ECLI:NL:RBMNE:2018:5567

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16.659799-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met een baksteen en schroevendraaier

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juli 2017 in Hilversum heeft geprobeerd een buurman van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict, met een baksteen meerdere keren op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een schedelbreuk. De verdachte is ook beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een schroevendraaier, maar deze beschuldiging is niet bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan neurocognitieve stoornissen en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte in verminderde mate strafbaar is, maar heeft toch een stevige straf opgelegd vanwege de ernst van het feit. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder het meewerken aan beschermd wonen en een meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.659799-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 oktober 2017, 28 december 2017, 27 maart 2018, 29 mei 2018,
7 augustus 2018 en 30 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
Primair:
op 18 juli 2017 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door met een baksteen, althans een hard en zwaar voorwerp, tegen/op het hoofd, althans het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan/te gooien;
Subsidiair:
op 18 juli 2017 te Hilversum [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een baksteen, althans een hard en zwaar voorwerp, tegen/op het hoofd, althans het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan/te gooien;
Meer subsidiair:
op 18 juli 2017 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een baksteen, althans een hard en zwaar voorwerp, tegen/op het hoofd, althans het gezicht, althans het lichaam van die [slachtoffer] te slaan/te gooien;
2.
Primair:
op 18 juli 2017 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een schroevendraaier/priem, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de kuit, althans het onderbeen van die [slachtoffer] te steken/snijden;
Subsidiair:
op 18 juli 2017 te Hilversum [slachtoffer] heeft mishandeld door met een schroevendraaier/priem, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de kuit, althans het onderbeen van die [slachtoffer] te steken/snijden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte, door met een baksteen op het hoofd en daarmee de hersenen van aangever te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door dit handelen zou komen te overlijden. Het bij aangever aangetroffen letsel past daar ook bij. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het steken met een puntig voorwerp in een onderbeen ook in andere zaken is gekwalificeerd als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In een onderbeen lopen vele pezen en spieren, waar met een puntig voorwerp en een bewegend slachtoffer, ernstig letsel kan worden veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood en, mocht de rechtbank dit anders zien, er evenmin sprake was van een bewuste aanvaarding van die kans door verdachte. Door de psychische toestand van verdachte ten tijde van het handelen ontbrak hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Voor zover de rechtbank aan het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde toe zou komen, heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van onvoldoende wettig, laat staan overtuigend, bewijs. De verklaring dat aangever is gestoken met een schroevendraaier wordt door geen enkel ander dossierstuk onderbouwd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor feit 1 primair [1]
Op 19 juli 2017 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van zware mishandeling gepleegd op 18 juli 2017 te [woonplaats] door zijn buurman van de [adres] . Zijn buurman heet [voornaam van verdachte] […] , althans zo noemt hij zichzelf. Op zijn voordeur staat de naam [achternaam die lijkt op de achternaam van verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ). [slachtoffer] voelde een harde klap tegen de bovenkant van zijn hoofd. Hij voelde een erge pijn in zijn hoofd. Op een schaal van 1 tot 10 was dit een 9. Als 10 de ergste pijn is. Daarna voelde hij nog 3, iets lichtere maar gemenere klappen weer op de bovenkant van zijn hoofd. Op een schaal van 1 tot 10 waren deze klappen een 7,5. Het voelde alsof alle 4 de klappen met een voorwerp werden gegeven. Een vuist kan niet zo hard of puntig zijn. [2]
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 18 juli 2017 heeft gezien dat [voornaam die lijkt op de voornaam van verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) een baksteen van de trap pakte met zijn rechterhand. [voornaam van slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) lag op de grond en zij zag dat [voornaam die lijkt op de voornaam van verdachte] minimaal vier maal op het hoofd sloeg van [voornaam van slachtoffer] met de baksteen. Zij zag dat [voornaam die lijkt op de voornaam van verdachte] hard sloeg en dat er bloed uit het hoofd van [voornaam van slachtoffer] kwam. [3]
Uit een letselverklaring van 20 juli 2017 volgt dat op 18 juli 2017 onder meer de volgende diagnose bij [slachtoffer] is gesteld: een schedelbreuk met bloed op de hersenen, dubieuze fractuur van het jukbeen en enkele verwondingen op het hoofd. [4]
Ter terechtzitting van 7 augustus 2018 heeft verdachte verklaard dat hij de baksteen heeft gepakt en heeft geslagen op het gezicht van [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen
Aanmerkelijke kans
De vraag of er sprake is van een aanmerkelijke kans moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht vormen gezichtspunten bij de beoordeling daarvan, terwijl het in alle gevallen moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Zie in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige] volgt dat verdachte minimaal vier keer met een baksteen op het hoofd van aangever heeft geslagen. Uit beide verklaringen blijkt ook dat verdachte dit met kracht heeft gedaan. Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop dergelijk geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangever door dit handelen van verdachte zou komen te overlijden.
Bewuste aanvaarding
De vraag is vervolgens of verdachte deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Sommige gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Zie ook in dit verband voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2003.
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte, namelijk het minimaal vier keer met kracht slaan op het hoofd van aangever, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op dodelijk letsel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
De raadsman heeft opgeworpen dat verdachte, gelet op zijn psychische toestand, de aanmerkelijke kans niet bewust kán hebben aanvaard. De rechtbank overweegt dat bij een dergelijk verweer vooropgesteld moet worden dat zo'n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake (Hoge Raad 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226).
Uit het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 10 juli 2018 dat is opgemaakt over de persoon van verdachte, blijkt onder meer dat er bij verdachte sprake is van forse neurocognitieve stoornissen, een stoornis in alcoholgebruik, een licht verstandelijke beperking en epilepsie. Ook blijkt uit het rapport dat deze stoornissen speelden ten tijde van de tenlastegelegde feiten en zijn gedragskeuzes en gedragingen op dat moment hebben beïnvloed. Door de neurocognitieve stoornissen zijn de oplossingsvaardigheden van verdachte beperkt. Daarnaast is er sprake van impulsiviteit. Bovendien is duidelijk dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde meerdere eenheden wijn had gedronken. Van alcohol is bekend dat dit een remmende werking heeft op de impulscontrole. Verder wordt in het rapport overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de realiteitstoetsproblemen van invloed zijn geweest ten tijde van het laste gelegde. Ook zijn er geen aanwijzingen dat verdachte in de war was, in die zin dat hij ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch zou zijn. Dit leidt tezamen tot het advies om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande niet volgt dat verdachte ten tijde van het laste legde ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Verdachte voelde zich mogelijk beperkt in zijn oplossingsvermogen en was eerder geneigd om toe te geven aan zijn impulsen (al dan niet versterkt door zijn alcoholinname), maar niet blijkt dat ten tijde van het laste gelegde sprake was van realiteitstoetsproblemen of dat hij anderszins zo verward was dat verdachte niet wist wat hij aan het doen was.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden. De verweren van de raadsman worden verworpen.
Vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever met een schroevendraaier heeft gestoken. Enkel aangever heeft over het steken met een schroevendraaier verklaard. Deze verklaring wordt niet ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Zij heeft alleen verklaard over het slaan met de baksteen. Voorts blijkt niet uit het dossier dat er een schroevendraaier in de buurt is gevonden, laat staan nader is onderzocht. Verder blijkt uit de letselverklaring van aangever dat “de rechter kuit een scherpe verwonding toont van 1 cm”. Dit is niet zodanig duidelijk (omschreven) letsel dat dit enkel bij het steken met een schroevendraaier zou passen. Gelet op deze feiten en omstandigheden zal de rechtbank verdachte van het hem onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
Primair
op 18 juli 2017 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een baksteen meermalen tegen/op het hoofd, althans tegen/op het gezicht, van die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn onder meer de volgende rapporten opgemaakt:
˗ een Pro Justitia rapport van psychiatrisch onderzoek van 21 oktober 2017, opgemaakt door G.H.E. van Hoecke, psychiater, waarin onder andere is geadviseerd om verdachte ter observatie te laten opnemen in het [instelling 1] ( [instelling 1] );
˗ een Pro Justitia rapport van psychologisch onderzoek van 19 oktober 2017, opgemaakt door drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog, waarin onder andere is geadviseerd om verdachte ter observatie te laten opnemen in het [instelling 1] ;
˗ een Pro Justitia rapport van neuropsychologisch onderzoek van 19 oktober 2017, opgemaakt door drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog;
˗ een rapport van het NIFP van 10 juli 2018, opgemaakt door A.W.M.M. Stevens, psychiater, en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog, betreffende de observatie van verdachte in het [instelling 1] .
Uit het laatstgenoemde rapport van het NIFP blijkt onder meer dat er bij verdachte sprake is van forse neurocognitieve stoornissen, waarbij het ongeval in 2000 een duidelijke “knik” heeft veroorzaakt in het functioneren van verdachte. Naast deze neurocognitieve stoornissen is er sprake van een stoornis in alcoholgebruik, een licht verstandelijke beperking en epilepsie. Deze stoornissen speelden ten tijde van de tenlastegelegde feiten en beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen op dat moment. Verdachte was daardoor onvoldoende in staat zijn wil in vrijheid te bepalen. Daarom wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies op de daarvoor in het rapport genoemde gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat het onder 1 primair bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Nu er verder geen feiten en omstandigheden zijn die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van dit feit volledig uitsluiten, acht de rechtbank de verdachte in zoverre strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege op te leggen. Kort samengevat heeft de officier van justitie daartoe aangevoerd dat er sprake is van een ernstig feit en van een stoornis bij verdachte. Indien er geen adequaat toezicht en begeleiding is, is de kans op recidive hoog. Verdachte kan zich echter niet aan voorwaarden houden. Dit maakt dat een dwangkader noodzakelijk is.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, mocht het tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf komen, deze te maximeren conform de lengte van het voorarrest. Eventueel kan daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door het [instelling 1] en niet zoals voorgesteld door de reclassering. Verdachte heeft tijdens het hele proces aangegeven mee te willen werken aan de bijzondere voorwaarden van meldplicht en beschermd wonen. De raadsman verzoekt de rechtbank voorts het reclasseringstoezicht op te dragen aan de [instelling 2] in [vestigingsplaats] . Zij zijn gespecialiseerd in het soort zorg dat verdachte nodig heeft. Bovendien zit [instelling 2] in de buurt van het netwerk van verdachte, hetgeen zo belangrijk is voor zijn stabiliteit. De raadsman acht de maatregel van TBS niet aan de orde, nu geen van de bij verdachte betrokken gedragskundigen dit heeft geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Naar aanleiding van een conflict met zijn buurman heeft hij hem minimaal vier keer met kracht met een baksteen op zijn hoofd geslagen. Door zodanig te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, zelfs zodanig dat het slachtoffer daaraan had kunnen overlijden. Verdachte is pas gestopt op het moment dat zijn buurvrouw ingreep. Het is dus niet aan het handelen van verdachte te danken dat het slachtoffer geen zwaarder letsel heeft opgelopen.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 juni 2018, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de hiervoor onder 7 genoemde rapportages.
Uit het Pro Justitia rapport van psychiatrisch onderzoek van 21 oktober 2017 volgt dat er nog geen zekerheid is over het feitelijke functioneringsniveau van verdachte. Het is niet ondenkbaar dat verdachte langdurig goed heeft gefunctioneerd in zijn begeleide woonvorm en op zijn werkplaats omdat hij in bepaalde routines kan vervallen, maar dat hij een grens heeft bereikt in cognitief verval, waarbij ernstig impulsief gedrag vaker voor kan komen. Daarom wordt verdachte idealiter eerst klinisch onderzocht in het [instelling 1] of een FPA om te observeren hoe zijn huidige functioneringsniveau is en de grootte van de kans op herhaling van impulsief dan wel agressief gedrag. Indien haalbaar, kan verdachte begeleid worden naar een begeleide woonvorm met een hoger toezicht niveau. Indien dit niet haalbaar zal blijken, dan dient verdachte langdurig te verblijven in een klinische setting. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan dan worden overwogen. Een dergelijke maatregel is echter kort gelet op de chronische problematiek van verdachte. Om derden te beschermen kan daarom de maatregel van TBS worden overwogen.
Uit het Pro Justitia rapport van psychologisch onderzoek van 19 oktober 2017 komt een gelijkluidend beeld naar voren. Er staat beschreven dat het lastig is om op klinische basis een inschatting te maken van het recidiverisico. Daarom wordt geadviseerd om verdachte op te laten nemen ter klinische observatie, om na te kunnen gaan wat zijn dagelijkse niveau functioneren is en of en in hoeverre er bij hem sprake is van een verdergaand cognitief verval en een daarmee samenhangende verhoogde kans op agressie. Mocht uit observatie blijken dat daarvan geen sprake is, dan zou toegewerkt kunnen worden naar een begeleide woonvorm met een hoger niveau van toezicht. Daarnaast zou het goed zijn indien verdachte ambulante behandeling wordt geboden waarin aandacht wordt besteed aan het adequaat leren omgaan met c.q. beheersen van negatieve gevoelens en agressieve impulsen. Mocht uit de klinische observatie blijken dat er wel sprake is van een progressieve cognitieve deterioratie, dan zou vanuit veiligheidsoogpunt een maatregel van TBS met dwangverpleging kunnen worden overwogen. Tegelijkertijd is de rapporteur ervan doordrongen dat verdachte nooit eerder een ernstig geweldsdelict heeft gepleegd, zodat de maatregel van TBS pas dient te worden geadviseerd als alles is geprobeerd en er geen alternatieven meer voorhanden zijn.
Gelet op voornoemde adviezen heeft de rechtbank besloten verdachte te laten observeren in het [instelling 1] . Naar aanleiding van deze observatie is de eerder genoemde rapportage van het NIFP van 10 juli 2018 opgemaakt. Daarin wordt in het psychologisch onderzoek onder meer geconcludeerd dat zonder enige twijfel kan worden gesproken van een ernstig en algeheel cognitief verval en gedragsverandering als gevolg van met name de neurologische schade die verdachte heeft opgelopen bij het ongeluk in 2000. Overigens dient gezegd te worden dat het (chronisch) neurologisch toestandsbeeld stabiel is over de jaren. Dit laatste wordt ook vastgesteld in het psychiatrisch onderzoek. Daarin staat vermeld dat, hoewel er sprake is van intellectueel verval, er geen sprake lijkt te zijn van progressieve achteruitgang.
Verder wordt in het rapport geconcludeerd dat het recidiverisico op grond van historische items, klinische items en toekomstige items matig tot hoog is. Als beschermende factoren komt naar voren zijn eigen woonplek, zijn werk bij de [bedrijfsnaam] en een klein, maar wel zeer steunend netwerk. Het beeld dat op basis van de risico-instrumenten ontstaat, verdient enige nuancering. Verdachte is een cognitief zeer beperkte man zonder voorgeschiedenis van ernstig geweld. Gezien de neurocognitieve beperkingen en het in het algemeen, binnen de kaders waarin verdachte voor het ten laste gelegde functioneerde, rustig functioneren van verdachte, is het recidiverisico vooral afhankelijk van situationele factoren. Als verdachte geen obstakels tegenkomt, dan is het recidiverisico laag, maar als hem onverwachte gebeurtenissen overkomen, dan kan verdachte het niet meer overzien en ontbeert hij adequate coping-mechanismen en zou hij wederom agressief kunnen reageren. Als de genoemde beschermende factoren weg zouden vallen, dan zal het recidiverisico hoger worden, daar verdachte zonder externe structuur zijn leven niet zelfstandig op de rit kan krijgen.
Behandeling wordt niet nodig geacht, nu er sprake is van een niet behandelbare neurocognitieve stoornis met een licht verstandelijke beperking. Wel is toezicht op het gebruik van de voorgeschreven medicatie en op het alcoholgebruik van verdachte noodzakelijk. Bij licht tot matig, dat wil zeggen gebruik van 1 á 2 eenheden alcohol, wordt ingeschat dat het recidiverisico niet verhoogd zal zijn, doch excessief gebruik zal het recidiverisico doen toenemen. Binnen een gestructureerde omgeving (in de zin van duidelijke begeleiding, dagbesteding, een vaste woonplek) met voorwaarden voor maximaal matig gebruik van alcohol en gebruik van voorgeschreven medicatie wordt het recidiverisico hanteerbaar geacht.
Gezien de afhankelijkheid van externe structuur adviseren zij verdachte in een beschermde woonvorm te laten wonen met voldoende begeleiding. Daarnaast is het bieden van dagbesteding van groot belang. Dit zou binnen de bijzondere voorwaarden bij een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf te realiseren zijn. Zo niet, dan kan het hulpverleningstraject in het kader van de vervroegde invrijheidsstelling aan het eind van zijn detentie worden gerealiseerd.
Uit observaties op de afdeling en het zich kunnen houden aan werkafspraken (de [bedrijfsnaam] ) en afspraken met zijn kleine, maar steunende netwerk (voornamelijk mevrouw [A] ) blijkt dat verdachte goed is aan te sturen en dat hij, ondanks zijn beperkingen op neurocognitief gebied, in staat is zich aan eventueel op te leggen voorwaarden te houden. Van belang is dat voldoende toezicht wordt gehouden op de naleving van de afspraken, waarbij volledige abstinentie van alcohol niet noodzakelijk lijkt.
Uit het rapport van de Reclassering Nederland van 24 oktober 2018 en de aanvulling daarop door [B] , reclasseringsmedewerker, ter terechtzitting van 30 oktober 2018, blijkt dat de reclassering eerst plaatsing bij een kliniek noodzakelijk acht. Vanuit daar kan verdachte worden doorgeleid naar beschermd wonen. Het probleem is echter dat die klinieken verwachten dat verdachte stopt met drinken. Dit is voor verdachte echter geen optie. Daarnaast kan de reclassering onvoldoende uit de voeten met de huidige diagnose door het [instelling 1] . Mogelijk is er sprake van Korsakov bij verdachte en zo ja, dan dient hij daarvoor behandeling te krijgen. Nu dit niet duidelijk is vormt dit een extra obstakel voor klinieken om verdachte te accepteren.
De rechtbank overweegt dat uit het advies van het NIFP blijkt dat het recidiverisico voldoende kan worden ingeperkt indien verdachte in een beschermde woonvorm wordt geplaatst met voldoende begeleiding. Daarbij is van belang dat verdachte structuur wordt geboden en er voorwaarden worden gesteld over zijn maximale alcoholgebruik. Dit kan volgens het NIFP worden gerealiseerd in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het NIFP heeft er ook voldoende vertrouwen in dat verdachte zich aan deze voorwaarden kan houden.
Gelet op dit advies acht de rechtbank de maatregel van TBS, zoals gevorderd door de officier van justitie, niet passend voor verdachte. In plaats daarvan zal de rechtbank aan verdachte een, gelet op de ernst van het feit, stevige gevangenisstraf opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door het NIFP.
De rechtbank volgt daarbij niet het advies op van de reclassering om eerst nader onderzoek naar de diagnostiek te laten doen. Uit het advies van het NIFP blijkt duidelijk dat zij Korsakov niet aannemelijk achten (o.a. pagina 27 en 40). Tevens zal de rechtbank verdachte niet de bijzondere voorwaarde opleggen van plaatsing in een klinische setting, nu het NIFP dit niet noodzakelijk heeft geacht. De begeleiding van verdachte zal de rechtbank voorts, overeenkomstig de wens van de verdediging, opdragen aan de [instelling 2] te [vestigingsplaats] . Hierbij weegt de rechtbank mee dat in het rapport van het NIFP het belang van de beschermende factoren, zoals zijn werk bij de [bedrijfsnaam] en zijn kleine ondersteunende netwerk, wordt onderstreept.
Voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf neemt de rechtbank de richtlijnen van het OM en hetgeen in gelijksoortige zaken wordt opgelegd als uitgangspunt. Daaruit blijkt dat gemiddeld genomen een gevangenisstaf wordt opgelegd voor de duur van tussen de 24 en 42 maanden, al dan niet voor een deel voorwaardelijk.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden, waaronder het feit dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 26 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Zoals hiervoor overwogen zullen daaraan de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door het NIFP, namelijk meewerken aan beschermd wonen en een meldplicht bij de [instelling 2] te [vestigingsplaats] . De tijd die verdachte nog rest tot zijn invrijheidstelling biedt de Reclassering de mogelijkheid een plek voor verdachte te realiseren bij een instelling voor beschermd wonen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 26 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen twee dagen na invrijheidstelling zal melden bij de [instelling 2] te [vestigingsplaats] ( [adres] ), en voorts zich zal blijven melden zo frequent en zolang de [instelling 2] dit noodzakelijk acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten een instelling voor beschermd wonen, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven, ook indien dit betreft zijn alcoholinname en zijn medicatiegebruik, en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de [instelling 2] heeft opgesteld, zolang de [instelling 2] dit noodzakelijk acht;
- waarbij de [instelling 2] opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 november 2018.
Mr. Haeck is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (met) een baksteen, althans een hard en zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd, althans tegen/op het gezicht, althans tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk met bloed op het hersendak, een fractuur van het jukbeen, twee ribfracturen, een gedeeltelijke klaplong), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (met) een baksteen, althans met een hard en zwaar voorwerp, meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd, en/of tegen/op het gezicht en/of tegen/op het lichaam te slaan/te gooien;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met) een baksteen, althans een hard en zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd en/of tegen/op het gezicht en/of tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
Primair
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een schroevendraaier/priem, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de kuit, althans in het (onder)been van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een schroevendraaier/priem, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de kuit, althans in het (onder)been heeft gestoken/gesneden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juli 2017, genummerd 2017221703, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd p. 1 t/m 43. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 9.
3.Pagina 19.
4.Pagina 40.