Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 maart 2018
- het proces-verbaal van comparitie.
2.De feiten
[…]
[…]
- Onder verwijzing naar correspondentie van de ING Bank, in het bijzonder het schrijven d.d. 30 januari 2013;
- Uw betaalrekening onder nummer [rekeningnummer 1] vertoont sedert geruime tijd een niet toegestane overschrijding van de verleende kredietlimiet.
[…]
3.Het geschil
- i) veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van € 41.408,74, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- ii) veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van een bedrag van € 58.591,26, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
4.De beoordeling
Vordering op [gedaagde sub 1]
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden, […]”. Artikel 6:248 lid 2 BW brengt mee dat de beëindiging van de kredietovereenkomst door ING op grond van een opzeggingsbevoegdheid niet rechtsgeldig is, als gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
nog te vestigen zekerheden” en dat er dus alleen sprake was van een intentie en niet van een daadwerkelijke vestiging van een pandrecht. Ten slotte is de vordering in de kredietovereenkomst niet met voldoende bepaalbaarheid omschreven.
- een omschrijving en uitleg van de overgelegde stukken
- waarom en hoe op basis van de stukken de hoogte van de rekening-courantvordering op 12 februari 2016 kan worden vastgesteld
- waarom en hoe op basis van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat [gedaagde sub 2] de aanslagen van de belastingdienst van 21 december 2013 en 23 december 2014 betreffende de naheffingsaanslag loonheffing van december 2011 voor [gedaagde sub 1] heeft betaald.