ECLI:NL:RBMNE:2018:5046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
16/706697-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee jongemannen voor mensenhandel met minderjarigen in Utrecht

Op 17 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee jongemannen, een 18-jarige man uit Vreeland en een 20-jarige man uit Utrecht, die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank heeft de 18-jarige man veroordeeld tot 6 maanden jeugddetentie, waarvan een deel in voorarrest, en 8 maanden voorwaardelijke jeugddetentie. De 20-jarige man is veroordeeld tot 160 dagen gevangenisstraf, die hij al in voorarrest heeft uitgezeten, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 300 dagen, alsook een werkstraf van 120 uur. De zaak betreft twee afzonderlijke gevallen van mensenhandel waarbij beide verdachten minderjarige slachtoffers hebben uitgebuit.

De 18-jarige verdachte heeft een 15-jarig meisje gedwongen om in de prostitutie te werken, waarbij hij haar bedreigde met het verspreiden van een seksfilmpje. Hij gaf haar instructies en zorgde ervoor dat zij alleen naar klanten reisde. De rechtbank benadrukt de zorgwekkende houding van de verdachte, die de ernst van zijn daden niet lijkt in te zien. De 20-jarige verdachte heeft een 16-jarig meisje geholpen met prostitutiewerkzaamheden op de tippelzone in Utrecht, waarbij zij een groot deel van haar verdiensten aan hem moest afdragen. De rechtbank stelt vast dat mensenhandel een ernstige inbreuk maakt op de fundamentele rechten van slachtoffers, vooral wanneer het gaat om minderjarigen, die niet in staat zijn om de gevolgen van hun handelingen te overzien.

De rechtbank heeft beide verdachten veroordeeld tot jeugddetentie en gevangenisstraf, met de verplichting om zich te laten behandelen en geen contact op te nemen met de slachtoffers. De uitspraak onderstreept de ernst van mensenhandel en de noodzaak om slachtoffers te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706697-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2018, 17 juli 2018 en 3 oktober 2018. Op laatstgenoemde zitting heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen verdachte en mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. W.A. Bruinsma-Woudstra, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , schriftelijk naar voren heeft gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank gehoord W. Thijssen, toezichthouder bij reclassering Nederland.

2.TENLASTELEGGING

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 mei 2017 tot en met 30 juni 2017 te Utrecht zich ten aanzien van [slachtoffer] , terwijl zij minderjarig was, heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, doordat hij
(sub 2) die [slachtoffer] heeft verworven/vervoerd/overgebracht/gehuisvest/opgenomen met oogmerk van seksuele uitbuiting
(sub 5) die [slachtoffer] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een derde tegen betaling
(sub 8) voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer] met een derde tegen betaling

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat een kortere periode bewezen dient te worden verklaard dan is ten laste gelegd, te weten een periode van 1 mei 2017 tot en met 16 juni 2017.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van het bewezenverklaarde zal de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte daaromtrent en alsmede rekening houdend met het feit dat de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen: [1]
- Geboorteakte [slachtoffer] ; [2]
- Proces-verbaal informatief gesprek mensenhandel van 20 juni 2017; [3]
- Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] van 6 februari; [4]
- Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] van 22 februari 2018; [5]
- Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] d.d. 21 maart 2018; [6]
- Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [slachtoffer] van 16 augustus 2018 ; [7]
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 18 januari 2018; [8]
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 24 januari 2018; [9]
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 6 juni 2018; [10]
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 29 januari 2018; [11]
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 29 januari 2018; [12]
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] van 3 april 2018; [13]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2018; [14]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
4.3.2.1. Overwegingen ten aanzien van het ten laste gelegde: mensenhandel
Bij het ten laste gelegde feit wordt aan de rechtbank - kort gezegd - de vraag voorgelegd of het faciliteren door verdachte van het prostitueren van de minderjarige [slachtoffer] onder de specifieke omstandigheden van het geval kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 2, 5 en 8 Sr. Voordat deze vraag wordt beantwoord, is het van belang om het algemene juridische kader waarbinnen deze specifieke zaak moet worden geplaatst te omschrijven.
Het juridisch kader van mensenhandel
De strekking van artikel 273f Sr
De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. In artikel 273f Sr is de strafbaarstelling van deze uitbuiting omschreven. Onze nationale wetgever heeft de kern van het delict als volgt omschreven:

Mensenhandel is kort gezegd het dwingen - in ruime zin - van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (…) diensten (…). Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.”
Daar de bescherming van minderjarigen centraal staat bij de sub-onderdelen 2, 5 en 8 van artikel 273f Sr, is voor een bewezenverklaring hiervan - in tegenstelling tot bij de sub-onderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 van artikel 273f Sr- niet vereist dat komt vast te staan dat sprake was van gebruik van dwangmiddelen. Bij minderjarigen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige. Reeds indien bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft verricht ten opzichte van een minderjarige is sprake van uitbuiting. Het begrip ‘uitbuiting’ moet dan ook niet als bestanddeel in art. 273f, eerste lid, onder 5 en onder 8 Sr, worden ingelezen en afzonderlijk worden bewezen. [15] Voor art. 273f, eerste lid, onder 2 Sr geldt wel dat de tenlastegelegde gedraging(en) moet(en) zijn verricht met het oogmerk van uitbuiting.
Sub 2: oogmerk van uitbuiting
Ten aanzien van alle handelingen omschreven in artikel 273f, lid 1, sub 2 Sr geldt dat moet worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen ten opzichte van het slachtoffer het oogmerk had van uitbuiting. Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg. In de meeste gevallen gaat het om financieel gewin.
4.3.2.2. Nadere bewijsoverwegingen
Ten laste is gelegd: mensenhandel jegens een persoon beneden de achttien jaren
Kort gezegd komt het ten laste gelegde feit erop neer dat verdachte faciliterende handelingen heeft verricht, in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 2, Sr zodat het minderjarige meisje [slachtoffer] zich beschikbaar kon stellen voor prostitutiewerkzaamheden, in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr terwijl verdachte voordeel heeft gehad van die werkzaamheden, in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 8, Sr. De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
Ten aanzien van artikel 273f, eerste lid sub 2 Sr
Voor de strafbaarstelling onder sub 2 moet sprake zijn van een bepaalde gedraging van verdachte met het oogmerk van uitbuiting van het minderjarig slachtoffer, [slachtoffer] . De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode meermalen naar de tippelzone gelegen aan de Europalaan in Utrecht heeft vervoerd en overgebracht terwijl zij minderjarig was en hij wist dat zij zich daar zou prostitueren. Redengevend hiervoor is de verklaring van [slachtoffer] , alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij een relatie had met [slachtoffer] en dat hij haar het merendeel van de keren daar heeft afgezet.
Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij, voordat zij met prostitutiewerkzaamheden begon, met verdachte een rondje over de Europalaan heeft gereden om te kijken hoe het daar was. Verder verklaart ze begin mei een werktelefoon van verdachte te hebben gekregen, waarmee ze naar verdachte belde in noodsituaties en om gebracht en opgehaald te worden van en naar de tippelzone. Ook blijkt uit haar verklaring dat verdachte in de buurt van de Baan op haar wachtte en zij het door haar verdiende geld, tussen de werkzaamheden door, aan hem gaf. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Uit de processen-verbaal betreffende het aanstralen van de telefoons van zowel verdachte als [slachtoffer] blijkt dat de telefoon van [slachtoffer] in die periode 21 dagen aanstraalde en de telefoon van verdachte 23 dagen aanstraalde in de omgeving van de tippelzone gelegen aan de Europalaan. Op 17 dagen hadden zij telefonisch contact met elkaar terwijl ze zich allebei bevonden in de omgeving van de genoemde tippelzone. Op grond van dit gegeven en de overige gebezigde bewijsmiddelen is derhalve vast te stellen dat verdachte [slachtoffer] faciliteerde in het verrichten van prostitutiewerk vanaf het moment dat zij van hem een telefoon krijgt, begin mei 2017, tot aan haar aanhouding op 16 juni 2017.
De geboortedatum van de minderjarige [slachtoffer] blijkt uit de in het dossier aanwezige geboorteakte en wordt niet betwist. Deze moet worden vastgesteld op [2000] . Over de periode van het ten laste gelegde, zijnde van 1 mei 2017 tot en met 16 juni 2017, wordt niet getwist en dit volgt uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen.
Dit alles brengt mee dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte in de periode van 1 mei 2017 tot en met 16 juni 2017 de minderjarige [slachtoffer] heeft vervoerd en overgebracht van en naar de tippelzone aan de Europalaan met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de bestanddelen ‘gehuisvest, opgenomen en geworven’, nu zich daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt.
Ten aanzien van artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr
Zoals hierboven in het juridisch kader uiteengezet zijn de eisen met betrekking tot minderjarigen fundamenteel anders. In het internationaal recht, en meer in het bijzonder bij de toepassing van artikel 273f Sr, geniet de minderjarige vanwege de inherente kwetsbare positie, extra bescherming. Bepalend voor sub 5 is dat het slachtoffer zich door beïnvloeding voor de prostitutie beschikbaar heeft gesteld. Minderjarigheid vormt een geobjectiveerd bestanddeel. Een minderjarige op enigerlei wijze faciliteren tot een rol in de prostitutie is derhalve strafbaar, onafhankelijk van de wil van die minderjarige. Op grond van het hierboven overwogene is bewezen dat verdachte [slachtoffer] de Europalaan en omgeving heeft laten zien, haar vervoerde en heeft overgebracht naar de tippelzone met de wetenschap dat zij zich aldaar zou prostitueren, op haar heeft gewacht terwijl zij aan het werk was en haar een (werk)telefoon heeft verschaft, waarvan [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt om verdachte (telkens) te appen/SMS-en/bellen als zij moest worden gebracht of opgehaald. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit een aantal SMS-/chatgesprekken blijkt dat [slachtoffer] de werkzaamheden mede ten behoeve van verdachte verrichtte (met name de gesprekken weergegeven op pagina’s 677, 758, 764 ) en verdachte [slachtoffer] ook aanmoedigde om te gaan werken en (meer) geld te verdienen (met name de gesprekken weergegeven op pagina’s 891, 915, 917-922, 926, 927, 933, 934, 952 en 953). Tot slot heeft [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet als prostituee (‘op de Baan’) was gaan werken, als zij geen contact had gehad met verdachte.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] ertoe bracht zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling, met het oogmerk van uitbuiting door haar inkomsten te incasseren.
Ten aanzien van artikel 273f, eerste lid, sub 8 Sr
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de onder 273f, lid 1, sub 2 en 5, Sr genoemde feiten heeft begaan en dat verdachte van die uitbuitingsvormen heeft geprofiteerd, en dat ook heeft willen doen.
Uit de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris blijkt dat zij in eerste instantie een verdeling hebben afgesproken over het door [slachtoffer] met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld. Verdachte zou 50% van het verdiende geld krijgen, dit was bestemd voor eten en benzine. Uit de verklaringen blijkt dat [slachtoffer] gemiddeld €100,- euro verdiende per avond. [slachtoffer] heeft gevraagd aan verdachte om een deel van haar verdiende geld te bewaren. Uit de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris blijkt dat hij heeft aangegeven dat het beter is als ze al het door haar verdiende geld aan hem zou geven. [16] [slachtoffer] heeft haar geld dat zij aan verdachte heeft gegeven niet teruggekregen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het door [slachtoffer] met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld heeft aangenomen, in bewaring heeft genomen en dat hij dit tot op heden niet aan haar heeft teruggegeven. De verklaring van verdachte dat hij het gehele bedrag ten behoeve van [slachtoffer] bewaarde en daar niets van zou krijgen (en aldus, zo begrijpt de rechtbank, daar geen voordeel uit trok), wordt door de rechtbank verworpen. Allereerst wordt dit weersproken door de verklaring van [slachtoffer] . Daarnaast is de verklaring van verdachte in strijd met de uiterlijke verschijningsvorm, waarbij de rechtbank met name van belang vindt dat verdachte het geld, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, nooit aan [slachtoffer] heeft terug gegeven. Tot slot wordt de verklaring van verdachte weersproken door de inhoud van diverse chatgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] (met name de gesprekken weergegeven op de pagina’s 593, 594, 619, 710, 759 en 760).
Verdachte heeft als zodanig voordeel getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van de minderjarige [slachtoffer] met derden tegen betaling in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 8, Sr.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het feit alleen heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
4.3.2.3. Conclusie
Op grond van al het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 mei 2017 tot en met 16 juni 2017 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer] die op dat moment de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, zoals dat hieronder bewezen is verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 01 mei 2017 tot en met ongeveer 16 juni 2017 te Utrecht
A) een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [2000] - 16 jaar oud), meermalen
(sub 2°)
- heeft vervoerd en overgebracht met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en

(sub 5°)

- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
en
(sub 8°)
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer] met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, hebbende verdachte
- met die [slachtoffer] over de Europalaan te Utrecht gereden om het werken in de prostitutie aldaar en die omgeving aan die [slachtoffer] te tonen en
- die [slachtoffer] telkens van en/of naar haar werkplek (op die Europalaan te Utrecht) gebracht en/of gehaald en
- tijdens de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] in de buurt daarvan op haar gewacht en
- die [slachtoffer] een (werk)telefoon gegeven en
- een groot deel van het geld dat die [slachtoffer] met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende aan hem laten overhandigen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met oplegging van – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
* een meldplicht bij de reclassering;
* houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt meewerken aan
een ambulante behandeling bij instelling De Waag
* contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] ;
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting nadrukkelijk beperkt tot een strafmaatverweer. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht in haar oordeel omtrent de strafoplegging mee te wegen dat tussen verdachte en [slachtoffer] op het moment van het bewezenverklaarde feit slechts een gering leeftijdsverschil bestond en verdachte pas net meerderjarig was. De raadsman heeft uiteengezet dat ook uit de Pro Justitia-rapportage blijkt dat zijn cliënt sociaal-emotioneel jong en onrijp moet worden geacht en hij hierdoor de consequenties van zijn handelen niet overziet. Derhalve heeft de raadsman de rechtbank in overweging gegeven het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat zijn cliënt niet de doelbewuste intentie heeft gehad misbruik te maken van [slachtoffer] , maar haar niet heeft ontmoedigd in de werkzaamheden omdat hij bang was om haar kwijt te raken als zijn vriendin. De uit zijn culturele achtergrond voortvloeiende schaamte zou volgens de raadsman een rol spelen bij zijn eerdere terughoudendheid om over het bewezenverklaarde te willen verklaren.
Na het bewezenverklaarde feit heeft verdachte, aldus de raadsman, zijn leven weer op orde gesteld. Hij heeft werk en hij heeft laten zien zich aan de, in het kader van zijn schorsing opgelegde, bijzondere voorwaarden te kunnen houden. Daarnaast is hij student aan de Hogeschool Utrecht en werkt hij hard aan zijn toekomst. De raadsman heeft betoogd dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur dan het reeds ondergane voorarrest deze positieve ontwikkelingen zou doorkruisen, hetgeen zeer onwenselijk zou zijn. De raadsman heeft de rechtbank dan ook in overweging gegeven een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf, als stok achter de deur, met het oog op de toekomst van zijn cliënt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze gedurende een periode van iets meer dan een maand schuldig gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel ten aanzien van de minderjarige [slachtoffer] , met wie hij, zo verklaart hij, in deze periode ook een relatie had.
Mensenhandel is een vergaande manier van uitbuiting waarbij een ernstige inbreuk wordt gemaakt op fundamentele rechten als menselijke waardigheid en persoonlijke vrijheid. Bij slachtoffers van mensenhandel kunnen lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid blijven bestaan, waardoor zij ernstig kunnen worden belemmerd in hun relaties en hun deelname aan het maatschappelijke verkeer. Deze impact wordt des te meer verergerd door het feit dat [slachtoffer] ten tijde van het ten laste gelegde feit minderjarig was, en zich onder meer in de nachtelijke uren op een openbare tippelzone heeft geprostitueerd. Verdachte heeft gedurende deze periode -totdat de politie na een tip een einde maakte aan de activiteiten- de zeer kwetsbare [slachtoffer] laten tippelen en al haar verdiende geld afgepakt. Al die tijd heeft verdachte het tegenover [slachtoffer] –terwijl hij wist dat zij zeer kwetsbaar en beïnvloedbaar is– doen voorkomen alsof zij zijn vriendin was, terwijl hij, zo blijkt uit de duizenden WhatsApp gesprekken en sms-jes die zich in het dossier bevinden, haar respectloos behandelde. Verdachte heeft [slachtoffer] ’s lichamelijke en geestelijke integriteit volledig miskend en zijn eigen financiële gewin op de voorgrond gesteld.
De impact van het gebeurde op [slachtoffer] blijkt uit haar verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Uit de verklaringen blijkt dat [slachtoffer] als zij geen contact had gehad met verdachte, zij niet aan het prostitutiewerk was begonnen. Zij heeft verklaard dat zij een lager zelfbeeld heeft gekregen en met spijt terugkijkt op de periode dat ze heeft gewerkt op de tippelzone.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in beginsel bij dit soort ernstige vormen van criminaliteit niet worden volstaan met een andere straf dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank nadrukkelijk gelet op de persoonlijke omstandigheden en het volgende in haar oordeel meegewogen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het de verdachte betreffende strafblad van 29 juni 2018. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Dit weegt de rechtbank evenwel niet in strafverhogende of strafverminderende zin mee in haar oordeel.
Bij het Pro Justitia-rapport van 25 mei 2018 heeft A.I. de Zwart, GZ-psycholoog, over verdachte gerapporteerd. Door de rapporteur is beschreven dat verdachte erg weinig blijk geeft van zelfreflectie en introspectief vermogen. Uit het onderzoek naar de persoon van verdachte heeft de rapporteur vastgesteld dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een norm overschrijdende gedragsstoornis, zich ontwikkelend richting een antisociale-persoonlijkheidsstoornis. De rapporteur stelt verder, dat gezien het duurzame patroon en structurele karakter van de gedragsproblematiek, geconcludeerd kan worden dat de stoornis aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde en adviseert om het ten laste gelegde, om deze reden en indien bewezen, verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Naar het oordeel van de rapporteur wordt het recidiverisico geschat op matig en gerelateerd aan met name individuele en sociaal-contextuele factoren enerzijds en een gebrek aan beschermende factoren anderzijds. Om de kans op recidive te verminderen wordt ambulante behandeling geadviseerd, gericht op voornoemde factoren. Dit zal kunnen inhouden een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek zoals de Waag of een soortgelijke instelling.
Omtrent verdachte heeft de reclassering een rapport van 18 april 2018, reclasseringsadvies rechtszitting, en een rapport van 2 oktober 2018, voortgangsverslag toezicht, opgesteld. De reclassering heeft geadviseerd – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met – kort gezegd en voorzover hier relevant – de volgende bijzondere voorwaarden:
* een meldplicht bij de reclassering;
* het meewerken aan een ambulante behandeling voor de duur van de proeftijd,
* een contactverbod met aangeefster;
Uit het voortgangsverslag toezicht, opgemaakt op 2 oktober 2018 door W. Thijssen, toezichthouder, blijkt dat verdachte zich heeft gehouden aan bovengenoemde, bij schorsing aan hem opgelegde, voorwaarden. De rapporteur heeft op zitting zijn rapportage toegelicht en heeft benadrukt dat de reclassering een positief beeld heeft over verdachte. Echter, verdachte heeft geen openheid gegeven over het ten laste gelegde feit waardoor er door de rapporteur geen inschatting heeft kunnen plaatsvinden van het risico op recidive. De toezichthouder heeft het advies van de reclassering van 18 april 2018 onderschreven en heeft oplegging van de hierin beschreven bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies ten aanzien van de toerekenbaarheid en bijzondere voorwaarden over en maakt deze tot de hare. Het hiervoor bewezen verklaarde zal verdachte derhalve in verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank heeft meegewogen dat bovengenoemde psychologisch rapporteur heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is, vanuit de persoonlijkheid of cognitieve ontwikkeling van betrokkene, om het jeugdstrafrecht toe te passen. Echter, de rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit net meerderjarig was en heeft zijn jonge leeftijd meegewogen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op al hetgeen hiervoor is afgewogen, in dit geval niet worden volstaan met een andere straf dan oplegging van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare gevallen is opgelegd. De rechtbank ziet in deze vergelijkbare gevallen alsmede in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 460 dagen waarvan 300 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden. Als verdachte deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht, staat hier 60 dagen vervangende hechtenis tegenover. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Ter voorkoming van de kans op herhaling zullen aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbonden worden. De rechtbank stelt de duur van de elektronische controle ten behoeve van het locatiegebod op maximaal 6 maanden.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van de Blackberry telefoon (
goednr. 4), de SD-kaart (
goednr. 5), de iPhone 7-telefoon (
goednr. 6) en de Lycamobile sim-kaart (
goednr. 7) teruggave te gelasten, met dien verstande dat de telefoons terug worden gezet naar de fabrieksinstelling alvorens zij worden geretourneerd aan verdachte. Daarnaast heeft zij gevorderd de Nokia-telefoon (
goednr. 8) en de scheermesjes en ponypacks (
goednr. 10 & 11) verbeurd te verklaren nu deze goederen zijn gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. Laatstelijk heeft zij ten aanzien van de Stryker spelcomputer (
goednr. 9) gevorderd dat deze zal worden onttrokken aan het verkeer, nu hier een foto op is aangetroffen van de minderjarige [slachtoffer] , die derhalve is aan te merken als kinderpornografisch.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ter discussie zou kunnen staan of de foto aangetroffen op de inbeslaggenomen spelcomputer niet zou kunnen worden gewist, waarna de spelcomputer alsnog zou kunnen worden geretourneerd aan verdachte. De gevorderde afdoening van de overige in beslag genomen goederen heeft de verdediging niet betwist.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Teruggave
Met betrekking tot de Blackberry telefoon (
goednr. 4), de SD-kaart (
goednr. 5), de iPhone 7-telefoon (
goednr. 6) en de Lycamobile sim-kaart (
goednr. 7) gelast de rechtbank de teruggave aan de verdachte, met dien verstande dat de telefoons terug worden gezet naar de fabrieksinstelling alvorens zij worden geretourneerd aan verdachte.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde is begaan met behulp van het onder 8, genummerde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Nokia-telefoon. Deze zal daarom worden verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen Stryker spelcomputer (
goednr. 9), vanwege de hierop aanwezige kinderpornografische afbeelding, van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en zal deze goederen onttrekken aan het verkeer.
Bij de beslissing tot onttrekking aan het verkeer dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de strafvorderlijke en maatschappelijke belangen bij onttrekking enerzijds en de persoonlijke belangen van de verdachte bij behoud. Bij die belangenafweging kan onder meer worden betrokken het belang van de verdachte bij behoud alsmede de mate waarin hij dat belang heeft onderbouwd. Verdachte heeft zijn belang niet onderbouwd. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de raadsman dient te worden afgewezen.
Ook de scheermesjes en ponypacks (
goednr. 10 en 11) worden onttrokken aan het verkeer. Deze zijn als ‘bijvangst’ aangetroffen bij verdachte en ten aanzien van de (combinatie van deze) voorwerpen is het ongecontroleerde bezit ervan in strijd met de wet of met het algemeen belang.

10.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 1.995,-. Dit bedrag bestaat uit de afgedragen inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden. De benadeelde partij heeft gevorderd deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mede gelet op zijn referte, geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding, waarbij uitgegaan wordt van een gemiddelde verdienste van € 100,- per dag, toewijsbaar en wijst het gevorderde bedrag, conform de berekening van de advocaat van de benadeelde partij, ter hoogte van € 1.995,- toe.
De rechtbank wijst daarnaast toe dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.995,-, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
460 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht in deze zaak, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
300 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich persoonlijk binnen drie werkdagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Reclassering Nederland op het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* meewerkt aan een behandeling bij ambulante forensische polikliniek De Waag, of een soortgelijke forensische kliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de regels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [2000] ;
* met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis voor een periode van zes maanden zal verblijven op het adres [adres] , [woonplaats] . Verdachte zal ten behoeve van dit locatiegebod meewerken aan de (her)aansluiting van elektronische controle op dit adres, waaronder het aanwezig zijn indien dit voor de (her)aansluiting noodzakelijk is en het houden aan de aanwijzingen van de reclassering hieromtrent;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis.
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen genoemd op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, te weten de goederen met de nummers: 4, 5, 6 en 7;
- gelast de verbeurd verklaring van de voorwerpen genoemd op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, te weten het goed met het nummer: 8;
- gelast de onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, te wetende de goederen met de nummers: 9, 10 en 11.
Benadeelde partij
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter hoogte van € 1.995,- (zegge: negentienhonderdvijfennegentig euro), bestaande uit materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te bepalen van
€ 1.995,- (zegge: negentienhonderdvijfennegentig euro) bestaande uit materiële schade , bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Voorlopige hechtenis
- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Akkermans, voorzitter, mrs. J.W. Veenendaal en L. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2018.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van ongeveer 01 mei 2017 tot en met ongeveer 30 juni 2017 te Utrecht en/of elders in Nederland, meermalen althans eenmaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [2000] - 16 jaar oud),
(telkens)
(sub 2°)
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, en/of
(sub 5°)
- ertoe heeft gebracht. zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling
dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en/of
(sub 8°)
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die/een ander, te weten die [slachtoffer] , met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, hebbende en/of zijnde verdachte en/of zijn mededader(s)
- met die [slachtoffer] over de Europalaan te Utrecht gereden om het werken in de prostitutie aldaar en/of die omgeving aan die [slachtoffer] te tonen en/of
- die [slachtoffer] telkens van en/of naar haar werkplek (op die Europalaan te Utrecht) gebracht (en/of gehaald) en/of
- tijdens de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] in de buurt daarvan op haar gewacht en/of
- die [slachtoffer] een (werk)telefoon gegeven en/of
- met die [slachtoffer] een verhaal verzonnen wat zij tegen de politie moest vertellen tijdens mogelijke politie-controles en/of
- die [slachtoffer] verboden ooit over hem verdachte en/of zijn mededader(s), bespreken met derden en/of
- alle, althans een groot deel van het, geld dat die [slachtoffer] met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende, van die [slachtoffer] afgepakt althans die [slachtoffer] aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) laten overhandigen;
art 213f lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 5° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 8° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2018-017050, opgemaakt door politie Midden-Nederland, District Oost, doorgenummerd 1 tot en met 2512 en het Financieel dossier, opgemaakt door regionale recherche Midden-Nederland team Migratiecriminaliteit en mensenhandel, genummerd 2017181808-FINANCIEEL, doorgenummerd 1 tot en met 239, en de bijgevoegde bijlagen. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub drie, van het Wetboek van Strafvordering, van 7 september 2017, opgemaakt door [A] , ambtenaar van de burgerlijke stand, inhoudende de geboorteakte van [slachtoffer] , p. 66;
3.Proces-verbaal (
4.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 6 februari 2017, pag. 136-141, inclusief bijlagen.
5.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 22 februari 2017, pag. 177, 180-190, 192.
6.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 21 maart 2018, pag. 295-296.
7.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris betreffende het verhoor van [slachtoffer] d.d. 16 augustus 2018.
8.Proces-verbaal van bevindingen (
9.Proces-verbaal van bevindingen (
10.Proces-verbaal van bevindingen (
11.Proces-verbaal van bevindingen (
12.Proces-verbaal van bevindingen (
13.Proces-verbaal van bevindingen (
14.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 oktober 2018, bevattende de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
15.Hoge Raad 2 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1823.
16.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris betreffende het verhoor van [slachtoffer] d.d. 16 augustus 2018, p. 20-21.