ECLI:NL:RBMNE:2018:520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2995
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bijstandsbesluit zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. Eiser had verzocht om herziening van het besluit van 12 september 2016, waarin zijn recht op bijstand was herzien en teveel verleende bijstand van € 7.702,52 was teruggevorderd. Het college heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De rechtbank verwijst naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een aanvrager bij een nieuwe aanvraag nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet vermelden. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid tot de afwijzing van het herzieningsverzoek heeft kunnen komen, en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen, waarbij zij binnen zes weken hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.W.F.M. Wohlgemuth Kitslaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Vlaanderen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om herziening van het besluit van 12 september 2016 afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij besluit van 12 september 2016 heeft verweerder het recht op bijstand herzien en de teveel verleende bijstand van bruto € 7.702,52 teruggevorderd. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
2. Verweerder heeft eisers verzoek om herziening van het besluit van 12 september 2016 afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden.
3. Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
“1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.”
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het bestreden besluit beoordeeld is of er nieuwe feiten en of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dit blijkt uit het door verweerder integraal overgenomen advies van de commissie. Zo wordt in dat advies op pagina 3 onder de kopjes
Wet- en regelgevingen
Overwegingenverwezen naar artikel 4:6 van de Awb en wordt dit toetsingskader nader uitgelegd: “Gelet hierop dient de commissie zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het college daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.” Vervolgens overweegt de commissie: “Gemachtigde voert aan dat in het besluit van 12 september 2016 de Toeslagenverordening onjuist is geïnterpreteerd en toegepast en dat daarmee sprake is van een nieuw feit.” De commissie komt echter tot een andere conclusie: “Op grond van hiervoor vermelde overwegingen is de commissie van oordeel dat het door gemachtigde aangevoerde niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit dat het college zou moeten nopen het besluit van 12 september 2016, waarin de bijstand over het tijdvak van 22 augustus 2011 tot en met 30 juni 2015 is herzien en teruggevorderd, te herzien.” De door eiser aangehaalde overweging van de commissie over de toepassing van de Toeslagenverordening is opgenomen in het kader van de beoordeling of door het afwijzen van het herzieningsverzoek sprake is van evidente onredelijkheid. Dit blijkt uit de conclusie die de commissie aan die overweging verbindt: “De commissie is dan ook van oordeel dat het college conform haar beleid in redelijkheid tot het besluit van 1 maart 2017 inzake de afwijzing van het verzoek om herziening heeft kunnen komen.” De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Bissumbhar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.