1.4[adviesbureau] heeft geconcludeerd dat eisers door het Rijksinpassingsplan in een planologisch nadeliger positie zijn komen te verkeren, omdat sprake is van een lichte inbreuk op hun woongenot door de komst van het windturbinepark. Eisers hadden ten tijde van de aankoop van het perceel bekend kunnen zijn met de komst van maximaal 10 windmolens met een veel beperktere ashoogte, gelet op het door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid zoals neergelegd in het ‘Omgevingsplan Flevoland’ (actieve risicoaanvaarding). Van passieve risicoaanvaarding is geen sprake. [adviesbureau] heeft verder gemotiveerd dat de ontwikkeling van een windturbinepark een normaal maatschappelijke ontwikkeling is die passend is binnen het gevoerde beleid, waardoor alleen waardevermindering van een object die de drempel van 4% overstijgt voor vergoeding in aanmerking komt. [adviesbureau] heeft de waarde van de bedrijfswoning met 1.000 m2 grond direct voor de peildatum vastgesteld op € 265.000,- en direct na de peildatum op € 260.000,-. [adviesbureau] heeft de overige 10.670 m2 grond en de zich daarop bevindende opstallen niet betrokken bij de waarde vaststelling. Nu de waardevermindering de drempel van 4% niet overstijgt, komt deze niet voor vergoeding in aanmerking. [adviesbureau] heeft verweerder geadviseerd het verzoek van eisers af te wijzen, omdat de schade volledig onder het normaal maatschappelijk risico valt. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van het planschadeverzoek van eisers gehandhaafd, waarbij ook de drempel van 4% van de waardevermindering als normaal maatschappelijk risico is gehandhaafd. Verweerder heeft zich voor de bestreden besluitvorming gebaseerd op het advies van [adviesbureau] . Verweerder heeft nog opgemerkt dat de waardevermindering ook niet boven het wettelijk forfait van 2% uitkomt, zodat de schade bij hantering van het wettelijk forfait ook niet voor vergoeding in aanmerking zou komen.
3. Eisers voeren aan dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) waarmee zij in deze procedure te maken hadden vooringenomen is, omdat in de naam het woord “Ondernemen” staat. Daaruit leiden zij af dat RVO alleen voor ondernemers en niet voor burgers opkomt.
4. De rechtbank stelt vast dat RVO onder mandaat van de minister van Economische Zaken het bestreden besluit heeft genomen en ondertekend. RVO is dan ook niet zelfstandig partij in deze procedure. Zoals ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting is toegelicht, voert RVO diverse regelingen uit namens de minister, waaronder ook subsidieregelingen voor burgers. De enkele naamgeving van RVO is onvoldoende om te concluderen dat deze dienst - en daarmee verweerder - vooringenomen is. Nu eisers hun stelling verder niet hebben onderbouwd en ook niet anderszins is gebleken dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld, slaagt dit betoog niet.
5. De rechtbank stelt verder voorop dat het bestuursorgaan dat zich ter onderbouwing van een besluit op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade beroept op een advies van een onafhankelijke deskundige, zich volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van de onpartijdigheid van de geraadpleegde deskundige moet vergewissen.
Verder is het vaste rechtspraak van de ABRvS dat het bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van het advies van een benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige mag uitgaan als in dat advies op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. De rechtbank verwijst in dit verband naar bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2398. 6. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat [adviesbureau] niet onafhankelijk is.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de beoordeling van het planschadeverzoek een externe deskundige heeft ingeschakeld, omdat hij zelf niet over de benodigde deskundigheid beschikt. De enkele omstandigheid dat verweerder de kosten van de deskundige draagt, brengt niet met zich dat de deskundige niet onafhankelijk is. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel over de juistheid of volledigheid van het advies van [adviesbureau] . De rechtbank ziet dan ook geen reden voor het oordeel dat [adviesbureau] niet een onafhankelijk advies heeft uitgebracht en dus ook niet voor het oordeel dat verweerder zich om die reden niet op dat advies heeft mogen baseren. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eisers voeren aan dat de waarde van de onroerende zaak en daarmee de hoogte van de schade onjuist is vastgesteld, omdat verweerder zich voor de waardebepaling heeft gebaseerd op een te beperkte en willekeurige omvang van het erf (de onroerende zaak).
9. De rechtbank stelt vast dat het betoog van eisers dat niet alle gronden zijn meegenomen op zich juist is, omdat 10.670 m2 agrarische grond (met opstallen) die tot het perceel van eisers behoort niet bij de waardering is betrokken. Wat daar echter ook van zij, de door [adviesbureau] gekozen taxatiemethodiek is niet nadelig voor eisers. [adviesbureau] heeft in haar reactie op de door eisers ingediende zienswijze toegelicht dat de waarde van de agrarische gronden niet verandert door de planologische wijziging, omdat de planologische mogelijkheden niet veranderen en de schadefactoren (licht- en geluidhinder en slagschaduw) hierop niet van invloed zijn. Eiser [eiser 1] heeft dit ter zitting ook erkend.
In artikel 6.2 van de Wet ruimtelijk ordening is verder bepaald dat schade die onder het normaal maatschappelijk risico valt voor rekening van de aanvrager blijft. Verweerder heeft - conform het advies van [adviesbureau] en dat is door eisers niet betwist - een waardevermindering van 4% als normaal maatschappelijk risico gehanteerd. Het betrekken van de agrarische gronden bij de taxatie voor de peildatum - zoals eisers voorstellen - zou leiden tot een hogere waarde van het perceel, waardoor ook een hoger bedrag aan schade/waardevermindering (4% van de totale waarde) als normaal maatschappelijk risico voor rekening van eisers zelf zou moeten blijven dan nu het geval is. Deze beroepsgrond kan eisers dus niet baten en treft daarom geen doel.
10. Eisers voeren verder aan dat verweerder overeenkomstig de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) vastgestelde waarde van hun woning ook in deze procedure een waardevermindering van 15% had moeten hanteren. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen eisers naar een uitspraak van 14 mei 2015 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBMNE:2015:3413, waarin de WOZ-waarde van een andere woning in de omgeving 15% lager is vastgesteld in verband met de komst van windmolens.