ECLI:NL:RBMNE:2018:4220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
UTR 17/3983
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor aanlegsteiger en watergangen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. De eiser, die zich betrokken voelt bij de natuur in het gebied, heeft beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland. Deze vergunning betrof de bouw van een aanlegsteiger aan het Hilversums Kanaal en het graven van nieuwe watergangen in het gebied ‘De Put’. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat hij op een afstand van ongeveer 2.000 meter van de vergunde activiteiten woont. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat voor de status van belanghebbende een persoonlijk belang moet bestaan dat iemand in voldoende mate onderscheidt van anderen. De rechtbank concludeert dat de woon- en leefsituatie van de eiser geen gevolgen van enige betekenis zal ondervinden door de vergunde activiteiten. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: mr. K.G. Frieling).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Verenging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, te s’Graveland,
(gemachtigde: R. Munters).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan de Verenging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (Natuurmonumenten) voor het bouwen van een aanlegsteiger aan het Hilversums Kanaal en het graven van nieuwe watergangen in het gebied ‘De Put’.
Bij besluit van 24 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018.
Eiser is in persoon ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 22 maart 2017 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan Natuurmonumenten voor het bouwen van een aanlegsteiger aan het Hilversums Kanaal en het graven van nieuwe watergangen in het gebied, plaatselijk bekend als ‘De Put’, nabij het perceel [perceel] te [woonplaats].
1.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
2. Eiser heeft in het beroepschrift aangevoerd dat hij wel belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. Eiser is zeer met het gebied begaan. Hij komt al sinds zijn jeugd in het gebied. Hij is daar geboren en getogen. Daarnaast wandelt eiser regelmatig in het gebied en recreëert hij daar. Ter zitting heeft eiser aanvullend verklaard dat hij in het bijzonder opkomt voor de in het betrokken gebied voorkomende weidevogels en andere dieren, waaronder de grutto (
Limosa limosa). Eiser stelt dat de in de omgevingsvergunning toegestane activiteiten zware gevolgen zal hebben voor het welzijn van deze en andere weidevogels. Daarnaast zal er ten gevolge van de toegestane activiteiten veel bloemrijk grasland verdwijnen.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat, om als belanghebbende te worden aangemerkt, er sprake moet zijn van een persoonlijk belang dat iemand in voldoende mate onderscheid van anderen. Bij een ruimtelijke scheiding met een afstand van groter dan 300 meter wordt zo’n belang volgens vaste jurisprudentie niet geacht aanwezig te zijn. Verweerder concludeert dat hij het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Bij de beantwoording van de vraag of eiser belanghebbende is, stelt de rechtbank het volgende voorop. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat om aan te kunnen nemen dat eiser belanghebbende is bij de verleende vergunning, aannemelijk moet zijn dat hij als gevolg van die vergunning gevolgen van enige betekenis kan ondervinden (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van
16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737). In haar uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271), heeft de ABRvS toegelicht dat gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar die gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt onder meer acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op en planologische uitstraling van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien.
5. De rechtbank merkt op dat eiser op een hemelsbreed gemeten afstand van ongeveer 2.000 meter woont. Naar het oordeel van de rechtbank is het om deze reden uitgesloten dat de woon- leef- of bedrijfssituatie van eiser gevolgen van enige betekenis zal ondervinden ten gevolge van de vergunde activiteiten. De rechtbank overweegt daarnaast dat de wetgever met de woorden “wiens belang rechtstreeks is betrokken” in artikel 1:2 van de Awb een zekere begrenzing heeft beoogd. Enkel een gevoel van sterke betrokkenheid bij een besluit is, hoe sterk dat gevoel ook mag zijn, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij een besluit betrokken belang (zie Kamerstukken II, 1988 – 1989, 21 221, nr. 3, p. 32).
6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaart. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, rechter, in aanwezigheid van
R. van Doorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.