ECLI:NL:RBMNE:2018:4456

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
UTR 17/1282 en UTR 17/1280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking kinderdagverblijf ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-waarde van een kinderdagverblijf. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden voor de belastingjaren 2015 en 2016, die respectievelijk zijn vastgesteld op € 251.000 en € 272.000. Eiseres stelde dat de waardering niet onderbouwd was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de marktsituatie en bezettingsgraad van kinderdagverblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, de waarde op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) correct had vastgesteld en dat de argumenten van eiseres niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de WOZ-waarde te verlagen, aangezien de waarde van het pand niet beïnvloed werd door de bezettingsgraad van het kinderdagverblijf. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de procedure correct was verlopen en dat eiseres voldoende gelegenheid had moeten krijgen om haar bezwaren toe te lichten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/1282 en UTR 17/1280

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. van den Dool),
en

Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Procesverloop

UTR 17/1282
Bij beschikking van 30 september 2016 (de primaire beschikking I) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van het pand [adres] (voorheen: [adres] ) te [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2015 vastgesteld op € 251.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2014.
UTR 17/1280
Bij beschikking van 30 september 2016 (de primaire beschikking II) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van het pand [adres] (voorheen: [adres] ) te [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2016 vastgesteld op € 272.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2015.
Bij twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 21 februari 2017 (de bestreden uitspraken op bezwaar) heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de primaire beschikkingen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften en taxatierapporten ingediend.
De beroepen zijn op de zitting van 28 mei 2018 gevoegd behandeld met de beroepen met zaaknummers UTR 17/1286, UTR 18/380, UTR 17/1448, UTR 18/377, UTR 18/378 en UTR 17/1484. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] en [B] , taxateurs.

Overwegingen

1. Het object betreft een kinderdagverblijf dat onderdeel uitmaakt van een schoolgebouw uit het bouwjaar 2011. De totale gebruiksoppervlakte van het object is 305 m². Eiseres is huurder van het object.
2.1
De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting kenbaar gemaakt dat zij nadere stukken wil indienen ter onderbouwing van het standpunt dat wel degelijk een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden.
2.2
De gemachtigde van eiseres heeft verklaard dat hij er bezwaar tegen heeft dat deze stukken bij de beoordeling worden betrokken. Doordat verweerder de stukken pas op de zitting aanlevert, is hij niet meer in de gelegenheid om (de inhoud van) de stukken te bespreken met zijn collega [C] , die eiseres gedurende de bezwaarperiode heeft vertegenwoordigd. De gemachtigde van eiseres heeft bovendien aangegeven dat hij het opmerkelijk vindt dat verweerder de stukken pas op de zitting inbrengt, terwijl verweerder wel al eerder over deze stukken beschikte en de rechtbank al had verzocht deze stukken in te dienen.
2.3
Uit artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken in beginsel tot uiterlijk tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Als stukken niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat deze bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
2.4
De rechtbank stelt vast dat de griffier op 9 mei 2018, dus ruim tweeënhalve week voor de zitting, telefonisch contact heeft opgenomen met verweerders gemachtigde met het verzoek om, indien aanwezig, stukken in te dienen ter onderbouwing van het standpunt dat een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden, omdat het door verweerder overgelegde dossier daarover geen stukken bevatte. Verweerder heeft vervolgens pas op de zitting, en dus te laat, de nadere stukken willen indienen. Zoals op de zitting al aan partijen is meegedeeld acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om de nadere stukken van verweerder te accepteren. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat eiseres - en ook de rechtbank - de gelegenheid moeten hebben adequaat op deze stukken te kunnen reageren. Dat is nu niet het geval. Daarbij speelt ook een rol dat verweerder deze stukken tijdig (dus uiterlijk tien dagen voor de zitting) had kunnen overleggen. Dat hij dat niet heeft gedaan, blijft voor zijn rekening. De stukken van verweerder worden daarom niet bij de beoordeling van de bestreden uitspraak op bezwaar I betrokken. De rechtbank zal zich voor haar oordeel baseren op het dossier en de mondelinge toelichting van partijen.
3.1
Eiseres voert aan dat zij in bezwaar ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten, terwijl zij wel in het pro forma bezwaarschrift en in de aanvullende gronden van bezwaar heeft verzocht om een hoorzitting.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat wel degelijk een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden.
3.3
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet woz, in samenhang met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb gehoord op zijn verzoek.
3.4.
De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat in deze zaken een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden en wel om de volgende redenen. In de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder nadrukkelijk vermeld dat er een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat de argumenten die tijdens de telefonische hoorzitting zijn besproken bij de beoordeling van het bezwaarschrift worden meegewogen. In het verweerschrift heeft verweerder vermeld dat de telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016 tussen [C] , werkzaam bij [naam] B.V. en [D] , werkzaam bij verweerder. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat [C] haar bezwaren behandelde. Op de zitting heeft verweerder nog toegelicht dat er met [naam] B.V. afspraken zijn gemaakt over het telefonisch horen vanwege het grote aantal bezwaren dat [naam] B.V. namens haar cliënten bij verweerder indient tegen woz-beschikkingen. Voorafgaand aan een hoorzitting wordt een lijst van te bespreken objecten uitgewisseld, zodat partijen weten op welke objecten de telefonische hoorzitting betrekking heeft. Verder is afgesproken dat beide partijen eigen aantekeningen maken van de hoorzitting. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ook verklaard dat [D] deze afspraken is nagekomen door de aantekeningen van de hoorzitting te verwerken in het daarvoor bestemde systeem (Key2) van verweerder. Bovendien heeft de gemachtigde aangegeven dat [D] na de telefonische hoorzitting taxatieverslagen heeft toegezonden aan [C] , waarbij zij refereert aan de tijdens de hoorzitting gemaakte afspraken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het samenstel van de hiervoor weergegeven afspraken, en de toelichting op de zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat er een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert verder aan dat verweerder de bestreden uitspraken op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte nagelaten om te reageren op de bezwaren van eiseres en heeft verweerder, hoewel eiseres daar nadrukkelijk om heeft gevraagd, de totstandkoming van de woz-waarde onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BH4424.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stellingen. In de bezwaarschriften in beide zaken heeft eiseres kort samengevat aangevoerd dat verweerder voor de vaststelling van de waarde rekening moet houden met lage bezettingsgraden in de kinderopvang. In de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder hierop gereageerd met het standpunt dat er gezien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het pand geen reden aanwezig is om een correctie op de waarde toe te passen. In de bestreden uitspraak op bezwaar in zaaknummer UTR 17/1280 heeft verweerder daar nog aan toegevoegd dat de grief dat onvoldoende rekening is gehouden met de marktsituatie in de kinderopvang niet ter zake doet omdat de bedrijfsvoering niet wordt gewaardeerd. Met de hiervoor weergegeven reacties heeft verweerder een onderbouwing gegeven voor de vastgestelde waarde en toegelicht waarom de bezettingsgraad bij eiseres volgens verweerder niet op de waarde van invloed is. Verweerder heeft daarmee voldoende inhoudelijk gereageerd op de bezwaargronden van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een gebrekkige motivering van de bestreden uitspraken op bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Uitsluitend in zaaknummer UTR 17/1280 heeft eiseres aangevoerd dat de woz-waarde niet in lijn ligt met de door verweerder vastgestelde waarde per waardepeildatum 1 januari 2014. Volgens eiseres is er sprake van een aanzienlijke stijging van de waarde zonder dat er waardevermeerderende wijzigingen, zoals verbouwing, uitbreiding of renovatie, hebben plaatsgevonden.
7. De rechtbank stelt voorop dat het de bedoeling is van de Wet woz dat de waarde van een object voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. Bij het vaststellen van de waarde middels de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt daarbij rekening gehouden met de waarde van de opstal(len) en de bestemming van de zaak. De waarde die voor een vorige waardepeildatum aan een object is toegekend speelt daarbij geen rol en is onvoldoende nauwkeurig om als maatstaf te worden gebruikt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Op de zitting heeft gemachtigde van eiseres verder nog aangevoerd dat verweerder bij de vaststelling van de waarde in de taxatierapporten is uitgegaan van een oppervlakte van
305 m², terwijl verweerder eerder een oppervlakte van 175 m² heeft gebruikt.
9. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de oppervlakte van 305 m² vanaf waardepeildatum 1 januari 2015 is vastgesteld aan de hand van bouwtekeningen. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat oppervlakte op eerdere waardepeildata ten onrechte op
175 m² is gesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van verweerders berekening te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
10.1
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de woz-waarde voor beide belastingjaren te hoog is vastgesteld. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de marktsituatie van kinderdagverblijven. Door overheidsmaatregelen en door de economische crisis zijn ouders gebruik gaan maken van alternatieve vormen van kinderopvang. Hierdoor heeft eiseres te maken met forse overcapaciteit en een lage bezettingsgraad. Volgens eiseres leidt dit tot economische veroudering en moet verweerder hiermee rekening houden bij de vaststelling van de gecorrigeerde vervangingswaarde van het object.
10.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er gezien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het pand en de reeds toegepaste functionele veroudering geen reden is voor een verdergaande functionele correctie.
10.3
De rechtbank stelt voorop dat bij functionele afschrijving in het kader van de gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden uitgegaan van de waarde die de onroerende zaak voor de eigenaar heeft. Dat het object door een huurder feitelijk voor een ander doel gebruikt wordt, kan niet van invloed zijn bij de vaststelling van de waarde van het object. Tussen partijen is niet in geschil dat op het object [adres] de bestemming ‘maatschappelijk’ rust. Uit het bestemmingsplan volgt dat het object daarmee bestemd is voor onder andere maatschappelijke voorzieningen en daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen en groenvoorzieningen. Dat eiseres een deel van het object huurt en feitelijk in gebruik heeft als kinderdagverblijf, doet niet af aan de bestemming van het object en daarmee de waarde die het object voor de eigenaar heeft. De gestelde lage bezettingsgraad van het kinderdagverblijf kan dan ook geen invloed hebben op door verweerder vastgestelde waarde van het object. De rechtbank overweegt bovendien dat het aan eiseres is om, indien zij een beroep doet op toepasselijkheid van een correctie voor functionele veroudering, dit te onderbouwen. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1818. In dit geval heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van overcapaciteit en een lage bezettingsgraad bij het kinderdagverblijf of op een andere manier haar stelling onderbouwd. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat sprake zou moeten zijn van een lagere waarde. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. M.E.A. Braeken en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.
de griffier is verhinderd voorzitter
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.