2.4Na de oplegging van de bestuurlijke boete heeft verweerder de besluiten genomen die vermeld staan onder ‘Procesverloop’, waarbij eiseres dienovereenkomstig is gekort op de aan haar door verweerder toegekende subsidies. Bij dezelfde besluiten heeft de minister eiseres gekort op de aan haar toegekende Europese GLB-subsidies. Tegen dat (tweede) deel van de besluiten heeft eiseres beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
3. In deze zaak liggen de bestreden besluiten voor die betrekking hebben op de korting op de subsidie agrarisch natuurbeheer en de probleemgebiedensubsidie. Daaraan ligt ten grondslag dat eiseres de stikstofgebruiksnorm heeft overschreden, zoals die voor haar gold na de terugval uit de derogatienorm. De korting op de GLB-subsidies valt dus buiten de omvang van het bij de rechtbank voorliggende geding.
4. De subsidie agrarisch natuurbeheer en de probleemgebiedensubsidie zijn geregeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht 2009 (de subsidieverordening). Daaruit volgt dat eiseres als ontvanger van deze subsidies moest voldoen aan de beheerseisen voor de GLB-inkomenssteun. Eén van die beheerseisen is het verbod om in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnormen in acht zijn genomen. De subsidieverordening voorziet erin dat verweerder de toegekende subsidies verlaagt als hieraan niet wordt voldaan. De subsidieverordening sluit rechtstreeks aan bij de nationale en Europese regelgeving die van toepassing is op het verlagen van GLB-subsidies door de minister. Die regelgeving is daarom op deze zaak ook van toepassing. Dat geldt ook voor het beleid dat nationaal bij de toepassing van de betreffende bevoegdheden is vastgesteld en dat door verweerder eveneens van toepassing is verklaard. Gelet hierop kan bij de beoordeling van deze zaak worden aangesloten bij de rechtspraak van het CBb over GLB-subsidies.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat zij in deze uitspraak tot uitgangspunt neemt dat eiseres de stikstofgebruiksnormen in 2013 inderdaad heeft overschreden en dat daarmee sprake was van een overtreding van het hiervoor genoemde verbod, dat uit de Meststoffenwet voortvloeit. De daartegen door eiseres aangevoerde gronden zijn reeds behandeld in de genoemde uitspraak van 17 april 2018 en de rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak op terug te komen.
6. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat sprake is van dubbele bestraffing, omdat zij voor hetzelfde feit al een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen, ingetrokken.
7. Tegen het bestreden besluit I heeft eiseres aangevoerd dat de overtreding van de Meststoffenwet pas in 2015 is geconstateerd en dat de korting gelet op de artikelen 73 en 64 van de Verordening (EU) 809/2014 niet over het subsidiejaar 2013 kon worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat verweerder de korting met het bestreden besluit II alsnog over het subsidiejaar 2015 heeft opgelegd in plaats van over het subsidiejaar 2013, zodat deze beroepsgrond nu feitelijke grondslag ontbeert. Dat geldt ook voor wat eiseres aanvoert over het tijdsverloop tussen de controle en het meedelen van de resultaten daarvan. Eiseres voert aan dat het haar bevreemdt dat verweerder een dergelijke omissie zomaar kan herstellen, maar de rechtbank is van oordeel dat geen rechtsregel hieraan in de weg staat.
8. Eiseres voert verder aan dat de opgelegde korting niet kan worden gebaseerd op het controlerapport van de NVWA, omdat zij de daarin opgenomen datum van controle (1 juli 2014) niet kan plaatsen en bovendien het evaluatiegedeelte in strijd met artikel 54, eerste lid, onder c, van de Verordening (EG) nr. 1122/2009 niet is ingevuld.
9. De rechtbank overweegt dat de korting aan eiseres is opgelegd, omdat zij de reguliere gebruiksnorm heeft overschreden waardoor zij niet aan de betreffende beheerseis heeft voldaan. In het controlerapport is getoetst of eiseres aan de diverse beheerseisen heeft voldaan.
Als datum van controle staat 1 juli 2014 vermeld. Hoewel de rechtbank net als eiseres niet weet waar deze datum vandaan komt, ziet zij hierin geen aanleiding om te oordelen dat verweerder zich bij het opleggen van de korting niet heeft mogen baseren op het controlerapport. Met eiseres stelt de rechtbank vast dat het controleverslag inderdaad een evaluatiegedeelte moet bevatten en dat dit hier niet is ingevuld. Uit vaste rechtspraak van het CBb volgt echter dat dit evaluatiegedeelte er blijkens artikel 71, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 (uitsluitend) toe dient om het betaalorgaan in de gelegenheid te stellen te beoordelen of er aanleiding is om het reguliere kortingspercentage van 3% te verlagen (tot minimaal 1 %) of te verhogen (tot maximaal 5 %). De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van het CBb van 27 maart 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:102). Uit de stukken blijkt dat de controleur in de toelichting op de voorlopige beoordeling heeft aangegeven akkoord te gaan met de beoordeling van de overtreding door de NVWA als standaard niet-naleving. De rechtbank stelt op basis van de stukken in dit dossier vast dat verweerder de korting op 3% heeft bepaald naar aanleiding van een evaluatie door de NVWA van de niet-naleving. De rechtbank ziet geen grond voor de veronderstelling dat de NVWA zou hebben nagelaten de niet-naleving van een evaluatie te voorzien en zodoende niet aan de hiervoor genoemde verordening zou zijn voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. 10. Eiseres voert verder aan dat een korting van 3% van de subsidiebedragen in dit geval te veel is. Zij wijst er daarbij op dat enkel sprake is van het ontbreken van een grondmonster en dat afgezien hiervan werd voldaan aan de geldende derogatienorm. De rechtbank volgt dit niet. Het uitgangspunt van het in de Europese regelgeving neergelegde systeem is dat in geval van een niet-opzettelijke naleving die het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een korting van 3% wordt opgelegd. In dit geval heeft de controleur deze standaardnorm van toepassing geacht. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder in afwijking van de reguliere korting van 3% had moeten volstaan met een korting van 1%. Verweerder wijst er terecht op dat in dit geval sprake is van nalatigheid van de zijde van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volgehouden dat de niet-naleving wat ernst en omvang betreft oplegging van de reguliere korting van 3% niet rechtvaardigt. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I en heeft erop gewezen dat de korting betrekking heeft op het verkeerde subsidiejaar. Pas nadat dit op de zitting aan de orde is gesteld heeft verweerder het bestreden besluit II genomen, waarmee het subsidiejaar is gewijzigd. De rechtbank ziet in deze gang van zaken aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. Om diezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, voor zover die zien op het instellen van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).