ECLI:NL:RBMNE:2018:4980

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
467492 / HA RK 18-285
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in een gezinszaak met betrekking tot de ondertoezichtstelling van kinderen

Op 12 oktober 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Lelystad, een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P. Delawi. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. G.L.M. Urbanus, de behandelend rechter in een zaak waarin de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de drie kinderen van verzoeker en zijn vrouw onder toezicht te stellen. Verzoeker had tijdens een zitting op 21 september 2018 de wraking ingediend, omdat hij meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. Hij noemde drie gronden voor zijn verzoek, waaronder het niet ontvangen van een faxbericht door de rechter voorafgaand aan de zitting en de wens van de Raad voor de Kinderbescherming om documenten te laten overleggen door verzoeker.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheden die verzoeker aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig of bevooroordeeld was. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter ter zitting alsnog kennis had kunnen nemen van de relevante stukken en dat de beslissing om verzoeker in de gelegenheid te stellen bewijs te overleggen, een procesbeslissing was die niet als grond voor wraking kon dienen.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. De procedure in de onderliggende zaak met nummer C/16/465973 / JE RK 18-1720 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 467492 / HA RK 18-285
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
12 oktober 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. P. Delawi, advocaat te Amersfoort.

1.De procedure

1.1.
Uit het proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter van 21 september 2018 blijkt dat verzoeker tijdens de zitting een verzoek tot wraking van de rechter ingediend heeft en daarbij gronden voor het verzoek heeft geformuleerd.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 28 september 2018 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker, zijn advocaat en de gewraakte rechter met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. G.L.M. Urbanus als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met nummer C/16/465973 / JE RK
18-1720. In deze zaak heeft op 21 september 2018 een zitting plaatsgevonden. Het gaat in deze zaak om een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de drie kinderen van verzoeker en zijn vrouw onder toezicht te stellen. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat de moeder hun jongste zoon naar Tunesië heeft gebracht, omdat hij daar gaat wonen en naar school zal gaan. De rechter heeft aangegeven dat zij een bewijs van inschrijving bij een gemeente in Tunesië en op een school in Tunesië wil zien om vast te kunnen stellen dat de zoon van verzoeker blijvend in Tunesië is ingeschreven. Alsdan kan worden bepaald of zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak.
2.2.
Verzoeker heeft tijdens de zitting van 21 september 2018 de rechter gewraakt. Verzoeker stelt dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt en heeft daar de volgende drie punten aan ten grondslag gelegd:
1- er is op 19 september 2018 een faxbericht naar de rechter gestuurd met het bewijs van aangifte van het vertrek van de zoon van verzoeker naar Tunesië. De rechter is voorafgaand aan de zitting niet bekend met dit bericht. De rechter had voorbereid kunnen zijn en vooraf kunnen uitzoeken of de rechtbank rechtsmacht heeft, zodat er een zorgvuldige beslissing genomen had kunnen worden;
2- de rechter wil al bewijzen hebben voor het gestelde dat de zoon van verzoeker in Tunesië en op een school in Tunesië is ingeschreven, terwijl de eerste vraag is of de rechter rechtsmacht heeft. Die vraag is niet beantwoord;
3- de rechter luistert zonder juridische grond naar de wens van de Raad voor de Kinderbescherming om documenten door verzoeker te laten overleggen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt de rechter zich op het standpunt dat:
1- zij het faxbericht voorafgaand aan de zitting niet heeft ontvangen van de griffie en de griffie dit stuk ook niet heeft ontvangen. Het niet op voorhand ontvangen van stukken maakt niet dat de rechter partijdig of bevooroordeeld zou zijn;
2- het faxbericht ter zitting is overgelegd en als bijlage een “aangifte van vertrek” met betrekking tot de zoon van verzoeker was aangehecht, maar zij een enkele “aangifte van vertrek” onvoldoende vond om te concluderen dat het kind zijn gewone verblijfplaats in Tunesië heeft. Nu verzoeker stelde dat die gewone verblijfplaats wel in Tunesië is, en de Raad dit bestreed, wilde zij verzoeker in de gelegenheid stellen zijn stelling met bewijs te ondersteunen. Vandaar dat zij heeft gezegd dat hij daartoe een bewijs van inschrijving in een gemeente in Tunesië en bij een Tunesische school zou kunnen overleggen. Hieruit kan geen partijdigheid of bevooroordeeldheid worden afgeleid.
3- zij als rechter verplicht is te luisteren naar alle betrokken partijen. Verzoeker stelde dat zijn zoon definitief verhuisd was naar het buitenland en de Raad bestreed dat. Ze heeft naar beide partijen geluisterd en geconcludeerd dat verzoeker zijn stelling diende te onderbouwen. Uit het feit dat ze verzoeker heeft verteld hoe hij de verhuizing zou kunnen onderbouwen, kan geen partijdigheid worden afgeleid.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel
vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag
persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een
procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de
procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de
vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een
gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid
schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde
maatstaven beoordelen.
De rechter heeft het faxbericht van verzoeker niet voor de zitting ontvangen
3.3.
De wrakingskamer overweegt ten aanzien van punt 1 dat de omstandigheid dat voorafgaand aan de zitting door partijen verstuurde stukken niet door de rechter zijn ontvangen en de inhoud van deze stukken bij hem of haar daardoor niet op voorhand bekend was, geen omstandigheid oplevert die de conclusie rechtvaardigt dat gebleken is van vooringenomenheid of het niet onpartijdig zijn van de rechter. De rechter kon immers ter zitting alsnog kennis nemen van de inhoud van de betreffende stukken, hetgeen in deze zaak blijkens het proces-verbaal van de zitting ook het geval is geweest. Het onder punt 1 gestelde levert aldus geen grond op voor wraking.
De rechter heeft de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft niet beantwoord en luistert naar de wens van de Raad voor de Kinderbescherming om documenten door verzoeker te laten overleggen
3.4.
De wrakingskamer acht de punten 2 en 3 nauw verweven en bespreekt deze gezamenlijk. De wrakingskamer overweegt dat de stelling van verzoeker dat zijn zoon in Nederland is uitgeschreven en hij definitief in Tunesië is gaan wonen, ter zitting door de Raad voor de Kinderbescherming werd bestreden. De rechter heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld stukken te overleggen ter onderbouwing van zijn stelling, zodat zij nadien kon bepalen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekwam. Deze beslissing kan worden aangemerkt als een procesbeslissing welke als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van die beslissing. Alleen als sprake is van een motivering van een beslissing die in het licht van alle omstandigheden en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter, zou sprake kunnen zijn van een grond voor wraking. Daarvan is in dit geval echter niet gebleken.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank en de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/465973 / JE RK
18-1720 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, en mr. C.A. de Beaufort en
mr. L.P. de Haas als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.
de griffier mr. C.A. de Beaufort
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.