ECLI:NL:RBMNE:2018:5245

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
16/652555-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekenbaarheid na mishandeling met een vork

Op 30 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. De verdachte, geboren in 1993 in Mexico en thans gedetineerd in Vught, werd beschuldigd van het proberen om een verpleegkundige, aangeduid als [slachtoffer], van het leven te beroven, dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juli 2018 in Utrecht met een vork in de schouder van het slachtoffer heeft gestoken, wat resulteerde in letsel en pijn. Tijdens de zitting op 16 oktober 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij in een psychose verkeerde en stemmen hoorde, wat zijn gedrag beïnvloedde.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag of zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldigingen, maar heeft wel vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Gezien de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewezen verklaarde niet aan hem kan worden toegerekend. Hierdoor werd de verdachte niet strafbaar geacht en ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank heeft daarnaast besloten dat de verdachte voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis moet worden geplaatst, om hem de noodzakelijke behandeling te bieden. Dit besluit is genomen op basis van rapporten van forensische deskundigen die de ernstige psychische problematiek van de verdachte hebben vastgesteld. De rechtbank heeft de maatregel opgelegd op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veiligheid van de samenleving voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/652555-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] (Mexico),
thans gedetineerd te Vught PPC – te Vught.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Beumer-Gonggrijp en van hetgeen verdachte en mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 3 juli 2018 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair: op 3 juli 2018 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
meer subsidiair: op 3 juli 2018 [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit, de poging zware mishandeling , wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primaire en subsidiaire dient te worden vrijgesproken, nu niet uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [slachtoffer] met een vork heeft gestoken en daarbij opzet had op haar dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel. Daartoe heeft de raadsman onder meer betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat er met kracht is gestoken, onder verwijzing van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2013 [1] , en heeft hij geconcludeerd dat verdachte voor deze onderdelen dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen [2]
Een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] voor zover inhoudende: [3]
Uitwendig waargenomen letsel:
Krabverwonding t.h.v. li schouder/sleutelbeen, 2 wondjes.
Uitwendig bloedverlies: ja [4]
De aangifte van [aangever] namens [slachtoffer] voor zover inhoudende: [5]
Vandaag dinsdag 3 juli 2018, werd ik gebeld door [slachtoffer] , een medewerker van de afdeling A2 volwassenen.(…) Ik hoorde dat [slachtoffer] vertelde dat ze door een patiënt in haar schouder was gestoken en dat ze hier licht verwondingen aan had overgehouden. Ik hoorde dat het om patiënt [verdachte] [ging]. [6]
De verklaring van getuige [slachtoffer] voor zover inhoudende: [7]
Ik ben werkzaam als verpleegkundige (…) te Utrecht. [8] Op het moment dat de collega omgedraaid was zag ik dat verdachte met zijn rechterhand iets uit zijn zak haalde.(…) Ik zag dat verdachte direct zijn rechterarm hief en ….een stekende beweging maakte richting mijn linkerschouder. Ik voelde direct een stekende pijn in mijn linkerschouder. (…) Ik weet dat 1 vork uit de handen van verdachte is gehaald en de andere uit zijn broekzak. [9]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van deze rechtbank van 16 oktober 2018:
Ik heb een vork uit mijn zak gehaald, daarmee heb ik haar gestoken op de schouder. Ik zat in een psychose en hoorde stemmen. [10]
4.3.2.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
4.3.2.1. Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Primair – poging doodslag / zware mishandeling
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een bewezenverklaring van het (voorwaardelijk) opzet op het dodelijk verwonden van het slachtoffer. De rechtbank heeft bij dit oordeel als volgt overwogen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij stekende bewegingen heeft gemaakt naar het slachtoffer om aandacht te vragen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om het slachtoffer dodelijk te verwonden of zwaar te mishandelen met de vork. Ook de uiterlijke verschijningsvormen rechtvaardigen niet de conclusie dat verdachte het volle opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.
Wat betreft het voorwaardelijke opzet overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft [slachtoffer] met een vork gestoken bij het sleutelbeen. Als gevolg van deze handeling heeft [slachtoffer] pijn ondervonden en waren er krabwondjes in haar nek te zien. Ook de geneeskundige verklaring spreekt over krabwondjes en uit de foto van het letsel in het dossier blijkt dat het letsel bestaat uit twee kleine rode puntjes.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat er met kracht is gestoken. De verklaring van aangeefster hierover wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen, terwijl het opgelopen letsel – krabwondjes en twee kleine rode puntjes – deze vaststelling eerder weerspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit bovenstaande feiten en omstandigheden niet zonder meer komen vast te staan, dan wel vast te stellen, dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het steken door verdachte met een vork op de schouder ter hoogte van het sleutelbeen had kunnen leiden tot de dood of zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde pogingdoodslag en subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling.
Conclusie
Op grond van het de bovenstaande bewijsmiddelen en het hieromtrent overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met een vork in de schouder te steken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
meer subsidiair
op 03 juli 2018 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een vork in de schouder heeft gestoken, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Bij rapporten van Pro Justitia van 15 oktober 2018 hebben H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, en T. ‘t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, over verdachte gerapporteerd.
Door de psychiatrisch rapporteur is vastgesteld dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van psychotische stoornis (niet nader gespecificeerd) en een stoornis in het gebruik van cannabis, ernstig, in vroege remissie. Een autismespectrumstoornis kan door de psychiater, vanwege het ontbreken van gegevens, nu niet worden beoordeeld.
De psychiater heeft geconcludeerd dat, gezien de ernst van de psychose, het denken, voelen en handelen van betrokkene volledig voort lijkt te zijn gekomen uit de psychose en heeft geadviseerd het ten laste gelegde hem daarom in het geheel niet toe te rekenen.
Door de psychologisch rapporteur wordt eveneens geconstateerd dat kan worden gesproken van een ongespecificeerde schizofreniespectrum – of andere psychotische stoornis, alsmede van een matige stoornis in het cannabisgebruik. Ook de psycholoog sluit een onderliggende autismespectrumstoornis niet uit.
Er was bij verdachte, zo heeft de psycholoog geconcludeerd, ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld waardoor de realiteitstoetsing ernstig verstoord was. Het denken en handelen van verdachte werd volledig beheerst door dit toestandsbeeld, waardoor verdachte geen mogelijkheden had om zijn gedrag te remmen of bij te sturen. Om deze reden adviseert de psychologisch rapporteur de ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank is op basis van de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte gevorderd:
- verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging;
- te gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van 1 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Op grond van de voorliggende informatie en rapportages onderschrijft de raadsman de hulpvraag van verdachte. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verdachte algeheel ontoerekenbaar moet worden geacht ten tijde van het ten laste gelegde, nu hij op dat moment volledig onder invloed van een psychose was. De raadsman heeft zich, in het geval dat de rechtbank tot een bewezen verklaring komt, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Echter, de raadsman heeft bepleit dat er mogelijkheden zijn voor behandeling in een alternatief kader waarbij niet wordt overgegaan tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
De door de officier van justitie gevorderde plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is volgens de raadsman namelijk een laatste redmiddel en is thans een brug te ver. Hierbij heeft de raadsman gewezen op de rapportages waarin is opgenomen dat nader onderzoek naar de persoon van de verdachte essentieel is. De raadsman heeft betoogd dat hiervoor niet noodzakelijk is om dit in het kader van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis uit te voeren.. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat zijn cliënt liever in het kader van begeleid wonen behandeld wordt en hij hierbij ondersteuning zou kunnen krijgen van zijn familie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Uit het strafblad van 30 augustus 2018 is gebleken dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest ter zake van een soortgelijk feit. Deze omstandigheid wordt niet in het voor- of nadeel van verdachte meegewogen.
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen ten aanzien van de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare. Zoals hiervoor overwogen zal derhalve het hiervoor bewezen verklaarde verdachte niet worden toegerekend.
De psychiatrisch rapporteur heeft in voornoemd rapport geconcludeerd dat het risico dat verdachte, indien onbehandeld, opnieuw een geweldsdelict pleegt zowel op de korte termijn als de (middel)lange termijn hoog is. Gezien de ernst van de psychose en het langdurige en forse cannabisgebruik gecombineerd met beperkt ziektebesef en –inzicht van verdachte is behandeling noodzakelijk. Voorafgaand aan de behandeling acht de psychiatrisch rapporteur het wenselijk om verdachte diagnostisch te onderzoeken en vast te stellen of er sprake is van een autismespectrumstoornis, waarop de behandeling naar gelang de conclusie van dit onderzoek kan worden ingericht. Deze behandeling zal gericht moeten worden op psycho-educatie, zicht op herkenning van de stoornis, risicofactoren en de verslavingsproblematiek. Deze invulling wordt ook door de psychologisch rapporteur voorgesteld.
Vanwege de complexe problematiek van verdachte en de fase van herstel acht de psychiater een klinische behandeling in het kader van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht geïndiceerd.
De psychologisch rapporteur heeft het recidiverisico ingeschat op matig tot hoog. Dit risico wordt, zo heeft de rapporteur beschreven, voor het grootste deel bepaald door de psychosegevoeligheid van verdachte. Het cannabisgebruik van verdachte versterkt de kwetsbaarheid om psychotisch te worden en zijn geringe ziektebesef en –inzicht maken dat hij het belang van hulpverlening onvoldoende inschat. Gezien de conclusie van de psychologisch rapporteur dat er sprake is van een verhoogd recidiverisico bij onvoldoende behandeling, heeft deze geadviseerd, gelijk aan het advies van de psychiater, verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Binnen dit klinische traject wordt ook door de psychologisch rapporteur verder diagnostisch onderzoek van belang geacht.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen maatregel heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Op grond van de rapporten van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat zonder behandeling de kans op herhaling van soortgelijke delicten hoog is. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren een klinische behandeling. Voor het slagen van een behandeling, ter beperking van het recidiverisico, is inname van de juiste medicatie en het verkrijgen van ziektebesef en –inzicht essentieel. Aangezien de complexe problematiek van verdachte onvoldoende wordt ondervangen met een ambulante behandeling en eventuele woonbegeleiding, is een klinisch kader noodzakelijk om verdachte in behandeling te krijgen en te houden.
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman aan de rechtbank ter overweging gegeven standpunt dat een alternatief in een vrijwillig kader kan worden gerealiseerd, onvoldoende recht doet aan de complexe zorgvraag van verdachte. Ondanks de begeleide woonvorm en de steun die verdachte krijgt van zijn moeder en stiefvader kan hij volgens de psychiater op dit moment niet zelfstandig functioneren. Daarbij komt dat verdachte geen ziekte-inzicht heeft en dat hij zijn problemen minimaliseert. Eén en ander in onderling verband en samenhang bezien maakt dat de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in heeft dat een behandeling in een vrijwillig (al dan niet klinisch) kader in voldoende mate van de grond zal komen, zodat het recidiverisico in de toekomst adequaat zal zijn beteugeld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor een termijn van maximaal een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst, aangezien uit de bovengenoemde rapportages blijkt dat sprake is van chronische psychische problematiek en middelengebruik en zonder adequate behandeling het gedrag van verdachte nog steeds gevaarlijk wordt geacht voor de algemene veiligheid van personen. De rechtbank zal dan ook de maatregel in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. aan verdachte opleggen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is
vermeld;
- verklaart verdachte niet strafbaar;
- ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de duur van
1. één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. R.L.M. van Opstal en A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2018.
mr. A. Blanke is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met kracht met een vork, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of de schouder heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(art. 287 en 45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van hot door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met kracht met een vork, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, In de nek/hals en/of schouder heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(art. 45, 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair
hij op of omstreeks 03 juli 2018 te Utrecht althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) met een vork, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals en/of schouder althans in het lichaam, heeft gestoken, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en 1 of pijn heeft ondervonden;
(art. 300 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 21 augustus 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5117.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-20l8190886, opgemaakt door District Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 30. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 17 juli 2018, losbladig deel, dossierpagina’s 1 t/m 3.
4.Idem, blad 3.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer] d.d. 4 juli 2018, dossierpagina’s 7 t/m 8.
6.Idem, p. 7.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] d.d. 4 juli 2018, dossierpagina’s 9 t/m 11.
8.Idem, p. 9.
9.Idem, p. 10.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2018.