ECLI:NL:RBMNE:2018:5130

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
467774 / HA RK 18-290
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 23 oktober 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mevrouw C.W.G. Janssen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. R.M. Berendsen, de behandelend rechter in een civiele procedure met zaaknummer 6846017 ME VERZ 18-82. De verzoeker stelde dat hij recht had op een mondelinge behandeling van zijn zaak, wat door de rechter was afgewezen. De gemachtigde van verzoeker voerde aan dat dit in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor en artikel 6 van het EVRM. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking was ingediend op basis van de afwijzing van het verzoek tot een mondelinge behandeling, wat volgens de wrakingskamer een procesbeslissing is. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter onpartijdig was en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de hoofdzaak dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 467774 / HA RK 18-290
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
23 oktober 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mevrouw C.W.G. Janssen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voorwaardelijke wrakingsverzoek per24 september 2018, aangekondigd in de brief van 17 september 2018;
- de aanvulling op het wrakingsverzoek van 27 september 2018;
- de schriftelijke reactie van mr. Berendsen.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 9 oktober 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Zijn gemachtigde en mr. Berendsen zijn met een bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.M. Berendsen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 6846017 ME VERZ 18-82 (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
De gemachtigde van verzoeker heeft in haar brief van 17 september 2018 een voorwaardelijk verzoek tot wraking gedaan. In de brief is als volgt vermeld:
“Zo [verzoeker] niet uiterlijk op 24 september 2018 van kantonrechter R.M. Berendsen de schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat de zaak mondeling zal worden behandeld op een zitting, wordt gevraagd kantonrechter R.M. Berendsen te wraken.”
2.3.
Als onderbouwing van dit wrakingsverzoek heeft de gemachtigde van verzoeker gesteld dat partijen het recht hebben om hun standpunten mondeling voor de rechter uiteen te zetten. Dit vloeit voort uit het beginsel van hoor en wederhoor en artikel 6 van het EVRM. Voor een procedure die wordt ingeleid met een verzoekschrift zoals in de hoofdzaak is dit niet anders, aldus de gemachtigde van verzoeker.
2.4.
Bij brief van 7 september 2018 heeft de griffier namens de kantonrechter onder meer als volgt bericht:
“…
Met u is de kantonrechter van oordeel dat de zaak nog niet is beëindigd, omdat nog een beslissing dient te volgen op uw verzoek tot een kostenveroordeling. Wel is door de intrekking van het verzoekschrift een inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift ten aanzien van de gevraagde vernietiging van een besluit niet langer aan de orde. Dat is hetgeen de griffie in de correspondentie met u heeft beoogd duidelijk te maken. Aan uw verzoek om alsnog een mondelinge behandeling te gelasten komt de kantonrechter niet tegemoet. De kantonrechter acht zich voldoende geïnformeerd om uitsluitend ten aanzien van de gevraagde kostenveroordeling een beschikking te geven op 3 oktober 2018. Het belang van een mondelinge behandeling is bovendien naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd.
…”
2.5.
Bij brief van 27 september 2018 heeft de gemachtigde van verzoeker vermeld dat de opschortende voorwaarde op 24 september 2018 is vervuld, waardoor sprake is van het verzoek tot wraking. Verder staat in deze brief - onder meer – het volgende vermeld:
“…
De conclusie: de beslissingen en het nalaten van de kantonrechter zijn zo onbegrijpelijk en in strijd met de wet en reglement dat vermoeden dat [verzoeker] twijfel heeft over de vooringenomenheid en onpartijdigheid, gerechtvaardigd is; [verzoeker] is benadeeld.
De rechter die na ‘eis’ en ‘antwoord’ geen gelegenheid biedt voor repliek en dupliek en weigert, na het verzoek daartoe, gelegenheid te bieden voor pleidooi, het recht dat in de wet gegeven is, heeft per definitie de schijn tegen vooringenomen en partijdig te zijn.
…”
2.6.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij dat het verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling onder meer niet gehonoreerd is onder verwijzing naar artikel 1.2.8 van het ‘Procesreglement verzoekschriftprocedure rechtbanken, kantonzaken’. Daarin is opgenomen dat een verzoekschrift kan worden ingetrokken zolang niet op het verzoekschrift is beslist, en dat indien bij het verweer om een kostenveroordeling is gevraagd, en dit na intrekking wordt gehandhaafd, de kantonrechter daarop zal beslissen. Het gaat hier volgens de rechter om procesbeslissingen, die in het licht van de intrekking van het verzoekschrift logisch en dus begrijpelijk zijn en zich bovendien in beginsel niet lenen voor toetsing door de wrakingskamer. Ook het niet kunnen reageren door de gemachtigde van verzoeker, mevrouw Janssen, op de reactie van de gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak is een procesbeslissing. Er is nu juist hoor en wederhoor toegepast, door de gemachtigde van de wederpartij te laten reageren op het verzoek van mevrouw Janssen tot een proceskostenveroordeling, aldus de rechter.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
De hoofdzaak betreft een procedure tussen mevrouw [A] en de Vereniging van Eigenaars [VVE] in [woonplaats] . Het (voorwaardelijke) wrakingsverzoek in de brief van 17 september 2018 is door mevrouw Janssen gedaan namens verzoeker, in zijn hoedanigheid van bestuurder van de VvE in de hoofdzaak, en namens verzoeker in persoon als belanghebbende.
3.2.
Bij brief van 27 september 2018 is het verzoek tot wraking namens verzoeker als bestuurder van de VvE ingetrokken. Het verzoek tot wraking namens verzoeker in persoon als belanghebbende is gehandhaafd.
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat verzoeker als belanghebbende die is verschenen in de hoofdzaak een wrakingsverzoek in kan dienen tegen de behandelend rechter, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek tot wraking.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
3.4.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.5.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.6.
De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek volledig is gebaseerd op het afwijzen van het verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling door de rechter, zoals verzoeker ter zitting heeft bevestigd.
Het al dan niet houden van een mondelinge behandeling is een procesbeslissing. Het middel van wraking kan gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) (tussen)beslissingen van de rechter. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Zie hiervoor ook het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.
3.7.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er eveneens tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Zie ook hiervoor het onder 3.6 genoemde arrest van de Hoge Raad. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is op geen enkele wijze onderbouwd en daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn gemachtigde, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 6846017 ME VERZ 18-82 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en R.J. Praamstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.