3.4.De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat in deze zaken een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden en wel om de volgende redenen. In de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder nadrukkelijk vermeld dat er een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat de argumenten die tijdens de telefonische hoorzitting zijn besproken bij de beoordeling van het bezwaarschrift worden meegewogen. In het verweerschrift heeft verweerder vermeld dat de telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016 tussen [C] , werkzaam bij [naam] B.V. en [D] , werkzaam bij verweerder. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat [C] haar bezwaren behandelde. Op de zitting heeft verweerder nog toegelicht dat er met [naam] B.V. afspraken zijn gemaakt over het telefonisch horen vanwege het grote aantal bezwaren dat [naam] B.V. namens haar cliënten bij verweerder indient tegen woz-beschikkingen. Voorafgaand aan een hoorzitting wordt een lijst van te bespreken objecten uitgewisseld, zodat partijen weten op welke objecten de telefonische hoorzitting betrekking heeft. Verder is afgesproken dat beide partijen eigen aantekeningen maken van de hoorzitting. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ook verklaard dat [D] deze afspraken is nagekomen door de aantekeningen van de hoorzitting te verwerken in het daarvoor bestemde systeem (Key2) van verweerder. Bovendien heeft de gemachtigde aangegeven dat [D] na de telefonische hoorzitting taxatieverslagen heeft toegezonden aan [C] , waarbij zij refereert aan de tijdens de hoorzitting gemaakte afspraken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het samenstel van de hiervoor weergegeven afspraken, en de toelichting op de zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat er een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert verder aan dat verweerder de bestreden uitspraken op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte nagelaten om te reageren op de bezwaren van eiseres en heeft verweerder, hoewel eiseres daar nadrukkelijk om heeft gevraagd, de totstandkoming van de woz-waarde onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BH4424. 5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stellingen. In de bezwaarschriften in beide zaken heeft eiseres kort samengevat aangevoerd dat verweerder voor de vaststelling van de waarde rekening moet houden met lage bezettingsgraden in de kinderopvang. In de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder hierop gereageerd met het standpunt dat er gezien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het pand geen reden aanwezig is om een correctie op de waarde toe te passen. In de bestreden uitspraak op bezwaar in zaaknummer UTR 17/1280 heeft verweerder daar nog aan toegevoegd dat de grief dat onvoldoende rekening is gehouden met de marktsituatie in de kinderopvang niet ter zake doet omdat de bedrijfsvoering niet wordt gewaardeerd. Met de hiervoor weergegeven reacties heeft verweerder een onderbouwing gegeven voor de vastgestelde waarde en toegelicht waarom de bezettingsgraad bij eiseres volgens verweerder niet op de waarde van invloed is. Verweerder heeft daarmee voldoende inhoudelijk gereageerd op de bezwaargronden van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een gebrekkige motivering van de bestreden uitspraken op bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Uitsluitend in zaaknummer UTR 17/1280 heeft eiseres aangevoerd dat de woz-waarde niet in lijn ligt met de door verweerder vastgestelde waarde per waardepeildatum 1 januari 2014. Volgens eiseres is er sprake van een aanzienlijke stijging van de waarde zonder dat er waardevermeerderende wijzigingen, zoals verbouwing, uitbreiding of renovatie, hebben plaatsgevonden.
7. De rechtbank stelt voorop dat het de bedoeling is van de Wet woz dat de waarde van een object voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. Bij het vaststellen van de waarde middels de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt daarbij rekening gehouden met de waarde van de opstal(len) en de bestemming van de zaak. De waarde die voor een vorige waardepeildatum aan een object is toegekend speelt daarbij geen rol en is onvoldoende nauwkeurig om als maatstaf te worden gebruikt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Op de zitting heeft gemachtigde van eiseres verder nog aangevoerd dat verweerder bij de vaststelling van de waarde in de taxatierapporten is uitgegaan van een oppervlakte van
305 m², terwijl verweerder eerder een oppervlakte van 175 m² heeft gebruikt.
9. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de oppervlakte van 305 m² vanaf waardepeildatum 1 januari 2015 is vastgesteld aan de hand van bouwtekeningen. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat oppervlakte op eerdere waardepeildata ten onrechte op
175 m² is gesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van verweerders berekening te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.