ECLI:NL:RBMNE:2018:4238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
UTR 18/378
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering onroerende zaken in het bestuursrecht met betrekking tot kinderdagverblijven en de invloed van marktsituatie en bezettingsgraad

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een kinderdagverblijf voor de onroerende zaakbelasting. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A. van den Dool, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht vastgestelde WOZ-waarde van € 721.000,- voor het belastingjaar 2017. De waarde was vastgesteld op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, waarbij de waardepeildatum 1 januari 2016 was. Eiseres stelde dat de WOZ-waarde te hoog was, omdat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de marktsituatie en de lage bezettingsgraad van het kinderdagverblijf, die volgens haar gemiddeld 43,7% bedroeg in 2016. Eiseres voerde aan dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 386.000,-.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde van het pand correct had vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat de gebruiksmogelijkheden van het pand niet in geschil waren en dat de lage bezettingsgraad van het kinderdagverblijf geen invloed had op de vastgestelde waarde. Eiseres had geen bewijs geleverd voor haar stelling dat er sprake was van overcapaciteit en een lage bezettingsgraad. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd benadrukt dat het aan eiseres was om haar stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/378

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: A. van den Dool),
en
De heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht,verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2017 (de primaire beschikking) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van het pand [adres] te [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 721.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2016.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2017 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de primaire beschikking ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en taxatierapport ingediend.
Het beroep is op de zitting van 28 mei 2018 gevoegd behandeld met de beroepen met
zaaknummers UTR 17/1286, UTR 17/1282, UTR 17/1280, UTR 18/380, UTR 17/1448,
UTR 18/377 en UTR 17/1484. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder
heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] en
[B] , taxateurs.

Overwegingen

1. Het pand betreft een rondom 2009 gebouwd kinderdagverblijf met een gebruiksoppervlakte van 668 m². Eiseres is huurder van het pand.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor beide belastingjaren de waarde van het pand heeft bepaald aan de hand van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Het gebruik van deze methode is tussen partijen niet in geschil.
3. Eiseres voert aan dat de woz-waarde te hoog is vastgesteld. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de marktsituatie van kinderdagverblijven. Door overheidsmaatregelen en door de economische crisis zijn ouders gebruik gaan maken van alternatieve vormen van kinderopvang. Hierdoor heeft eiseres te maken met forse overcapaciteit en een lage bezettingsgraad. De bezettingsgraad bedroeg volgens eiseres in 2016 gemiddeld 43,7% (BSO 17,9% en KDV 51,7%), waardoor een economische correctie van 56,3% toegepast dient te worden. Eiseres stelt dat de woz-waarde niet hoger kan zijn dan € 386.000,-.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er gezien de gebruiksmogelijkheden van het pand geen reden is voor een verdergaande functionele correctie. Verweerder wijst er verder op dat eiseres haar stelling over de lagere bezettingsgraad niet onderbouwt aan de hand van stukken.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat bij functionele afschrijving in het kader van de gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden uitgegaan van de waarde die de onroerende zaak voor de eigenaar heeft. Dat het object door een huurder feitelijk voor een ander doel gebruikt wordt, kan niet van invloed zijn bij de vaststelling van de waarde van het object.
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel [adres] in het geldende bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” de bestemming ‘Maatschappelijk” heeft. Dat betekent dat het pand bestemd is voor maatschappelijke voorzieningen zoals voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren. Dat eiseres het pand feitelijk in gebruik heeft als kinderdagverblijf, doet niet af aan de brede bestemming van het pand en daarmee de waarde die het object voor de eigenaar heeft. De gestelde lage bezettingsgraad van het kinderdagverblijf heeft dan ook geen invloed op de door verweerder vastgestelde waarde van het pand. De rechtbank overweegt bovendien dat het aan eiseres is om, indien zij een beroep doet op toepasselijkheid van een correctie voor functionele veroudering, dit te onderbouwen. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1818. In dit geval heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van overcapaciteit en een lage bezettingsgraad bij het kinderdagverblijf of op een andere manier haar stelling onderbouwd. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat sprake zou moeten zijn van een lagere waarde. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.