ECLI:NL:RBMNE:2018:5228

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
16/652183-18; 16/092045-17 (tul); 16/653112-17 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, winkeldiefstal, verduisteringen en bedreiging met zware mishandeling en brandstichting

Op 29 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, winkeldiefstal, verduistering en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een klinische behandeling en het uitzitten van eerdere voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen. De zaak kwam aan het licht na een incident op 26 januari 2018, waarbij de verdachte een kopstoot en vuistslag toebracht aan een slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte op 2 juli 2018 samen met een ander meerdere winkelgoederen gestolen en in juli 2018 autosleutels en een kentekenplaat verduisterd. Op 4 juli 2018 bedreigde de verdachte een vrouw met zware mishandeling en brandstichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische problemen en verslaving, een behandeling nodig heeft om recidive te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, en de rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/652183-18; 16/092045-17 (tul); 16/653112-17 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Haaren-Paulus en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
primair:
op 26 januari 2018 te Laren heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het geven van een kopstoot in het gezicht en/of een vuistslag in het gezicht;
subsidiair:
op 26 januari 2018 te Laren [slachtoffer 1] heeft mishandeld door het geven van een kopstoot in het gezicht en/of een vuistslag in het gezicht;
Feit 2:
op 2 juli 2018 te Laren samen met een ander meerdere winkelgoederen heeft gestolen bij de [naam winkel] ;
Feit 3:
in de periode van 21 tot en met 23 juli 2018 te Laren autosleutels van [slachtoffer 2] heeft verduisterd;
Feit 4:
in de periode van 21 tot en met 23 juli 2018 te Laren een kentekenplaat van [slachtoffer 3] heeft verduisterd;
Feit 5:
op 4 juli 2018 te Eemnes [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of brandstichting.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Het onder feit 1 primair ten laste gelegde acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend te bewijzen en zij vordert verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 5 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen ontkent te hebben gezegd, maar dat hij wel erkent dat hij heeft geroepen dat hij haar auto in de fik zou steken. Dit was in de context van een ruzie tussen verdachte en aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zich op 26 januari 2018 omstreeks 18.00 uur in de snackbar [naam snackbar] te [vestigingsplaats] bevond. Terwijl hij stond te wachten op zijn bestelling hoorde hij iemand dreigend zeggen: ‘
He joh heb je nou geen grote smoel, ouwe lul’. Toen hij omkeek zag hij verdachte, de zoon van zijn vriendin, staan. Hij hoorde verdachte op luide toon tegen hem zeggen: ‘
Wat moet je nou. Wat denk je wel. Nou heb je niet zo een grote smoel’. Aangever reageerde hier niet op, maar voelde dat het niet goed zou gaan en dat verdachte wel weer zou ontploffen. Toen aangever zijn bestelling had gekregen en naar buiten liep heeft hij tegen verdachte gezegd: ‘
Man, je bent het praten niet waard’en ‘
Jij hebt zeker je neus weer vol’. Hij zag dat verdachte nog bozer ging kijken. Toen aangever bij zijn auto stond kwam verdachte weer dicht voor hem staan. Aangever duwde verdachte bij hem weg. Weer kwam verdachte op hem af en ging tegen hem aanstaan. Opeens voelde aangever dat verdachte met opzet en kracht zijn hoofd hard vooruit deed. Dit was een kopstoot waardoor verdachte hem hard op zijn linkerwang en neus raakte. Dit deed pijn. Aangever ging hierdoor
outen viel hard op de grond. Na dit incident heeft aangever veel last van zijn linkerwang en rechterheup en heeft veel hoofdpijn. [2] Op 8 februari 2018 heeft aangever verklaard dat hij nog erg veel last heeft van zijn linkerwang waarop een behoorlijke dikke bult is gekomen waar hij pijnklachten door heeft. Ook heeft hij nog steeds hoofdpijn. [3]
Uit het naslagwerk van 27 januari 2018 opgesteld door [F] , arts-assistent chirurgie namens dr. [G] van het […] -ziekenhuis blijkt dat is geconstateerd dat aangever een zeer forse zwelling op zijn linker wang heeft en iets lateraal heeft hij nog een tweede kleinere zwelling. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 26 januari 2018 omstreeks 18.00 uur als klant aanwezig was in de snackbar [naam snackbar] te [vestigingsplaats] . In de snackbar provoceerde een man met een muts een oudere man. Toen de oudere man naar buiten liep met zijn bestelling kwam de man met de muts achter hem aan. Getuige zag door de etalageruit dat de man met de muts en oudere man met elkaar in discussie waren. Hij zag dat de man met de muts de oudere man een kopstoot gaf. Hij zag dat de oudere man daardoor uit balans raakte en zich verweerde door een slaande beweging te maken naar de man met de muts. Hij zag dat de man met de muts de oudere man met zijn gebalde vuist van zijn rechterhand hard tegen het gezicht sloeg en dat de oudere man door die klap meteen naar de grond ging en daar bleef liggen. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 januari 2018 een muts op had en dat hij aangever heeft uitgedaagd en dat hij bewust de confrontatie zocht. Hij is achter aangever aangegaan toen deze de snackbar verliet. Hij is heel dicht op aangever gaan staan. Toen aangever hem begon te duwen heeft hij hem aangeraakt met zijn hoofd. Daarna heeft hij aangever geslagen.
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever een kopstoot en een vuistslag in het gezicht heeft gegeven.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat het dossier onvoldoende steun biedt om een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te kunnen bewijzen. De raadsvrouw heeft eveneens naar voren gebracht dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank overweegt dat aangever heeft verklaard dat verdachte met opzet en kracht zijn hoofd hard vooruit deed en aangever een kopstoot tegen diens wang en neus gaf waarna hij out ging en hard op de grond viel. Getuige [getuige 1] heeft hierover verklaard dat hij zag dat na de kopstoot de oudere man uit balans raakte, dat de oudere man daarna hard met een vuist tegen het gezicht werd geslagen en daardoor meteen naar de grond ging. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte aangever niet alleen een (harde) kopstoot maar ook een harde vuistslag tegen het hoofd gegeven heeft en dat aangever als gevolg van de kopstoot en/of de vuistslag tegen de grond gegaan is. De kans dat aangever ten gevolge van het geweld dat verdachte tegen het hoofd van aangever aangewend heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen zou hebben was aanmerkelijk. De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van verdachte, die niet alleen een kopstoot, maar ook een vuistslag in het gezicht gegeven heeft, voortvloeit dat verdachte die aanmerkelijke kans ook aanvaard heeft. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen [6] :
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 oktober 2018;
  • de aangifte door [B] , franchisenemer van de [naam winkel] te [vestigingsplaats] , van 4 juli 2018.
Feit 3 en feit 4
Bewijsmiddelen
Op 23 juli 2018 is verdachte aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Bij de fouillering op het politiebureau zijn in de tassen van verdachte onder meer een blauwe kentekenplaat voorzien van het kenteken [kenteken] en een sleutel van een Peugeot personenauto met daarbij een sleutelhanger van de [afkorting] [naam regio] aangetroffen. [7]
Op de sleutelhanger van de [afkorting] [naam regio] stond het nummer [nummer] . Dit nummer behoort toe aan de bewoner aan de [adres] te [woonplaats] . Op dit adres woont [slachtoffer 2] . [8]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar elektrische fiets op 21 juli 2018. [9] Op 23 juli 2018 heeft zij telefonisch laten weten dat de sleutelbos met daaraan haar Peugeot autosleutel, drie sleutels en een milieudruppel van het [afkorting] haar eigendom zijn en dat deze sleutelbos in de fietstas van haar weggenomen elektrische fiets zat.
[A] heeft namens [slachtoffer 3] aangifte gedaan van diefstal van het kenteken van de snorfiets van [slachtoffer 3] . Op 21 juli 2018 omstreeks 16.00 uur ontdekte aangever dat het kenteken [kenteken] was verdwenen van de snorfiets. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij één of twee dagen voor zijn aanhouding een tas heeft gevonden waar de sleutelbos en de kentekenplaat in zaten. Hij was niet gemotiveerd deze tas naar het politiebureau te brengen. Hij wist nog niet wat hij met de goederen ging doen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsmotivering
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een sleutelbos met een autosleutel (feit 3) en een kentekenplaat (feit 4). Verdachte heeft daarover verklaard dat hij – om hem moverende doch niet disculperende redenen - niet van plan was om de goederen af te geven bij een inleverpunt voor gevonden voorwerpen en is daarom als heer en meester over deze goederen gaan beschikken.
Feit 5
Bewijsmiddelen [11]
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij op 4 juli 2018 in haar woning te [woonplaats] een discussie had met verdachte over een kabel van een laptop. Verdachte heeft hierbij met verheven stem geroepen: ‘
Ik steek je huis in de fik!’ en ‘
Ik schop je in elkaar’. [getuige 3] en [getuige 2] hebben geprobeerd verdachte rustig te krijgen. Verdachte heeft zich hierbij tot [getuige 3] en [getuige 2] gericht en zei: ‘
Raak me niet aan. Jullie moeten mij niet aanraken anders schop ik jullie allemaal in elkaar’. [12]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij verdachte tegen aangeefster hoorde zeggen: ‘
als je mij nog een keer appt, dan steek ik het hele huis in de fik’. [13]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij verdachte heeft horen schreeuwen: ‘
als iemand mij nu nog aanraakt sla ik die helemaal in elkaar’ en ‘
als je nog eens een bericht naar mij stuurt steek ik je huis in de brand’. [14]
Bewijsoverweging
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling en brandstichting.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair:
hij op 26 januari 2018 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] een kopstoot in het gezicht heeft gegeven en voornoemde [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2:
hij op 2 juli 2018 te [vestigingsplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen meerdere winkelgoederen, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader;
Feit 3:
hij in de periode van 21 tot en met 23 juli 2018 te [woonplaats] , opzettelijk een autosleutel (merk Peugeot) toebehorende aan [slachtoffer 2] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder van genoemd goed, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 4:
hij in de periode 21 tot en met 23 juli 2018 te [woonplaats] , opzettelijk een kentekenplaat ( [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 3] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 5:
hij op 4 juli 2018 te [woonplaats] , [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling en brandstichting, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik steek je huis in de fik', 'Ik schop je in elkaar' en 'Jullie moeten mij niet aanraken anders schop ik jullie allemaal in elkaar' althans woorden van soortgelijke aard en strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
poging tot zware mishandeling;
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 3 en feit 4:
verduistering, meermalen gepleegd;
Feit 5:
bedreiging met zware mishandeling en brandstichting.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een behandeling bij een Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna FPA), inclusief een klinische opname van maximaal 7 weken voor diagnostiek en detoxificatie, het meewerken aan middelencontrole door middel van urinecontroles en het meewerken aan toeleiding naar werk/dagbesteding. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De verdediging heeft daarnaast verzocht rekening te houden met het advies van de psycholoog om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Ten aanzien van op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] pijn en letsel toegebracht en diens lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 4] bedreigd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat bij beide feiten verschillende personen ongewild getuige zijn geweest hetgeen een gevoel van onveiligheid bij die personen in het leven geroepen zal hebben. De bewezenverklaarde – brutale - winkeldiefstal en verduisteringen leveren schendingen van het eigendomsrecht van anderen op.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte 3 september 2018 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met een psychologisch rapport Pro Justitie van
11 oktober 2018, opgesteld door L. Vermeulen, GZ-psycholoog. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis, te weten verslaving aan cocaïne, amfetaminen en alcohol. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren deze stoornissen aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. De psycholoog concludeert alle ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Daarnaast wordt het risico op gewelddadige recidive hoog geschat. De psycholoog adviseert verdachte te laten behandelen in een FPA die gespecialiseerd is in dubbele diagnostiek van een persoonlijkheidsstoornis en verslaving. Volgens deze deskundige heeft een behandeling die met een ambulant gestart wordt en geen klinisch traject kent een lage kans van slagen gezien het gebrek aan zelfinzicht, de ernstige verslavingsproblematiek, de impulsiviteit en de vele psychosociale en maatschappelijke problemen van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een tweetal reclasseringsadviezen. In het advies van 31 mei 2018 opgesteld door [D] stelt de reclassering voor een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden verbonden zouden moeten worden 1. een meldplicht bij de reclassering, 2. een verplichting tot ambulante behandeling bij de forensische verslavingszorg met de mogelijkheid van een maximaal zeven weken durende klinische opname ten behoeve van crisisbeheersing, detoxificatie, stabilisatie, observatie en of diagnostiek en 3. medewerking aan urinecontroles. Het rapport van 5 oktober 2018, uitgebracht door [E] , reclasseringswerker bij [naam instelling] adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Indien verdachte gemotiveerd is voor een eventuele klinische opname adviseert de reclassering om de behandeling van de zaak aan te houden om een plan van aanpak op te kunnen stellen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij is gaan inzien dat verandering nodig is en dat hij gemotiveerd is aan zijn problemen te gaan werken.
Oplegging van straf
Gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats.
Daarnaast heeft de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, het onder
feit 1 primair ten laste gelegde bewezen verklaard. De rechtbank, die de door de officier van justitie gevorderde straf passend acht voor de feiten die de officier van justitie te bewijzen vindt, zal daarom een hogere gevangenisstraf opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de officier van justitie zijn gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en samenleving op dit moment het meest gebaat zijn bij een (deels) klinische behandeling van verdachte, waarbij aandacht besteed kan worden aan zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn verslaving. De reclassering heeft daarbij de gelegenheid om in de tijd dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd een plan van aanpak op te stellen met betrekking tot de behandeling in de FPA en de klinische opname. Indien moet worden geconstateerd dat de thans vastgestelde maximale (klinische) opnameduur van 7 weken ontoereikend is, staat het de officier van justitie vrij aan de rechtbank te verzoeken de bijzondere voorwaarden te wijzigen.
De bijzondere voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk. Gelet op de hiervoor omschreven persoonlijkheidsproblematiek en het gegeven dat de door geweld en bedreiging kenmerkende feiten 1 en 5 zich hebben afgespeeld binnen de relationele en/of familiesfeer, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen en zal de rechtbank de bijzondere voorwaardendadelijk uitvoerbaar verklaren.
Voorts zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij ter zake van geleden schade, zoals nader in dit vonnis onder 9 zal worden besproken en beslist.

9.BENADEELDE PARTIJ

[C] - [B] VOF heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 78,19 bestaande uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd is en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Op pagina 85 van het dossier (met betrekking tot feit 2) blijkt dat de benadeelde partij de lijst van weggenomen goederen heeft gebaseerd op de camerabeelden waarop te zien is welke goederen zijn weggenomen in combinatie met de lijst ‘
Realtime voorraad’. Verdachte heeft ter zitting niet tegengesproken dat hij de op deze lijst genoemde goederen heeft weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en waardeert deze schade op € 78,19 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [C] - [B] VOF aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 78,19. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [C] - [B] VOF in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/092045-17
Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2017 (parketnummer 16/092045-17) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken voorwaardelijk opgelegd.
Verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het verweer van de raadsvrouw dat de proeftijd niet was ingegaan wordt verworpen nu uit vaste jurisprudentie volgt dat ook een strafbaar feit begaan vóór het ingaan van de proeftijd tot tenuitvoerlegging aanleiding kan geven (o.m. Hoge Raad 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5752). De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van deze straf gelasten.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/653112-17
Bij van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 20 september 2017 (parketnummer 16/653112-17) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk opgelegd.
Verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal de tenuitvoerlegging slechts voor een gedeelte van 2 weken gelasten. Bij die beslissing is rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Uit de aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht van 6 augustus 2018 blijkt dat de proeftijd van de onderhavige voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar is verlengd. Uit de registratiekaart betreffende de tijden en plaatsen dat verdachte gedetineerd is geweest van 15 oktober 2018, 11.24 uur, blijkt echter dat reeds een week van de in deze zaak voorwaardelijk opgelegde straf tenuitvoergelegd is , te weten van 30 augustus 2018 tot en met 6 september 2018. Hoewel ter terechtzitting is gebleken dat niet uitgesloten is dat deze week detentie een andere straf betreft acht de rechtbank het aangewezen om slechts de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf groot twee weken te gelasten.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 63, 285, 302, 311 en 321
van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 5 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen twee dagen na zijn detentie zal melden bij [naam instelling] te [vestigingsplaats] ( [adres] ), zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan een behandeling bij een door de reclassering al dan niet in overleg met het NIFP aan te wijzen Forensisch Psychiatrische Afdeling, ook als dat inhoudt een klinische opname voor maximaal 7 weken, inclusief diagnostiek en detoxificatie;
* zal meewerken aan middelencontroles zoals urinecontrole;
* zal meewerken aan toeleiding naar werk en/of dagbesteding;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de
bijzondere voorwaardenen het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [C] - [B] VOF toe tot een bedrag van € 78,19;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [C] - [B] VOF;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [C] - [B] VOF aan de Staat € 78,19 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/092045-17
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bij vonnis van 15 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/653112-17
- wijst de vordering gedeeltelijk toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte groot twee weken van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bij vonnis van 20 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en H. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2018.
Mr. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 26 januari 2018 te Laren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] een kopstoot in het gezicht heeft gegeven en/of voornoemde [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 januari 2018 te Laren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] een kopstoot in het gezicht heeft gegeven en/of [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven;
Feit 2:
hij op of omstreeks 02 juli 2018 te Laren, althans in het arrondissement Midden Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen meerdere winkelgoederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt [naam winkel] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
Feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 21 tot en met 23 juli 2018 te Laren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk autosleutels (merk Peugeot) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder van genoemde goed, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 4:
hij in of omstreeks de periode 21 tot en met 23 juli 2018 te Laren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk een kentekenplaat ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 5:
hij op of omstreeks 04 juli 2018 te Eemnes, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, door Die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik steek je huis in de fik', 'Ik schop je in elkaar' en/of 'Jullie moeten mij niet aanraken anders schop ik jullie allemaal in elkaar' althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;

Voetnoten

1.Wanneer met betrekking tot feit 1 wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 februari 2018, genummerd PL0900-2018026713, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 39. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 2 tot en met 5.
3.Pagina 9 en 10.
4.Een geschrift, inhoudende de beschrijving van het letsel van aangever, opgesteld op 27 januari 2018 door [F] , arts-assistent chirurgie, namens dr. [G] , chirurg werkzaam bij het […] Ziekenhuis te [vestigingsplaats] .
5.Pagina 17 en 18.
6.Wanneer met betrekking tot feit 2, feit 3 en feit 4 wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 juli 2018, genummerd PL0900-2018214573, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 135. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Pagina 14 en 15.
8.Pagina 69.
9.Pagina 67.
10.Pagina 63.
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 juli 2018, genummerd PL0900-2018192811, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 33. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
12.Pagina 17 en 18.
13.Pagina 22.
14.Pagina 25.