In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De vennootschap had een randvoorwaardenkorting van 5% op de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2012 ontvangen, omdat zij niet voldeed aan de randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn. De Staatssecretaris had op basis van een rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vastgesteld dat de vennootschap niet aan verschillende verplichtingen voldeed, waaronder de verplichting om varkens permanent van vers water te voorzien.
De vennootschap heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 20 augustus 2014 heeft de vennootschap betoogd dat de korting niet in verhouding stond tot de overtredingen. Het College overweegt dat de Staatssecretaris op grond van Europese regels verplicht was om een korting toe te passen bij niet-naleving van de randvoorwaarden. Het College concludeert dat de opgelegde korting van 5% terecht is, gezien de ernst van de overtredingen en de verzwarende omstandigheden, zoals het grote aantal dieren en de slechte onderhoudstoestand van de installatie.
Het College verklaart het beroep van de vennootschap ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van dierenwelzijnsregels in de landbouwsector en de gevolgen van niet-naleving voor de toekenning van subsidies.