4.3.1.De bewijsmiddelen
Ten aanzien van het bewezenverklaarde zal de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte daaromtrent en alsmede rekening houdend met het feit dat de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen:
- Geboorteakte [slachtoffer] ;
- Proces-verbaal informatief gesprek mensenhandel van 20 juni 2017;
- Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] van 6 februari;
- Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] van 22 februari 2018;
- Proces-verbaal verhoor [slachtoffer] d.d. 21 maart 2018;
- Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [slachtoffer] van 16 augustus 2018 ;
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 18 januari 2018;
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 24 januari 2018;
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 6 juni 2018;
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 29 januari 2018;
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 29 januari 2018;
- Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] van 3 april 2018;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2018;
4.3.2.Bewijsoverwegingen
4.3.2.1. Overwegingen ten aanzien van het ten laste gelegde: mensenhandel
Bij het ten laste gelegde feit wordt aan de rechtbank - kort gezegd - de vraag voorgelegd of het faciliteren door verdachte van het prostitueren van de minderjarige [slachtoffer] onder de specifieke omstandigheden van het geval kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 2, 5 en 8 Sr. Voordat deze vraag wordt beantwoord, is het van belang om het algemene juridische kader waarbinnen deze specifieke zaak moet worden geplaatst te omschrijven.
Het juridisch kader van mensenhandel
De strekking van artikel 273f Sr
De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. In artikel 273f Sr is de strafbaarstelling van deze uitbuiting omschreven. Onze nationale wetgever heeft de kern van het delict als volgt omschreven:
“
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen - in ruime zin - van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (…) diensten (…). Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.”
Daar de bescherming van minderjarigen centraal staat bij de sub-onderdelen 2, 5 en 8 van artikel 273f Sr, is voor een bewezenverklaring hiervan - in tegenstelling tot bij de sub-onderdelen 1, 3, 4, 6 en 9 van artikel 273f Sr- niet vereist dat komt vast te staan dat sprake was van gebruik van dwangmiddelen. Bij minderjarigen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige. Reeds indien bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft verricht ten opzichte van een minderjarige is sprake van uitbuiting. Het begrip ‘uitbuiting’ moet dan ook niet als bestanddeel in art. 273f, eerste lid, onder 5 en onder 8 Sr, worden ingelezen en afzonderlijk worden bewezen.Voor art. 273f, eerste lid, onder 2 Sr geldt wel dat de tenlastegelegde gedraging(en) moet(en) zijn verricht met het oogmerk van uitbuiting.
Sub 2: oogmerk van uitbuiting
Ten aanzien van alle handelingen omschreven in artikel 273f, lid 1, sub 2 Sr geldt dat moet worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen ten opzichte van het slachtoffer het oogmerk had van uitbuiting. Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg. In de meeste gevallen gaat het om financieel gewin.
4.3.2.2. Nadere bewijsoverwegingen
Ten laste is gelegd: mensenhandel jegens een persoon beneden de achttien jaren
Kort gezegd komt het ten laste gelegde feit erop neer dat verdachte faciliterende handelingen heeft verricht, in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 2, Sr zodat het minderjarige meisje [slachtoffer] zich beschikbaar kon stellen voor prostitutiewerkzaamheden, in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 5, Sr terwijl verdachte voordeel heeft gehad van die werkzaamheden, in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 8, Sr. De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
Ten aanzien van artikel 273f, eerste lid sub 2 Sr
Voor de strafbaarstelling onder sub 2 moet sprake zijn van een bepaalde gedraging van verdachte met het oogmerk van uitbuiting van het minderjarig slachtoffer, [slachtoffer] . De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode meermalen naar de tippelzone gelegen aan de Europalaan in Utrecht heeft vervoerd en overgebracht terwijl zij minderjarig was en hij wist dat zij zich daar zou prostitueren. Redengevend hiervoor is de verklaring van [slachtoffer] , alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij een relatie had met [slachtoffer] en dat hij haar het merendeel van de keren daar heeft afgezet.
Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij, voordat zij met prostitutiewerkzaamheden begon, met verdachte een rondje over de Europalaan heeft gereden om te kijken hoe het daar was. Verder verklaart ze begin mei een werktelefoon van verdachte te hebben gekregen, waarmee ze naar verdachte belde in noodsituaties en om gebracht en opgehaald te worden van en naar de tippelzone. Ook blijkt uit haar verklaring dat verdachte in de buurt van de Baan op haar wachtte en zij het door haar verdiende geld, tussen de werkzaamheden door, aan hem gaf. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Uit de processen-verbaal betreffende het aanstralen van de telefoons van zowel verdachte als [slachtoffer] blijkt dat de telefoon van [slachtoffer] in die periode 21 dagen aanstraalde en de telefoon van verdachte 23 dagen aanstraalde in de omgeving van de tippelzone gelegen aan de Europalaan. Op 17 dagen hadden zij telefonisch contact met elkaar terwijl ze zich allebei bevonden in de omgeving van de genoemde tippelzone. Op grond van dit gegeven en de overige gebezigde bewijsmiddelen is derhalve vast te stellen dat verdachte [slachtoffer] faciliteerde in het verrichten van prostitutiewerk vanaf het moment dat zij van hem een telefoon krijgt, begin mei 2017, tot aan haar aanhouding op 16 juni 2017.
De geboortedatum van de minderjarige [slachtoffer] blijkt uit de in het dossier aanwezige geboorteakte en wordt niet betwist. Deze moet worden vastgesteld op [2000] . Over de periode van het ten laste gelegde, zijnde van 1 mei 2017 tot en met 16 juni 2017, wordt niet getwist en dit volgt uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen.
Dit alles brengt mee dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte in de periode van 1 mei 2017 tot en met 16 juni 2017 de minderjarige [slachtoffer] heeft vervoerd en overgebracht van en naar de tippelzone aan de Europalaan met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de bestanddelen ‘gehuisvest, opgenomen en geworven’, nu zich daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt.
Ten aanzien van artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr
Zoals hierboven in het juridisch kader uiteengezet zijn de eisen met betrekking tot minderjarigen fundamenteel anders. In het internationaal recht, en meer in het bijzonder bij de toepassing van artikel 273f Sr, geniet de minderjarige vanwege de inherente kwetsbare positie, extra bescherming. Bepalend voor sub 5 is dat het slachtoffer zich door beïnvloeding voor de prostitutie beschikbaar heeft gesteld. Minderjarigheid vormt een geobjectiveerd bestanddeel. Een minderjarige op enigerlei wijze faciliteren tot een rol in de prostitutie is derhalve strafbaar, onafhankelijk van de wil van die minderjarige. Op grond van het hierboven overwogene is bewezen dat verdachte [slachtoffer] de Europalaan en omgeving heeft laten zien, haar vervoerde en heeft overgebracht naar de tippelzone met de wetenschap dat zij zich aldaar zou prostitueren, op haar heeft gewacht terwijl zij aan het werk was en haar een (werk)telefoon heeft verschaft, waarvan [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt om verdachte (telkens) te appen/SMS-en/bellen als zij moest worden gebracht of opgehaald. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit een aantal SMS-/chatgesprekken blijkt dat [slachtoffer] de werkzaamheden mede ten behoeve van verdachte verrichtte (met name de gesprekken weergegeven op pagina’s 677, 758, 764 ) en verdachte [slachtoffer] ook aanmoedigde om te gaan werken en (meer) geld te verdienen (met name de gesprekken weergegeven op pagina’s 891, 915, 917-922, 926, 927, 933, 934, 952 en 953). Tot slot heeft [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet als prostituee (‘op de Baan’) was gaan werken, als zij geen contact had gehad met verdachte.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] ertoe bracht zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling, met het oogmerk van uitbuiting door haar inkomsten te incasseren.
Ten aanzien van artikel 273f, eerste lid, sub 8 Sr
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de onder 273f, lid 1, sub 2 en 5, Sr genoemde feiten heeft begaan en dat verdachte van die uitbuitingsvormen heeft geprofiteerd, en dat ook heeft willen doen.
Uit de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris blijkt dat zij in eerste instantie een verdeling hebben afgesproken over het door [slachtoffer] met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld. Verdachte zou 50% van het verdiende geld krijgen, dit was bestemd voor eten en benzine. Uit de verklaringen blijkt dat [slachtoffer] gemiddeld €100,- euro verdiende per avond. [slachtoffer] heeft gevraagd aan verdachte om een deel van haar verdiende geld te bewaren. Uit de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris blijkt dat hij heeft aangegeven dat het beter is als ze al het door haar verdiende geld aan hem zou geven.[slachtoffer] heeft haar geld dat zij aan verdachte heeft gegeven niet teruggekregen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het door [slachtoffer] met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld heeft aangenomen, in bewaring heeft genomen en dat hij dit tot op heden niet aan haar heeft teruggegeven. De verklaring van verdachte dat hij het gehele bedrag ten behoeve van [slachtoffer] bewaarde en daar niets van zou krijgen (en aldus, zo begrijpt de rechtbank, daar geen voordeel uit trok), wordt door de rechtbank verworpen. Allereerst wordt dit weersproken door de verklaring van [slachtoffer] . Daarnaast is de verklaring van verdachte in strijd met de uiterlijke verschijningsvorm, waarbij de rechtbank met name van belang vindt dat verdachte het geld, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, nooit aan [slachtoffer] heeft terug gegeven. Tot slot wordt de verklaring van verdachte weersproken door de inhoud van diverse chatgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] (met name de gesprekken weergegeven op de pagina’s 593, 594, 619, 710, 759 en 760).
Verdachte heeft als zodanig voordeel getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van de minderjarige [slachtoffer] met derden tegen betaling in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 8, Sr.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het feit alleen heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Op grond van al het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 mei 2017 tot en met 16 juni 2017 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer] die op dat moment de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, zoals dat hieronder bewezen is verklaard.