Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
3.De beoordeling
verzoeksterniet onpartijdig zou zijn.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 12 oktober 2018 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. A.J. Reitsma, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op grond van verschillende gronden, waaronder het ontbreken van spoedeisend belang, het niet ontvangen van stukken voor de zitting, en het niet vragen om bewijs door de rechter. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 28 september 2018 was verzoekster niet aanwezig, en ook mr. Reitsma was afwezig met bericht van verhindering.
De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat verzoekster geen objectieve feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een vrees voor vooringenomenheid van de rechter rechtvaardigen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet bevoegd was om de zaak te behandelen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang, maar dat dit niet betekent dat er sprake was van vooringenomenheid. Ook de andere gronden, zoals het te laat ontvangen van stukken en het niet rekening houden met verhinderdata, werden als procesbeslissingen beschouwd die geen grond voor wraking konden opleveren.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 7089971 UV EXPL 18-204 LT/33864 voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.