ECLI:NL:RBMNE:2018:4268

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
16/652477-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor heimelijk filmen van huisgenotes met verborgen camera

Op 4 september 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende vier jaar schuldig heeft gemaakt aan het heimelijk filmen van zijn jongere huisgenotes. De verdachte had een telefoon met camera verstopt in de badkamer geplaatst, waardoor hij beelden kon maken van de slachtoffers tijdens het douchen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 100 uur opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij een zorgverlener. Tevens zijn er contact- en locatieverboden opgelegd met betrekking tot de aangeefsters. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor een deel van de tenlastelegging, omdat de verjaringstermijn was verstreken. De verdachte heeft bekend dat hij beelden heeft gemaakt, maar de rechtbank heeft hem vrijgesproken van de belaging, omdat niet bewezen kon worden dat hij de slachtoffers dwong iets te doen of te dulden. De rechtbank heeft de schadevergoedingsvorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade is gematigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/652477-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 september 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen verdachte en mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht, alsmede van wat door mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1zich in de periode van 22 mei 2013 tot en met 22 mei 2018 te [woonplaats] meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 3] ,
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
feit 2zich in de periode van 1 september 2010 tot en met 18 mei 2018 te [woonplaats] schuldig heeft gemaakt aan het met een verborgen camera in een woning vervaardigen van beeldmateriaal van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Onder 2. is aan verdachte heimelijk filmen ten laste gelegd. Dit feit is bij artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld als een misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden is gesteld. Als gevolg van artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafrecht geldt er voor dit delict een verjaringstermijn van zes jaren. Tussen de onder verdachte in beslaggenomen digitale gegevens is één filmpje van aangeefster [slachtoffer 1] aangetroffen met daarop aangegeven de datum 4 april 2011. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat gedurende zes jaren daaropvolgend enige daad van vervolging is verricht. Het recht tot strafvordering is ten aanzien van het heimelijk filmen van [slachtoffer 1] met ingang van 5 april 2017 vervallen.
De rechtbank zal de officier van justitie ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is – met uitzondering van het hiervoor genoemde onderdeel - ontvankelijk in de vervolging van verdachte en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Wat betreft het onder 1. ten laste gelegde stelt de officier van justitie zich op het standpunt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095 met de daarbij behorende conclusie van advocaat-generaal, dat de omstandigheid dat de aangeefsters pas in mei 2018 wetenschap hebben gekregen van de filmpjes die verdachte van hen heeft gemaakt niet af doet aan de stelselmatigheid van de inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. Ook zijn zij in de gehele tenlastegelegde periode gedwongen te dulden dat van hen opnames werden gemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw pleit voor vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde omdat het oogmerk om de aangeefsters te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden bij verdachte niet bewezen kan worden. De verdachte heeft zijn telefoon met camera verstopt in de badkamer en wilde niet dat de door hem gemaakte beelden werden verspreid. Hij heeft nooit de bedoeling gehad de aangeefsters met de beelden te confronteren en hen tot iets te dwingen. De raadsvrouw acht het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft zijn huisgenotes vanuit de badkamer in hun woning lange tijd heimelijk gefilmd. Hij heeft verklaard dat hij altijd bang en gespannen was dat hij betrapt zou worden. Zijn verklaring wordt bevestigd door de wijze waarop de telefoon met camera was geplaatst: verstopt onder kleding. Aangeefsters hebben tot aan de dag van ontdekking nooit iets van het filmen gemerkt. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van belaging. Daarvoor is immers vereist dat verdachte het oogmerk heeft gehad de aangeefsters te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Dit opzet is een subjectief bestanddeel van de delictsomschrijving en dient niet in voorwaardelijke vorm te worden aangenomen. In dat geval zou immers het oogmerk van de dader zelfs zo kunnen worden verstaan dat het slachtoffer zijn gedragingen slechts ‘ondergaat’. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat dit deze interpretatie niet de bedoeling van de wetgever is geweest: “
niet het objectieve effect van de gedraging is centraal gesteld, maar de intentie van de dader”. [1] Deze bedoeling wordt ook door de Hoge Raad bevestigd.
De rechtbank merkt hierbij op, dat in het geval de wetgever van oordeel is dat het oogmerk op andere wijze moet worden uitgelegd (of geen toegevoegde waarde meer heeft), het op zijn weg ligt middels wetswijziging de delictsomschrijving van belaging te wijzigen.
Nu het voor een bewezenverklaring van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht vereiste oogmerk ontbreekt, volgt vrijspraak.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Verdachte heeft het onder 2. ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [2]
  • aangifte van [slachtoffer 3] van 20 mei 2018, p. 36 e.v.;
  • aangifte van [slachtoffer 2] van 8 juni 2018, p. 43 e.v.;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2018, pagina 59 e.v. waarin wordt gerelateerd over de filmpjes aangetroffen op één van de mobiele telefoons van verdachte;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2018, pagina 63 e.v. waarin wordt gerelateerd over de herkenning van verdachte op een van de in het hiervoor genoemde proces-verbaal aangetroffen filmpjes.
  • een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 22 mei 2018, pagina 104 e.v.;
  • proces-verbaal van bevindingen van 1 augustus 2018, p. 91 e.v. waarin wordt gerelateerd over de periode van herleidbare opnames en de hoeveelheid heimelijk gemaakte naaktopnames;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 augustus 2018.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 7 juli 2014 tot en met 18 mei 2018 te [woonplaats] meermalen, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijk wijze kenbaar was gemaakt, te weten een (video)camera, telkens opzettelijk en wederrechtelijk van
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , telkens aanwezig in een woning (gelegen aan de [adres] ), telkens (beeld)materiaal heeft vervaardigd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2. meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
telkens: gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 151 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, met als (bijzondere) voorwaarden de geadviseerde meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod met de aangeefsters, het meewerken aan het vinden van geschikte huisvesting, het meewerken aan het vinden van een dagbesteding en tevens een locatieverbod voor de [adres] te [woonplaats] en de Albert Heijn aan de [adres] te [woonplaats] (voor deze laatste locatie met een straal van 100 meter);
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen
toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd. Er is een lange periode ten laste gelegd, maar omdat verdachte niet de gehele periode heeft gefilmd dient dit gegeven te worden verdisconteerd in de strafmaat. Er is geen sprake van recidive. In verband met een Verklaring Omtrent Gedrag benodigd voor de werkzaamheden van verdachte als junior accountant vraagt de raadsvrouw geen gevangenisstraf op te leggen. Ook een werkstraf is niet aangewezen. Eventueel zou dit wel voorwaardelijk opgelegd kunnen worden.
Indien de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, verzoekt de raadsvrouw het onvoorwaardelijk gedeelte niet langer te laten duren dan het reeds uitgezeten voorarrest. In dat geval zou een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan een gedeelte van
31 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend zijn. De bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport zijn reëel. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. Het door de officier van justitie voorgestelde locatieverbod voor de
Albert Heijn zou als gevolg hebben dat verdachte zijn moeder niet meer kan bezoeken in haar woning, gelegen boven die Albert Heijn. Dit is niet wenselijk, want zij is een beschermende factor in zijn leven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregelen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich gedurende vier jaren schuldig gemaakt aan het heimelijk filmen van zijn jongere huisgenotes. Verdachte deed dit door een telefoon met camera verstopt op te stellen in de badkamer, waarbij de lens van de camera was gericht op de doucheruimte (die niet was voorzien van een gordijn) zodat de slachtoffers tijdens het douchen vol in beeld werden gebracht. Door aldus te handelen heeft verdachte op onaanvaardbare wijze inbreuk gemaakt op hun privacy, hetgeen een uitwerking heeft gehad op hun psychische welbevinden. De slachtoffers voelen zich niet meer veilig in de geborgenheid van hun eigen woning en zijn op zoek gegaan naar andere woonruimte. Bij de slachtoffers is de vrees aanwezig geweest dat verdachte het gemaakte beeldmateriaal openbaar zou maken aan derden, al dan niet via internet. Dit heeft grote gevoelens van onzekerheid en onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt. Verdachte heeft ten stelligste ontkend beelden te hebben verspreid.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juli 2018 blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank weegt dit in het voordeel noch in het nadeel van verdachte mee.
Over verdachte zijn de volgende rapporten gemaakt:
  • een rapport van 23 juli 2018, opgemaakt door M. de Vries, psychiater.
  • een rapport van 18 juli 2018, opgemaakt door J. Heerschop, psycholoog.
De rapporten houden onder meer het volgende in. Verdachte lijdt volgens de psychiater aan een autismespectrumstoornis en volgens de psycholoog aan een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken. Beide deskundigen zijn daarnaast van mening dat verdachte een depressieve stoornis, matig ernstig, heeft. De stoornissen worden aanwezig verondersteld ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte is beperkter in het aangaan van sociale relaties. Daarnaast kan verdachte zich minder makkelijk een voorstelling maken van de belevingswereld van de ander. Verdachte had wel deels zicht op zijn handelen. Hoewel de deskundigen niet geheel dezelfde stoornissen bij verdachte vaststellen, constateren zij wel veel gelijke symptomen en gedrag bij verdachte die hem hinderen bij het leiden van een sociaal en een zelfstandig leven zoals hij dit zou willen leiden. Beide deskundigen stellen dat de beperkingen van verdachte van invloed zijn geweest op het hem tenlastegelegde en vinden dat het hem ten laste gelegde in verminderde mate kan worden toegerekend. Adequate behandeling van de depressieve klachten zal het recidiverisico reduceren. Ook met behulp van psycho-educatie en gedragsinterventies kan hieraan worden bijdragen. De behandeling kan volgens de psychiater plaatsvinden in een ambulant forensische behandelsetting, opgelegd in bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte moet ook begeleid worden in het vinden van nieuwe huisvesting.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een reclasseringsadvies van 16 augustus 2018, uitgebracht door Reclassering Nederland. Vanuit reclasseringsoogpunt wordt van belang geacht dat op basis van de aard van de verdenking, de psychische problematiek en de problemen op praktisch gebied bij verdachte via ambulante behandeling de kans op recidive verlaagd moet worden.
Gelet op de ernst van het feit, de duur daarvan en de persoonlijkheid van de verdachte in acht nemende, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat wat betreft het onvoorwaardelijk strafdeel kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast wordt een onvoorwaardelijke taakstraf passend geacht. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 60 dagen waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met bijzondere voorwaarden (nader te noemen in het dictum) passend en geboden. Hiervan dient de tijd die verdachte in voorarret heeft doorgebracht te worden afgetrokken naar de maatstaf van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast legt de rechtbank verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis, op. Tevens zal de rechtbank voor de beveiliging van de maatschappij, voor het voorkomen van strafbare feiten en om tegen te gaan dat verdachte zich wederom belastend zal gedragen jegens de aangeefsters een contact- en een locatieverbod opleggen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen voorwerpen waarvan geen afstand wordt gedaan verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld afstand te doen van een zwarte harde schijf van Samsung met snoer, een zwarte harde schijf van Seagate, een grijze harde schijf van WD met snoer en een zwarte telefoon van Samsung, type SM-G930F, met IMEI [IMEI nummer] . De raadsvrouw heeft zich namens verdachte wat betreft de goederen een zwarte computer, merk onbekend met snoer en een zwarte computer van LG, type Cooler Master, met snoer op het standpunt gesteld dat verdachte die goederen terug wil krijgen als daaruit de harde schijf kan worden gehaald. Indien dit niet mogelijk is, doet hij afstand van deze goederen. Wat betreft de overige goederen brengt naar raadsvrouw naar voren dat verdachte hiervan geen afstand doet.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • een zwarte computer van LG, type Cooler Master, met snoer;
  • een zwarte computer, merk onbekend, met snoer;
  • een e-reader van Barnes & Noble, in zwarte hoes met lampje erin;
  • een MP3-speler van Creative, type zen, in doorzichtig hard plastic hoesje met clip;
  • een zwarte laptoptas van Case Logic;
  • een zwarte e-reader van Kobo, met snoer;
  • een zwarte Samsung telefoon;
  • een zwarte tablet van Samsung, type Nexus, in hoes met toetsenbord;
  • een zwart/witte tablet van Polaroid, type MID0714PGE01133, met snoer;
verbeurd verklaren. Met behulp van deze voorwerpen is het onder 2. bewezen verklaarde begaan dan wel zijn het voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn bestemd. Verdachte heeft verzocht tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen waarop geen belastende filmpjes zijn aangetroffen. De rechtbank merkt hierover op, dat van de politie niet kan worden gevraagd alle gegevensdragers te onderzoeken op de aanwezigheid van filmpjes die in relatie staan tot het bewezen verklaarde. De beslissing tot verbeurdverklaring heeft daarom te gelden ten aanzien van alle hierboven genoemde in beslag genomen voorwerpen.
De rechtbank zal geen beslissing nemen over de hieronder te noemen voorwerpen nu verdachte hiervan afstand heeft gedaan:
  • een zwarte harde schijf van Samsung, met snoer;
  • een zwarte harde schijf van Seagate;
  • een grijze harde schijf van WD, met snoer;
  • een zwarte telefoon van Samsung, type SM-G930F, met IMEI [IMEI nummer] .

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 762,48. Dit bedrag bestaat uit € 12,48 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1. en 2. ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.694,89. Dit bedrag bestaat uit € 194,89 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1. en 2. ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.448,82. Dit bedrag bestaat uit € 948,82 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1. en 2. ten laste gelegde feit.
Tevens hebben de benadeelde partijen verzocht om de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gehele toewijzing van de vorderingen, met de wettelijke rente daarover en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt betwist voor wat betreft het abonnement van HuurExpert, de inschrijving bij Nederwoon en de aanschaf van een bed. De causaliteit voor deze kosten ontbreekt. De immateriële schade dient te worden gematigd naar € 750,00.
Ook de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] wordt door de verdediging betwist voor wat betreft de eigen bijdrage ziektekostenverzekering, de hotelovernachting en de kosten van de telefoonrekening. De eigen bijdrage is niet voldoende onderbouwd. Voor wat betreft de andere twee kostenposten ontbreekt de causaliteit. De immateriële schade dient te worden gematigd naar € 750,00.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde voor zover dat ziet op deze [slachtoffer 1] . De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vaststaat dat de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als gevolg van het hiervoor onder 2. bewezen verklaart feit rechtstreeks schade hebben geleden.
De materiële schade ter hoogte van € 194,89, gevorderd door [slachtoffer 2] , acht de rechtbank voldoende rechtstreeks en komt volledig voor vergoeding in aanmerking.
De immateriële schade waardeert de rechtbank op € 750,00. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 944,89 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 september 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Wat betreft de immateriële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met het aantal aangetroffen filmpjes van [slachtoffer 2] . De rechtbank verklaart daarom de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van benadeelde partij
[slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 944,89 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
4 september 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost(en) van benadeelde partij
[slachtoffer 3] , te weten materieel € 563,82 en immaterieel € 1.500,00 ter hoogte van in totaal € 2.063,82 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 2.063,82 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 september 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank acht de eigen bijdrage ziektekosten voor de EMDR-therapie à € 385,00 onvoldoende onderbouwd en zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering
niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van benadeelde partij
[slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.063,82 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
4 september 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 38v, 38w en 139f van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten
aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit met betrekking tot [slachtoffer 1] ;
Vrijspraak
- verklaart het onder 1. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2. ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld;
- verklaart het onder 2. meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2. bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 31 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich op de eerste werkdag na het onherroepelijk worden van het vonnis tussen 13:00 uur en 16:30 uur bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die instelling zullen worden gegeven;
* mee zal werken aan het vinden van geschikte huisvesting, in de vorm van een zelfstandige woning al dan niet met ambulante woonbegeleiding of begeleid wonen;
* mee zal werken aan het vinden en behouden van een geschikte dagbesteding, voor
zover en voor zolang de reclassering dat nodig acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
Oplegging maatregelen
- legt aan verdachte op de maatregel dat verdachte voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 3] , geboren op [1986] en [slachtoffer 2] , geboren op
[1996] ;
- legt aan verdachte op de maatregel dat verdachte zich voor de duur van 1 jaar niet ophoudt in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] dan wel binnen een straal van 100 meter van die woning;
  • legt aan verdachte op de maatregel dat verdachte voor de duur van 6 maanden zich niet ophoudt in de Albert Heijn aan het [adres] in [woonplaats] , dan wel binnen een straal van 100 meter van die Albert Heijn;
  • beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan één van bovengenoemde maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan (één van) de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van 1 maand hechtenis;
  • beveelt dat de voornoemde drie vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
  • toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregelen niet op.
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • een zwarte computer van LG, type Cooler Master, met snoer;
  • een zwarte computer, merk onbekend, met snoer;
  • een e-reader van Barnes & Noble, in zwarte hoes met lampje erin;
  • een MP3-speler van Creative, type zen, in doorzichtig hard plastic hoesje met clip;
  • een zwarte laptoptas van Case Logic;
  • een zwarte e-reader van Kobo, met snoer;
  • een zwarte Samsung telefoon;
  • een zwarte tablet van Samsung, type Nexus, in hoes met toetsenbord;
  • een zwart/witte tablet van Polaroid, type MID0714PGE01133, met snoer.
Benadeelde partij
  • verklaart
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
  • € 944,89 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2018
tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 2.063,82 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en M. Eversteijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Kruijswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 september 2018.
mr. L.E. Verschoor-Bergsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 mei 2013 tot en met 22 mei 2018 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten de levenssfeer van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer anderen, door (telkens) in die periode wederrechtelijk stelselmatig, althans meerdere keren, opzettelijk in de woning gelegen aan de [adres] , in welke woning die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in die periode woonachtig was/waren, althans in welke woning die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in die periode (veelvuldig) verbleef/verbleven, (telkens) met een technisch hulpmiddel, te weten een (video)camera (van een mobiele telefoon), te filmen en/of (telkens) (vervolgens) een of meerdere afbeelding(en) te vervaarvaardigen, op welk(e) (opgenomen en/of bewaard(e)) (beeld)materiaal en/of afbeeldingen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] veelvuldig, althans regelmatig, al dan niet (deels) ontbloot, herkenbaar en zichtbaar in beeld, althans te zien, is/zijn, met het oogmerk die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
(art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode 1 september 2010 tot en met 22 mei 2018 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, te weten een (video)camera, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk van een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] , (telkens) aanwezig in een woning (gelegen aan de [adres] ), (telkens) (beeld)materiaal en/of een of meerdere afbeelding(en) heeft vervaardigd;
(art 139f ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1997/98, 25768, nr. 5, p. 17.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 augustus 2018, genummerd PL0900-2018223715 Z, opgemaakt door Politie, Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 110. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.