ECLI:NL:RBMNE:2018:479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
16/700126-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident tijdens ruzie na verjaardagsfeest

Op 9 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige vrouw die haar partner had doodgestoken na een ruzie tijdens een verjaardagsfeest in Marknesse. De vrouw, die een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had gedronken, stak haar partner in de lies na een gewelddadige confrontatie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, ondanks de verklaring van de vrouw dat zij zich verdedigde tegen geweld van haar partner. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de vrouw zich niet op een proportionele manier had verdedigd en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank sprak de vrouw vrij van moord, maar achtte doodslag wettig en overtuigend bewezen. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met het blanco strafblad van de vrouw en het feit dat zij moet leven met de gevolgen van haar daad. Uiteindelijk werd de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/700126-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Litouwen)
wonende te [woonplaats] , [adres]
gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 oktober 2017, 12 januari 2018 en 26 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [benadeelde] en mr. Y. Horst, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op of omstreeks 16 juli 2017 in Marknesse [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade gedood heeft door hem met een mes te steken in zijn (onder)buik / (onder)lichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de ten laste gelegde moord en acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
Voor de bewezenverklaring heeft hij verwezen naar de verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, de verklaringen van de moeder en broer van het slachtoffer alsmede naar de meldkamergesprekken en OVC (Opname Vertrouwelijke Communicatie)-gesprekken.
Ten aanzien van het opzet heeft de officier van justitie betoogd dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft door bewust een mes te pakken en daarmee te steken, terwijl zij niet zag waar ze het slachtoffer raakte, bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van opzet. Ten aanzien van het voorwaardelijke opzet heeft hij primair betoogd dat er door verdachte niet bewust is gestoken op vitale delen en dat het enkele steken in de lies c.q. het bovenbeen niet een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans en dat zij deze niet bewust aanvaard heeft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van moord
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Bewijsmiddelen [1]
Op 16 juli 2017 om 00:33 uur kwamen verbalisanten aan bij de [adres] te [woonplaats] .
In de woning lag een man op de grond. Eén van de verbalisanten heeft getracht de man te reanimeren. De andere verbalisant zag dat de broek van de man ter hoogte van de liesstreek met bloed doordrenkt was. Nadat deze verbalisant de kleding van de man omhoog trok, was te zien dat zich ter hoogte van de buikholte aan de rechterzijde een steekwond met een lengte van ongeveer 1 á 2 centimeter bevond. Uit deze wond kwam nog bloed. De in de woning aanwezige verdachte verklaarde dat de man dronken was en dat hij op het mes gevallen was dat zij vasthield. In de slaapkamer op de voorste bijzettafel werd een rood-wit (steak)mes aangetroffen. Om 00:50 uur is geconstateerd dat de man overleden was. [2] Ambulancebroeder [getuige] heeft op 17 juli 2017 verklaard dat hij bij binnenkomst in de woning zag dat er een jongen met ontbloot bovenlichaam en een spijkerboek aan voor de tweepersoonsbank lag. [3]
Het pathologische onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft uitgewezen dat [slachtoffer] op 16 juli 2017 omstreeks 00:50 uur ten gevolge van verbloeding in het kader van één steekletsel net boven de rechterlies is overleden.
Dit steekletsel had een lengte van circa 2 cm en een steekkanaal van 12 cm. Dit steekkanaal heeft de buitenste dijslagader rechts en de dijader rechts geperforeerd. In de buikholte werden circa 1000 ml bloed en bloedstolsels aangetroffen. [4]
Verdachte heeft op 22 augustus 2017 bij de politie onder meer het navolgende verklaard:
… [slachtoffer] sloeg mij op mijn achterhoofd. … Toen sloeg hij mij op mijn gezicht.…
We hadden ruzie. Toen stond hij van de bank op, liep om de tafel. Pakt mij bij mijn haren. Hij deed mijn hoofd naar beneden. Ik zei: “Laat mij los”.
Toen was het einde. Toen ik mijn hoofd naar boven heb gedaan zag ik dat ik een mes in mijn hand had. Toen ik mijn lichaam omhoog deed ging het mes ook omhoog.
… Hij ging eigenlijk tegenover mij staan. Hij was voorover gebukt. Hij stond schuin tegenover mij en pakte mij bij mijn haren. [5]
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 27 november 2017 onder meer verklaard dat zij zich kon herinneren dat er twee messen op de tafel lagen. Nadat verdachte haar voor de tweede keer sloeg, keek zij naar de tafel. Verdachte verklaarde dat [slachtoffer] om de tafel heen liep en verdachtes haren vastpakte en haar hoofd naar beneden duwde. Verdachte verklaarde dat zij gevraagd heeft of hij haar los wilde laten, maar dat hij harder duwde.
Omdat verdachte wilde dat [slachtoffer] losliet, heeft zij naar de tafel gereikt met haar hand en opeens voelde dat zij iets in haar hand had. [6]
Ter zitting op 26 januari 2018 heeft verdachte verklaard dat het scherpe rood-witte mes de hele avond al op de tafel lag, omdat zij daarvoor gegeten hadden. Ook heeft zij verklaard dat toen zij met haar hoofd naar beneden stond, zij met haar rechterhand iets van de tafel heeft gepakt. [7]
Bewijsoverwegingen
Opzet
De rechtbank overweegt dat zij niet vast kan stellen dat bij verdachte sprake is geweest van boos opzet. Wel is er volgens de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft - gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen - met haar hoofd naar beneden al graaiend van een tafel een scherp mes gepakt en daarmee omhoog gestoken, terwijl het slachtoffer voor haar voorovergebogen stond. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet bewust een mes gepakt heeft. Dit kan weliswaar in eerste instantie het geval zijn geweest, maar op het moment dat verdachte voelde dat zij iets vasthad, moet zij zich gerealiseerd hebben wat zij in haar rechterhand vasthield. Zij wist immers dat er twee messen op de tafel lagen. Het vanuit een lage houding met een scherp mes omhoog steken terwijl een persoon voorovergebogen voor je staat en je niet ziet waar je steekt, levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van dodelijk letsel op. Omhoog steken in deze houding impliceert immers dat er gestoken wordt richting vitale delen van het lichaam. Bij de vraag of de verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans moet als uitgangpunt gelden dat de hiervoor geschetste kans op een dodelijke afloop als een feit van algemene bekendheid kan worden gezien. Verdachte heeft haar greep om het mes niet verslapt en bewoog het mes omhoog omdat zij wilde dat het slachtoffer haar los liet. Verdachte moet ook met kracht hebben gestoken, gelet op het feit dat zij door de spijkerbroek van het slachtoffer heen een diepe wond, met volgens het NFI een steekkanaal van 12 cm, in de lies van het slachtoffer heeft veroorzaakt. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de wetenschap en bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans bij de verdachte moeten worden aangenomen.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 juli 2017 in Marknesse opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 16 juli 2017 te Marknesse opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een mes met kracht in het onderlichaam gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er in zijn ogen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte toen zij door het slachtoffer mishandeld werd. Het beroep op noodweer kan volgens hem echter niet slagen omdat er primair geen noodzaak was om zich te verdedigen, nu er niet eerder sprake was geweest van mishandeling in de relatie en subsidiair omdat het handelen van verdachte de toets van proportionaliteit en subsidiariteit niet kan doorstaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte was niet in staat om weg te komen, ze had geen alternatief. Door het pakken van een voorwerp door verdachte dat voorhanden lag, is volgens de raadsman proportioneel en subsidiair gehandeld.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er sprake is geweest van noodweerexces omdat verdachte handelde uit paniek.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Door verdachte is verklaard dat zij door het latere slachtoffer geslagen werd, aan haar haren werd getrokken en dat haar hoofd hard naar beneden werd geduwd. Uitgaande van deze verklaring komt de rechtbank tot de conclusie dat aannemelijk is dat verdachte zodanig door het latere slachtoffer mishandeld werd dat sprake is geweest van een onmiddellijke wederechtelijke aanranding van haar lichaam, waartegen zij zich mocht verdedigen. Verdachte heeft zich verdedigd door met een mes te steken in het onderlichaam van het latere slachtoffer. Dit handelen voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte heeft ter zitting op 26 januari 2018 verklaard dat het latere slachtoffer niet eerder in hun relatie dergelijk fysiek geweld jegens haar vertoond had en dat zij niet wist wat zij moest verwachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte anders had kunnen en moeten reageren. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Noodweerexces
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte in paniek heeft gehandeld en daarom heeft gestoken met het mes. Uit het dossier komt echter naar voren dat verdachte, gelet op de verklaring van de moeder van het slachtoffer kort na het neersteken van het slachtoffer tegen haar heeft gezegd dat zij hem alleen wat wilde leren. [8] Ook blijkt uit het meldkamergesprek, gevoerd op 15 juli 2017 tussen 23:55:34 uur en 23:56:49 uur, dat verdachte heeft gezegd: “ik dacht ik laat hem even schrikken en toen zag ik die mes in zijn lichaam, hij viel”. [9]
De rechtbank overweegt dat dergelijke uitingen niet getuigen van een reactie voortkomend uit paniek, maar juist van bewust handelen. Dat verdachte zou hebben gehandeld vanuit een hevige gemoedstoestand is aldus niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces.
Er is gelet op het voorgaande geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Doodslag.
Er is gelet op het bovenstaande ook geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor wat betreft de strafmaat onder verwijzing naar jurisprudentie [10] verzocht een straf op te leggen waarbij rekening is gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet bewust gehandeld heeft en dat zij haar partner heeft verloren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 16 juli 2017 hebben verdachte en haar partner samen met familie de verjaardag van verdachte gevierd. Hierbij is gedurende de middag en avond door zowel verdachte als haar partner een aanzienlijke hoeveelheid alcohol genuttigd. Aan het einde van de avond hebben verdachte en haar partner ruzie gekregen, waarbij fysiek geweld gebruikt is naar verdachte. Verdachte heeft tijdens dit geweld een mes gepakt en haar partner in zijn lies gestoken.
Ten gevolge van dit (eenmalige) steken is de dijslagader geperforeerd en is het slachtoffer door verbloeding overleden. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij in een ruzie met haar partner een scherp mes heeft gepakt en dat door haar toedoen het slachtoffer om het leven is gekomen. Daarmee heeft verdachte de integriteit van het leven van een jonge man van 24 jaar in de ergste vorm geschaad. Verdachte heeft daarmee de ouders en broer van het slachtoffer onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Zij ondervinden dagelijks het gemis en het verdriet. Gelet hierop kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 december 2017, waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft;
- een reclasseringsadvies van 5 januari 2018, uitgebracht door het Leger des Heils;
- een pro Justitia rapportage (triple onderzoek) van 22 december 2017.
Uit voornoemde rapportages komt naar voren dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zowel door de psychiater, psycholoog en forensisch milieuonderzoeker als door de reclassering wordt bij verdachte lijdensdruk van het delict waargenomen. Zij typeren verdachte als een vrouw die haar best doet zich staande te houden in deze voor haar heel lastige situatie. Ondanks een aantal forse tegenslagen in het leven van verdachte, waaronder een ongepland alleenstaand moederschap, heeft zij tot op heden goed gefunctioneerd.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Strafverminderend weegt de rechtbank mee dat verdachte haar levensgezel, met wie zij toekomstplannen had, moet missen en moet leven met het feit dat zij dit op haar geweten heeft. Zij heeft een blanco strafblad.
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest acht de rechtbank passend en geboden.

8.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] , de moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.205,21. Dit bedrag bestaat uit € 2.705,21 materiële schade en € 3.500, - immateriële schade voor haar en de vader en broer van het slachtoffer, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de gehele vordering van [benadeelde] inclusief wettelijke rente toegewezen kan worden. De immateriële schade die gevorderd wordt, dient als shockschade aangemerkt te worden gelet op het feit dat deze gevorderd wordt door directe nabestaanden die bij of in de directe nabijheid waren toen het slachtoffer overleed. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair – gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging – betoogd de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de immateriële schade niet toegewezen kan worden omdat shockschade slechts onder bijzondere omstandigheden toewijsbaar is en dat dit in casu niet het geval is. Ten aanzien van de materiële schade heeft hij een enkele post betwist en opgemerkt dat er sprake is van culpa in causa en dat dit dient te leiden tot een aanzienlijke vermindering van de te vergoeden schade.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De schade, voor zover die betrekking heeft op de materiële schade, komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.305,21 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2017 tot de dag van volledige betaling. De bedragen gevorderd voor de begrafenis, het restaurant, de kleding voor de overledene en de vliegtickets voor de nabestaanden zijn volledig toewijsbaar, nu deze onderbouwd zijn.
Dit betreft in totaal een bedrag van € 1.505,21. Voor wat betreft de gevorderde kosten voor bloemen, etenswaren, brandstofkosten, de leider van de kerkdienst en de zanger maakt de rechtbank, nu deze niet onderbouwd zijn, gebruik van haar schattingsbevoegdheid en schat deze kosten op € 800,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.305,21, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 23 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Immateriële schade
Art. 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van de kring van gerechtigden die een vordering immateriële schade kan instellen en van wat er gevorderd kan worden. Er bestaat geen recht op smartengeld wegens het verdriet dat het overlijden van een naaste bij een nabestaande heeft veroorzaakt. Deze zogenaamde affectieschade is niet toewijsbaar. Dit ligt anders bij zogeheten shockschade. Hierbij gaat het om geestelijk letsel dat men oploopt door een schokkende gebeurtenis waarbij de shock dermate ernstig is dat deze leidt tot een aantasting van de gezondheid. Dit geestelijk letsel dient, om uit hoofde van art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking te komen, in rechte te kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Met inachtneming van het bovenstaande en de omstandigheden zoals die uit het strafdossier naar voren komen, overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat het overlijden van het slachtoffer bij de nabestaanden een emotionele schok heeft veroorzaakt. Of er daadwerkelijk sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, is echter niet voldoende onderbouwd. Dit betekent dat dit door de rechtbank niet in rechte kan worden vastgesteld. De benadeelde partij wordt dan ook voor wat betreft het gedeelte dat ziet op de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard. De vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Culpa in causa
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre eigen schuld van het slachtoffer in de zin van art. 6:101, eerste lid, BW leidt tot vermindering van een schadevergoedingsplicht als bedoeld in dat artikel, moet het volgende worden vooropgesteld.
Van belang is dat eerst een causaliteitsafweging (de zogeheten primaire maatstaf) plaatsvindt en daarna een billijkheidscorrectie. Toepassing van de causaliteitsafweging in dit geval komt erop neer dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van het slachtoffer en anderzijds het gedrag van de verdachte tot de dood van het slachtoffer heeft bijgedragen.
De rechtbank overweegt dat het handelen van het slachtoffer weliswaar heeft geleid tot een worsteling met verdachte, maar dit was geenszins gericht op zijn overlijden en kan dan ook niet gezien worden als bijdrage aan zijn dood. Verdachtes handelen – het steken met een mes in de lies van verdachte – heeft geleid tot zijn dood. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van culpa in causa en dat geen billijkheidscorrectie dient plaats te vinden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van vermindering van de schadevergoedingsplicht van verdachte.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt
verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
Materiële schade
-
-wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 2.305,21;
-veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2017 tot de dag van volledige
betaling;
- wijst de vordering van voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat
€ 2.305,21 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2017 tot de
dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 23 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan
wel aan de Staat heeft vergoed;
Immateriële schade
-verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de
vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de
burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.N. Noorman, voorzitter, mrs. R.C.J. Hamming en
E.C. Ruinaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2017.
Mr. E.C. Ruinaard is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 juli 2017 te Marknesse, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp (met kracht) in de (onder)buik, althans het (onder)lichaam gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2017218542, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 925. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 501 en 502.
3.Pagina 539.
4.Het rapport van het NFI, pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 6 december 2017, opgemaakt door arts en patholoog prof. dr. B. Kubat.
5.Pagina’s 129 en 130.
6.Het proces-verbaal verhoor van verdachte in eigen strafzaak met RC nummer 17/3503, blad 1 en 2.
7.Zie de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van de meervoudige strafkamer te Lelystad op 26 januari 2018.
8.Pagina 563.
9.Pagina 702.
10.Hof Den Haag ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4161 en Rechtbank Midden-Nederland ECLI:NL:RBMNE:2013:2900.