen niet ter discussie. Evenmin staat tussen partijen ter discussie dat Google daarmee persoonsgegevens van [verzoeker] verwerkt.
4.10.
[verzoeker] voert aan dat hij achtervolgd wordt door een conflict dat hij vanaf 1996 met [A] (hierna: [A] ) heeft. [A] heeft [verzoeker] in een van zijn boeken beschuldigd van het vervalsen van academische titels. [verzoeker] heeft [A] in een civiele procedure betrokken en [verzoeker] is in twee instanties in het ongelijk gesteld. In reconventie is [verzoeker] een verbod opgelegd om schadelijke uitlatingen te doen over [A] . Daarnaast moest [verzoeker] al zijn lasterlijke uitspraken van het internet verwijderen. De uitspraak in voornoemde procedure(s) en de daarmee gepaard gaande negatieve uitlatingen hebben een dusdanig negatief effect op zowel het privéleven als de carrière van [verzoeker] dat het voor hem onmogelijk is geworden een baan te vinden in zijn branche. Verder stelt [verzoeker] dat er sprake is van een verwerking van zijn persoonsgegevens door Google die langer voortduurt dan noodzakelijk is. Volgens [verzoeker] dient zijn reputatiebelang te prevaleren boven het recht van Google om de zoekresultaten in stand te houden.
4.11.
Google heeft zich op het standpunt gesteld dat de zoekresultaten niet onjuist, irrelevant of bovenmatig zijn voor de doeleinden van Google’s verwerking: het aanbieden van een zoekmachine. Zij heeft daarbij gesteld dat de zoekresultaten verwijzen naar broninformatie die betrekking heeft op [verzoeker] en dat zij daarom juist zijn. Google heeft daarnaast gesteld dat de zoekresultaten relevant zijn omdat de zoekresultaten verwijzen naar een pagina van dé internetencyclopedie ‘ […] ’, naar actuele berichtgeving van gerespecteerde kranten ( […] en […] ), naar een gespecialiseerd blog ( […] ) en naar een algemeen opinieblog ( […] ), die het conflict voor hun lezerspubliek kennelijk relevant en nieuwswaardig vonden. De zoekresultaten zijn ook niet bovenmatig volgens Google omdat die verwijzen naar afzonderlijke publicaties en een ondergeschikt deel uit maken van een lijst zoekresultaten die bijvoorbeeld ook prominente verwijzingen bevat naar pagina’s waarop werken van [verzoeker] worden verkocht, zijn LinkedIn-profiel en andere publicaties van zijn hand.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Google met het voorgaande, dat door [verzoeker] onvoldoende is weersproken, toereikend gemotiveerd dat de gewraakte zoekresultaten juist, relevant en niet bovenmatig zijn. Anders dan [verzoeker] meent is ook niet komen vast te staan dat de verwerking langer duurt dan noodzakelijk. Uit de inhoud van de betreffende bronpagina’s, waarvan Google schermafdrukken heeft overgelegd, blijkt genoegzaam dat de berichtgeving niet ouder is dan 2014 dan wel regelmatig wordt bijgewerkt.
Belangenafweging
4.13.
Vervolgens dient, op basis van de in 4.7 genoemde belangenafweging, bekeken te worden of er sprake is van een bijzonder geval waardoor het belang van Google of het publiek aan wie de gegevens worden vertrekt, dient te prevaleren. Deze afweging komt erop neer dat het belang van [verzoeker] dat de gewraakte zoekresultaten bij een zoekopdracht niet in Google Search verschijnen, dient te worden afgezet tegen het belang van Google om middels haar zoekmachine betrouwbare zoekresultaten te tonen en dat van het publiek om relevante informatie te vinden. In het kader van deze belangenafweging dient rekening te worden gehouden met de aard van de informatie, de gevoeligheid ervan voor het privéleven van [verzoeker] en het belang van het publiek om over deze informatie te beschikken. Hoewel het in dit geval gaat om de zoekresultaten en niet om de broninformatie waar deze resultaten naar verwijzen, kan in de belangenafweging niet volledig voorbij worden gegaan aan de inhoud van de broninformatie. Dit betekent echter niet dat een verzoek zoals het onderhavige kan worden gebruikt om de inhoud van een publicatie te bestrijden. Indien een betrokkene daartoe wenst over te gaan, staat het hem vrij het verantwoordelijke medium voor de inhoud van de publicatie aan te spreken.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de belangenafweging in dit geval uit in het nadeel van [verzoeker] . Het volgende is daartoe redengevend.
4.15.
Uit de schermafdrukken die Google in het geding heeft gebracht blijkt dat de zoekresultaten waarvan [verzoeker] verwijdering wenst op de een of andere manier melding maken van het conflict tussen [verzoeker] en [A] , dan wel verwijzingen bevatten naar andere webpagina’s waarop over het conflict wordt geschreven. URL 1 en 8 ( […] en […] ) bevatten een profiel van [verzoeker] , waarin onder meer melding wordt gemaakt van het conflict met [A] , URL 2 en 9 ( […] en de […] ) verwijzen naar twee krantenartikelen, waarin wordt bericht dat [A] in 2015 aangifte tegen [verzoeker] heeft gedaan, URL 4 verwijst naar een weblog ‘ […] ’ met daarop (onder andere) een overzicht van de berichten over het conflict tussen [verzoeker] en [A] , URL 7 verwijst naar de website […] .nl met daarop (aanklikbare) titels over [verzoeker] en URL 10 verwijst naar een artikel op de website […] . […] (een populaire Podcast) waarbij in de reacties op het artikel een link naar de […] (URL 1) van [verzoeker] wordt verwezen. De inhoud van de bronpagina’s hebben dus geen betrekking op het privéleven van [verzoeker] , maar op zijn professionele optreden.
4.16.
Uit hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd begrijpt de rechtbank dat hij meent dat alle berichtgeving omtrent de beschuldigingen van [A] aan zijn adres verwijderd dienen te worden, omdat hij wél over de betreffende academische titels beschikt. In de civiele procedure tussen [verzoeker] en [A] heeft het Hof Den Bosch in 2013 echter voldoende aannemelijk geacht dat [verzoeker] academische titels had gevoerd die hem niet toekwamen. [verzoeker] heeft daartegenover gesteld dat het Hof geen acht heeft kunnen slaan op zijn diploma’s omdat de griffier de betreffende stukken niet aan de rechters ter beschikking heeft gesteld. Wat ook van deze ongemotiveerde stelling zij, [verzoeker] kan deze procedure niet gebruiken om de juistheid van de beslissing van het Hof alsnog te bestrijden. Bovendien heeft Google in deze procedure de authenticiteit van de overgelegde diploma’s, brieven waarmee diverse instanties de diploma’s van [verzoeker] zouden hebben gewaardeerd of andere bescheiden waaruit blijkt dat [verzoeker] met een proefschrift bezig is (geweest), voldoende gemotiveerd betwist. Tegenover die betwisting heeft [verzoeker] zijn stelling vervolgens onvoldoende nader toegelicht of onderbouwd, zodat de juistheid van de stelling van [verzoeker] niet is komen vast te staan. De inhoud van de bestreden zoekresultaten zijn, gelet op het debat tussen partijen in deze procedure, dus niet evident onjuist en dus relevant voor het publiek en nog steeds actueel.
4.17.
Verder is van belang dat [verzoeker] een – niet onbekend – schrijver is, waardoor hij als een publiek persoon wordt beschouwd. Dit wordt door hemzelf ook niet weersproken. Uit de door [verzoeker] overgelegde correspondentie blijkt dat hij nog steeds als schrijver wenst verder te gaan. Hij heeft uitgeverijen benaderd om zijn werken te publiceren, die zijn verzoek vervolgens hebben afgewezen (mede) door hetgeen zij via Google Search over [verzoeker] te weten zijn gekomen. Daarnaast volgt uit de overgelegde correspondentie dat [verzoeker] ook als docent aan de slag wil. Hij heeft diverse malen gesolliciteerd naar een functie als docent en heeft zich in 2016 voor de masteropleiding leraar VHO in maatschappijleer aangemeld. Gelet op de professie van [verzoeker] en zijn wens om ook als docent aan de slag te gaan, zijn de beschuldigingen over plagiaat en het ten onrechte voeren van academische titels dan ook een onderwerp van maatschappelijk debat. Het publiek heeft er belang bij om (journalistieke) berichtgeving, uit verschillende bronnen hieromtrent, te kunnen vinden en daarmee een eigen afweging te kunnen maken. De omstandigheid dat [verzoeker] door de berichtgeving mogelijk niet aan de slag kan als schrijver en/of docent leidt dus niet tot een andere uitkomst. De afwijzende reacties op de sollicitaties van [verzoeker] illustreren ook het belang dat (mogelijke) werk- en opdrachtgevers in de branche waarin [verzoeker] werk zoekt hechten aan het, via zoekresultaten, vinden van publicaties over zijn persoon.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het belang van Google en het belang van internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten prevaleert boven het belang van [verzoeker] .
Bijzondere persoonsgegevens
4.19.
Ten slotte stelt [verzoeker] dat er sprake is van een door artikel 16 Wbp verboden verwerking van bijzondere persoonsgegevens. [verzoeker] heeft echter niet nader onderbouwd welke bijzondere persoonsgegevens van hem worden verwerkt. Voor zover [verzoeker] daarmee de zoekresultaten bedoelt waarin melding wordt gemaakt over de aangifte van [A] tegen hem, slaagt het beroep in onderhavig geschil niet. Het van toepassing verklaren van artikel 16 Wbp op (exploitanten van) zoekmachines zou neerkomen op een verbod voor dergelijke (exploitanten van) zoekmachines om aan het publiek zoekresultaten te tonen van bronmateriaal met strafrechtelijke persoonsgegevens. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de belangrijke maatschappelijke functie die zoekmachines in het huidige informatietijdperk vervullen door het ontsluiten van informatie op het internet, hetgeen mede gelet op het algemene belang onaanvaardbaar zou zijn.
Slotsom
4.20.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan het verzoek van [verzoeker] niet worden gehonoreerd. Het verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.21.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Google worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punten x tarief € 543,00)
Totaal € 1.712,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Google tot op heden begroot op € 1.712,00;
5.3.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.K. Fung Fen Chung en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2018. [1]

Voetnoten

1.type: AS/4879