ECLI:NL:RBMNE:2018:5545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
UTR 17/4960 en UTR 17/5362
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunningen voor werkzaamheden en bouwen in Stichtse Vecht

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 17/4960 en UTR 17/5362, waarbij de rechtbank de beroepen van eiseres ongegrond verklaarde. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werkzaamheden en het bouwen van een woning in de gemeente Stichtse Vecht. De rechtbank oordeelde dat de grondwerkzaamheden op het perceel geen onevenredige aantasting van de te beschermen waarden op grond van het bestemmingsplan met zich meebrachten. De rechtbank stelde vast dat de vergunninghouder gebruik had kunnen maken van een eerder verleende ontheffing voor de maximale bouwhoogte en dat de aangevoerde beroepsgronden van eiseres niet voldoende waren om de vergunning te weigeren. De rechtbank concludeerde dat eiseres als belanghebbende kon worden aangemerkt, ondanks dat zij geen zicht had op de vergunde activiteiten en haar woning te koop stond. De rechtbank oordeelde dat de vergunningen terecht waren verleend en dat de beroepsgronden van eiseres niet slaagden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/4960 en UTR 17/5362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: A. Emmelot).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[A] en [B], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.J. van Nuland.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan
[A] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden op het perceel [adres 1] te [woonplaats] (het perceel).
Bij besluit van 18 oktober 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiseres het primaire besluit I ingetrokken, voor zover het ziet op de verharding van het perceel met 74 m2. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit I, met aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Bij besluit van 6 oktober 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen, te weten het aanpassen van de gevels en het plaatsen van zonnepanelen op de wagenberging op het perceel.
Bij besluit van 14 november 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het primaire besluit II, met aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 17/4960 respectievelijk nummer 17/5362.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar partner [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [D] , toezichthouder bij de gemeente Stichtse Vecht. Vergunninghouder en [B] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres woont op het perceel [adres 2] te [woonplaats] . Dit perceel grenst aan het perceel, waar vergunninghouder en [B] wonen.
Op 26 juli 2010 is aan vergunninghouder een bouwvergunning met ontheffing verleend voor de bouw van een wagenberging op het perceel. In 2015 is vergunninghouder gestart met het bouwen van de wagenberging. In december 2015 heeft verweerder, na melding door eiseres, een bouwstop opgelegd in verband met de bouwhoogte. Naar aanleiding daarvan heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het herstel van het terrein, bestaande uit het weghalen en terugbrengen van grond ten behoeve van herstel van de verharding. Dit heeft geleid tot het primaire besluit I en het bestreden besluit I. Voorts heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor gevelaanpassing aan en plaatsing van zonnepanelen op het zomerhuis annex wagenberging. Dit heeft geleid tot het primaire besluit II en bestreden besluit II.
De grondwerkzaamheden en de bouw van de wagenberging vinden plaats nabij de grens met het perceel van eiseres.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van eiseres
2. Door derde-partijen is naar voren gebracht dat eiseres geen belanghebbende is bij de bestreden besluiten, omdat zij vanuit haar woning geen zicht heeft op de elementen welke de vergunningverleningen betreffen en meer dan 25 meter van het vergunde object af woont. Voorts staat het huis van eiseres te koop. Ter zitting is ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), slechts aangeduid als zijnde van juni 2018.
3. Vast staat dat het perceel [adres 2] te [woonplaats] grenst aan het perceel. Volgens vaste rechtspraak van de ABRS is de bewoner en/of eigenaar van een perceel dat grenst aan het perceel waarop de vergunde activiteit plaatsvindt, belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontbreken van zicht op de activiteiten en het te koop staan van de woning maken dat niet anders. De door derde-partijen genoemde uitspraak van de ABRvS - de rechtbank gaat ervan uit dat is bedoeld: de uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1960 -, waarin is overwogen dat er gevolgen van enige betekenis moeten zijn, wil sprake zijn van belanghebbendheid, ziet niet op de bewoner/eigenaar van het aangrenzend perceel. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de ABRvS van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2455.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres belanghebbende is bij de bestreden besluiten.
Beoordeling van bestreden besluit I (aanlegvergunning)
4. Eiseres voert aan dat verweerder de aanlegvergunning niet had mogen verlenen. Er wordt namelijk uitgegaan van onjuiste gegevens ten aanzien van het 0-peil. De vergunning wordt gebruikt voor het ophogen van het maaiveld om een te hoge betonplaat te realiseren en daarop een te hoog bouwwerk te legaliseren. Verder is de vergunning ten onrechte verleend voor het afgraven en terugbrengen van gronden, terwijl er niet is/wordt afgegraven.
Tot slot voert eiseres aan dat de oppervlaktematen op de tekeningen voor de verhardingen onjuist zijn, aangezien er meer dan 74 m2 wordt verhard.
5. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
Artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
6.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat bij het bestreden besluit de omgevingsvergunning voor de verharding van 74 m² is ingetrokken, omdat daarvoor op grond van het geldende bestemmingsplan geen vergunning nodig is. De bezwaren van eiseres op dit punt kunnen door de rechtbank daarom niet in de beoordeling van de verleende omgevingsvergunning worden betrokken. Dit laat onverlet dat vergunninghouder bij het aanbrengen van de verharding niet in strijd met de bestemmingsplanregels mag handelen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
6.2
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat er niet is/wordt afgegraven en daarom de vergunning niet had mogen worden verleend, is de rechtbank van oordeel dat verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals die wordt ingediend. Dat heeft verweerder gedaan. Verweerder heeft bij het beslissen op de aanvraag geen ruimte om daarbij te betrekken of, en op welke wijze, de werkzaamheden die worden vergund, worden uitgevoerd. Dit kan pas aan de orde komen bij de handhaving. Deze beroepsgrond slaagt dus ook niet.
6.3
Met betrekking tot de overige beroepsgronden van eiseres overweegt de rechtbank het volgende.
6.3.1
De vergunde werkzaamheden worden uitgevoerd op gronden waarop ingevolge het geldende bestemmingsplan [plaatsnaam] (het bestemmingsplan) de enkelbestemmingen ‘Wonen’ en ‘Agrarisch’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde Beschermd stads- en dorpsgezicht’ en ‘Waarde Cultuurhistorie’ rusten.
6.3.2
Op grond van artikel 19.1.1 van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, is een aanlegvergunning vereist voor het afgraven en ophogen van gronden met de bestemming Beschermd dorpsgezicht. In artikel 19.3.1 is bepaald dat de werkzaamheden alleen toelaatbaar zijn als de te beschermen waarden niet onevenredig worden aangetast.
In artikel 16 van het bestemmingsplan staat dat het bij de “Waarde Beschermd stads- en dorpsgezicht’ gaat om de met het beschermd stads- en dorpsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden, zoals nader omschreven in de toelichting bij de aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht, alsmede de landschappelijke waarden.
6.3.3
Verweerder stelt zich, mede op grond van adviezen van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit Mooisticht, een intern landschapsadvies en een advies van Landschap Erfgoed Utrecht, op het standpunt dat de in artikel 16 van het bestemmingsplan genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast door de grondwerkzaamheden. De rechtbank constateert dat dit door eiseres ook niet wordt betwist. De beroepsgronden van eiseres zien alle op (de juistheid van) het 0-peil en de hoogte van de wagenberging. Wat eiseres aanvoert kan echter, gelet op de toepasselijke regels in de Wabo en het bestemmingsplan, voor verweerder geen grond zijn voor het weigeren van de aanlegvergunning.
De beroepsgronden van eiseres slagen daarom niet.
Beoordeling van bestreden besluit II (vergunning gevelaanpassing/zonnepanelen)
7. De rechtbank stelt voorop dat eiseres en verweerder beiden ter zitting het standpunt hebben ingenomen dat de verleende omgevingsvergunning ook ziet op een te realiseren verdiepingsvloer. De rechtbank stelt vast dat de tekst van de aanvraag en de omschrijving in het primaire besluit II en het bestreden besluit II enkel over gevelaanpassing en plaatsing van zonnepanelen spreken, maar dat uit de bij de aanvraag behorende – en dus van de vergunning deel uitmakende – tekeningen blijkt dat tevens sprake is van een verdiepingsvloer, die niet is vergund in 2010. De rechtbank volgt eiseres en verweerder daarom in hun standpunt dat het primaire besluit II en het bestreden besluit II ook zien op het realiseren van deze verdiepingsvloer.
8. Eiseres voert aan dat verweerder de vergunning gevelaanpassing/zonnepanelen niet had mogen verlenen. Die vergunning heeft tot doel gehad de illegaal te hoog gebouwde wagenberging te legaliseren. Eiseres wijst er in dit verband op dat er een discrepantie is tussen de tekeningen bij de aanlegvergunning en de tekening ten behoeve van de ontheffing in 2010 ten aanzien van het 0-peil. Op grond van vaste jurisprudentie is volgens eiseres ophoging van het maaiveld ter legalisatie van een te hoog bouwwerk verboden.
9. De rechtbank stelt vast dat deze grond er op neer komt dat de hoogte van het peil en de bouwhoogte van de wagenberging op de tekeningen bij de aanvraag niet kloppen. De verleende omgevingsvergunning heeft echter geen betrekking op het peil en de bouwhoogte. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
10. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend met gebruikmaking van de in 2010 verleende ontheffing. Eiseres verwijst hiervoor naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften.
11. Verweerder meent dat geen nieuwe procedure voor de afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Er is hier sprake van wijzigingen van ondergeschikte aard in het oorspronkelijke bouwplan, dat nog in uitvoering is. Er kan dus niet gesproken worden van een nieuw bouwplan. Daarom is de in 2010 verleende ontheffing nog toepasbaar op de wijzingen.
12.1
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS (onder andere de uitspraak van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9516) kan niet als eenmaal met vrijstelling een bouwvergunning is verleend, op basis van dezelfde vrijstelling nadien voor een nieuw bouwplan bouwvergunning worden verleend.
12.2
De besluitvorming door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met deze rechtspraak. Uit de genoemde rechtspraak volgt dat een
nieuwbouwplan niet met een vrijstelling, horend bij een eerdere bouwvergunning, kan worden vergund. Hier gaat het echter om wijzigingen in een al met ontheffing vergund bouwplan, dat nog in uitvoering is. De wijzigingen zijn voorts naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikte aard. Gelet hierop is geen sprake van een nieuw bouwplan. Een nieuwe procedure om af te wijken van het bestemmingsplan was dan ook niet nodig.
Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond niet.
13. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, komt de rechtbank niet meer toe aan de door derde-partijen opgeworpen vraag of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan gegrondverklaring van het beroep.
14. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.